‘Laat dat nu maar wachten,’ zei Bram gebiedend. ‘Luister naar mij.’
Minah stond op het punt een brutaal antwoord te geven; maar zij zag aan Bram, dat hij heel nijdig was; daarom ging zij stil op een bankje zitten, de handen op de knieën.
‘Waar is het geld van A. gebleven?’
Zij haalde de schouders op.
‘Hoe kan ik het weten; hij zei nooit iets tegen mij.’
‘Daar stond zijn geldkist, daar in dien hoek, dat wist je toch.’
‘Ik? Wist ik dat? Ik weet niet wat een geldkist anders is dan een gewone kist....’
‘Dailah zegt....’
‘Wel ja,’ viel zij boosaardig uit, ‘daar heb je 't al! Vraag het Dailah, die zal het wel weten. Ik niet; ik was maar zoowat de dienstmeid hier, en ik weet van geen kist, ik heb mij niet bemoeid met zijn barang, waarom zou ik me ermee bemoeid hebben?’