Er volgde weer een lange pauze, waarin beiden stil piekerden over het misdadige plan, dat ze zo tegen de kant aan bespraken. Toen begon Yps fluisterend te praten over de middelen die zij wist. Veel was dat niet. Nu en dan had ze hier en daar maar wat opgevangen. Wat ze wist waren bekende dingen, schraapsel van bamboes en van oude gongs en zulke zaakjes meer.
‘Je weet er niets van,’ zei haar moeder leukweg.
‘Weet jij het dan?’
‘Nee.’
‘Je liegt. Je wilt het niet zeggen.’
‘Ik weet het heus niet en ik zou het niet willen weten.’
‘En wat dan?’
‘Ik heb een vriendin die het weet.’
‘En zou die willen?’
‘Nee, dat geloof ik niet.’
‘Maar wat dan?’ zei Yps, driftig met haar handen kletsend op haar dijen.
‘Zij zal te veel geld vragen.’
Weer zaten ze vijf minuten zonder een woord te spreken. De oude met de ogen dicht, als deed ze een gemoedelijk dutje. Yps met een wrede trek van moorddadige lust om de mond, met haar grote glinsterende ogen turend in het halfduister.
‘Ik heb geen geld,’ zei ze eindelijk nogmaals zuchtend. ‘Het is tegenwoordig mijn ongelukstijd. Als die vrouw van hem mij niet in de weg zat, zou ik een rijk leven hebben. Hij heeft zoveel! En hij is niet gierig. Nu bezit ik haast niets. Mijn meeste goud en juwelen staan in het pandjeshuis; mijn duurste saroengs ook.’
Haar moeder haalde de schouders op en zei op minachtende toon: ‘Als men dorn is...’
‘Dat zeg je altijd. Waarom ben ik dorn?’
‘Omdat je geen zaak weet te sluiten. Altijd maar die Vermey...’
‘Niet om hem, dat weet je ook wel.’
‘Wáárom dan? Om zijn geld? Het papier van anderen is net zo goed te wisselen als het zijne en zijn rijksdaalders zijn niet groter.’
‘Waarom? Omdat ik wil... en ik wil... en ik wil,’ antwoordde Yps driftig. ‘Mijn hoofd is er vol van; het kan er niet uit. Ik wil.’
Met de ervaring dat dit een argument was waartegen niet viel te redeneren, zweeg haar moeder en deed haar ogen weer dicht. Zij had aan die wil altijd toegegeven. Wat zou zij er nu tegen hebben in te brengen? Wat haar moeder bedoelde, wist Yps heel goed. Zij had reeds herhaaldelijk aanzoeken gehad van Chinezen, maar die steeds met verachting en een grote mond vol scheldwoorden afgewezen. Zij had zo'n geweidige hekel aan dat volk. Zij had er een afkeer van als de Mohammedaan van het spek dat de Chinezen eten. Als zij die afkeer overwon, kon ze allicht het geld betalen dat die vriendin van haar moeder zou