| |
| |
| |
Glossarium
De meeste woorden, die in vorm of beteekenis verschillen van het hedendaagsch spraakgebruik, worden hieronder samengebracht. Een asterisk verwijst naar de aanteekeningen.
Volgende afkortingen worden hierbij gebruikt:
W. voor de Wre vander doot. |
L. voor het refrein Lof Hostie. |
St. voor De Stoue. |
E. voor Eua (De Droeue Eua...) |
J. voor jant gracie... |
| |
| |
| |
A
Aen, W., 428, bij; 1143, 1306, 1410, 1420, 1432, 1434, aan; St., 98, 248, 343, 388, 426, 566, 591, aan. |
Aenbidden, L., 78, aanbidden. |
Aenhooren, W., 1026, 1164, 1186, 1220, aanhooren; St., 22, 39, id. |
Aencleuen, St., 89, aankleven. |
Aenligghen, W., 475*, mede verbonden zijn. |
Aenmercen, W., 1058, 1376, letten op; St., 505*, 511, 513, letten op, zien, gadeslaan. |
Aennemen, W., 1130, aannemen. |
Aenschyn, W., 990, aanschijn. |
Aenschouwen, W., 132, aanschouwen, aanblik. |
Aensicht, W., 63, 150, 175, 565, 855, 861, 968, aangezicht; St., 214, 349, id. |
Aensien, W., 140, zien, aanzien; 325, aanblik; 449, bezien; 481, aanzien, bekijken; 859, 894, 1122, 1144, bezien; St., 75, beschouwen als. |
Aenveerden, W., 1267, aanvaarden; aeuerden, L., 226, id. |
Aert, W., 140, quaets aerts syn, slecht van inborst zijn. |
Aes, W., 439, voedsel. |
Abijt, St., 68, 79, 84, 100, 649, kleed. |
Abondancie, W., 1061, overvloed. |
Abraham, St., 165, Abraham. |
Absencie, W., 287, afwezigheid. |
Abstinencie, W., 885, onthouding, vasten. |
Abuys, W., 336, verwondering. |
Abuseeren, W., 132*, misleiden. |
Abuselyck, W., 197*, bedriegelijk. |
Accident, L., 105*, uiterlijke schijn van brood. |
Achermen, W., 426, 1022, 1227, och arme. |
Achte slaen, St., 346*, opmerkzaamheid schenken aan. |
Achten, W., 619*, cleyn -, geringschatten; 1398, achten. |
Achter dincken, W., 177*, bezorgdheid. |
Achter laten, W., 1441, achterlaten. |
Achter na, St., 353, 360, naderhand; 504*, te laat. |
Achter timmeren, St., 265, ook achter woonen, vgl. spreuk. |
Adam, W., 342, 365, Adam; L., 140, 150, 255*, id.; adams kindere, W., 1447, Adam's kinderen, menschen. |
Adem, W., 281, ten inde myns - s, ten einde adem. |
Adieu, W., 649, 672, 700, 924, vaarwel; - nemen, 925, vaarwel zeggen; 926 - 930, adieu, vaarwel. |
Advijs nemen, St., 558*, raad vragen. |
Af, W., 537, 842, van; St., 233, 331, 464, 534, van. |
Af bijten, W., 771, bits bejegenen. |
Afgaen, W., 1008*, verminderen; L., 216, zich afscheiden van. |
Afgriselijck, W., 3, afgrijselijk. |
Af scheen (sonder -), St., 279, zonder ophouden. |
Af slaen, W., 615, weglaten. |
Afsnijden, St., 349, afsnijden. |
Af val, L., 176, overschot. |
Accoorden, St., 220*, overeenkomen; 576, toegeven; 381, accoort crijghen, overeenkomst treffen, overeenkomen. |
Al, W., 15, 456, 505, zelfs; 15, 139, 192, 318, 339, 393, 533, 534, 808, 834, 1044, 1241, 1288, 1371, 1423, 1425, 1429, 1442, 1447, 1448, 1466, 1485, 1498, telw.; 35, 59, 85, 114, 327, 542, 588, 699, 888, etc., geheel, heelemaal; St., 48, 58, 99, 107, 240, 260, 287, 313, 386, 454, 456, etc., al; 1, 14, 89, 120, 191, 235, 400, 565, 670, 686, telw.; 28, 124, 272, 291, 328, 612, geheel; 292, alhoewel; L., 6, 220, telw.; 127, geheel. |
Alder, W., 22 etc.; aldersuuerst, L., 118, allerzuiverst. |
Alf, W., 386*, alfs ghedrochte, spookbedrog. |
Alleene, W., 126, 167, 194, 414, 515, 570, 648, 668, 709, alleen; St., 20, 38, 122, 194, 393, id.; L., 188, 265, id. |
Alleenskens, W., 659*, 1321, langzamerhand; St., 219, id. |
Allegacie, W., 422*, aanvoeren van bewijzen. |
Alleneen, W., 1027*, 1332, voortdurend. |
Allinde, W., 181, 519, 703, ellende. |
Als, W., 6, 345, 447, 1505, zooals; 169, 490, 844, 877, 891, 922, 1039, 1044, 1052, 1381, 1385, 1400, 1467, 1529, wanneer; van als, 71, 129, 137, 261, 597, 1481, van alles, over alles; St., 1, 56, 97, 263, 350, 608, 679, wanneer; als oft, 438, alsof; alst, 400, 597, 615, als het; L., 264, wanneer; als voren, 91, zooals hiervoor. |
Also, W., 185, 285, 455, 558, zoo; alst, 588, wanneer het; 626, zooals het; 1307, indien het. |
Altemale, W., 1278, 1540, allemaal; St., 687, allen. |
Al te verre, St., 231, al te zeer. |
Altijt, W., 18, 56, 460, 914, 1072, 1203, 1247, 1504, 1511, altijd; St., 236, 247, 273, 276, 376, id. |
Altoos, St., 261, altijd. |
Amen, W., 1215. |
| |
| |
Ancxst, W., 20, 1014, 1330, angst. |
Ander, W., 341, 462, 719, 847, 895, 1341, 1410, 1435, 1468, ander; St., 83, 126, 286, kan ‘tweede’ beteekenen. |
Anders, W., 654, wat anders; 897, 1063, anders; St., 390, 426, 603, id. |
Ane, W., 1023, aan. |
Annect, W., 1197*, zie aanteekening. |
Antwoerden, W., 464, 505, 966, 1004, antwoorden; St., 71, 252, 421, 616, 630, id. |
Apocalipsi (in -), W., 344, in Apocalypsis (boek van Johannes). |
Apostole, L., 238, apostel. |
Appel (sonder -), W., 274, 978, zonder beroep; appelleren, W., 255*, 268, beroep doen op. |
Arbeyden, W., 786, 835, 848, arbeiden. |
Arbeyder, W., 785, 868, arbeider; L., 157, id. |
Arbeit, St., 279*, inspanning. |
Arch, W., 1145*, slechtheid. |
Are, W., 24, ader. |
Argh, W., 375, 378, 694, 714, 1079, 1088, erg; St., 394, erg. |
Argheren, St., 358, ergeren. |
Arghument, St., 646*, uiteenzetting. |
Argueren, W., 267, 352, argumenteeren, redetwisten. |
Aristoteles, St., 567*, Aristoteles. |
Arcke, L., 156, 222, ark (van Noë). |
Arm, W., 435, 614, 656, 696, 731, 742, 744, 807, 868, 971, 982, 989, 1036, 1050, 1076, 1078, 1121, 1126, 1171, 1181, 1201, arm. |
Armoede, W., 1446, armoede. |
Asschen, St., 251*, asch. |
Augustinus, W., 1167, Augustinus; L., 34, id. |
Autentyc, St., 602*, geloofwaardig. |
Aue, W., 942, daer -, daarvan; E., 1, 2, 3, - 12 Maria (Ave) ook 12: Gegroet! |
Auentmael, L., 209, het Laatste Avondmaal. |
Auijs, W., 31*, in mijn -, naar mijn meening; 236, beraad, raad; 264, - nemen, raad vragen; 340 - mercen, met zijn volle aandacht het denkbeeld, de gedachte beschouwen; L., 97*, met auijse, met overleg, welberaden; 198, - werden, raad geven. |
Auont, W., 994, avond. |
Auontueren (hem -), W., 849, zich wagen. |
Aylacen, W., 704, 1104, helaas. |
| |
B
Baeren, W., 614*, aan den dag leggen. |
Baeten, W., 55, 239, 267, 282, 297, 444, 461, 506, 1437, baten, helpen; St., 336, id. |
Back, St., 633*, beker; Backen, L., 27*, beschimpen. |
Basiliscus, W., 314*, naam van een adder. |
Bate syn, W., 872*, iets aan te doen zijn; 1045*, in - n syn, te hulp komen; L., 245*, te - n gheuen, ter beschikking stellen. |
Bat, W., 723, 896, 1285, 1321, 1326, beter; St., 464*, nut; 642, beter. |
Batement, W., 1513*, tooneelspel, meest van vroolijken aard. |
Bedancken, W., 538, bedanken. |
Bedde, W., 1017, bed; St., 276, bed. |
Bede, W., 441, 1196, bede. |
Bedect, W., 193, geveinsd, loos? |
Bedeliimt, W., 1302, bedwelmd. |
Bederue, W., syn - doen, 1482*, zijn plicht vervullen. |
Bederuen, W., 879, in het ongeluk vallen. |
Bedieden, W., 321, 1403, beteekenen. |
Bediet, W., 157*, verhaal. |
Bedincken, St., 281, hem -, zich bedenken. |
Bedriechen, W., 600, 733, 759, 1208, bedriegen; St., 234, bedriegen; 603*, enen bedrieghen, teleurstellen. |
Bedriechlijcke, W., 673, 715, bedrieglijk. |
Bedrijf, W., 148, - veriaechen, drukte, last wegnemen; St., 477, toestand. |
Bedriue, W., 213*, levenswijze; bedriuen, 1064, uitrichten; L., 1, bedrijuen, bedrijven. |
Bedroch, W., 685, 699, 713, 727, 1175, bedrog. |
Bedroghen, L., 11, 186, bedrogen. |
Bedroefd, W., 397*, droevig; 1121, bedroefd; St., 200, 395, id.; bedroeuen, 626, bedroeven. |
Bedropen, W., 327, bepareld. |
Bedwanck, W., 445, dwang; bedwonghen, W., 536*, in de knel, bekneld. |
Beeke, L., 129, beek. |
Beelde, W., (vrouwen -), 90*, vrouw; St., 652, id. |
Been, W., been; 902, gebeden. |
Beeste, W., 203, 1089, beest; beestelijck, 1457*, dierlijk, beestachtig, onmenschelijk; beestken, 47, diertje. |
Begheeren, W., 27, 40, 234, 256, 262, 292, 1255, verlangen; St., 28, 34, 521, verlangen; begheerlyck syn, 1290, begeerig zijn. |
Begeuen, W., 380, 409, 1250*, in den steek laten; 953, vaarwel zeggen. |
| |
| |
Beghift, W., 931, begiftigd. |
Beghin, W., 502, 689, 741, begin; syn - nemen, 647, zijn oorsprong, begin nemen; L., 117, - nemen, begin, oorsprong nemen. |
Beghinnen, W., 589, 641, 666, 776, 865, 881, 936, 1064, 1066, 1381, 1505, beginnen; St., 211, 213, 267, 544, 676, beginnen. |
Beghinsel, W., 689*, oorsprong; 1417, begin. |
Begort, W., 1487*, omvangen, verstrikt. |
Begripelick, L., 213, begrijpelijk. |
Begrijp, W., 93, oordeel; L., 3, inhoud. |
Begrijpen, L., 3, 41, 177, begrijpen. |
Behaghen, St., 60, 90, 95, 292, 340*, 598, 651, behagen, zich vergenoegen. |
Behoet, L., 112, hoede, bescherming. |
Behoeuen, W., 574, 583, 1065, 1120, 1284, 1469, behoeven, noodig hebben; 1279, eenen -, noodig hebben, noodig zijn (Mnl. Wdb. I, 748/49). |
Behoeren, W., 214, 237, 474, 476, 571, 722, 1271, 1272, behooren; St., 173, 432, behooren. |
Behouden, St., 573, behouden; L., 156, behouwen, behouden. |
Behoulyck, W., 460*, behoudens. |
Behout, W., 826*, macht. |
Beye, St., 50, 681, beiden. |
Beyen, W., 230, 818, 1019, wachten; St., 45, 381, id. |
Beck, St., 657, bek, vgl. spreuk. |
Bekennen, L., 231*, belijden. |
Bekent syn, St., 288, bekend zijn; L., 6, id. |
Bekin doen, L., 116, mededeeling doen. |
Bekinnen, W., 1380, bekennen. |
Beclaecht, W., 291, - tsine, aangeklaagd te worden; beclaghen, W., 712, beklagen. |
Beclaghen, St., 114, 131, 462, beklagen. |
Beclast, W., 734*, bezoedeld. |
Becommert, W., 671, bekommerd. |
Becriten, W., 773, beweenen. |
Becroon, W., 504*, naberouw, bekreunen. |
Bequame, W., 183*, aangenaam; 930, beminnelijk. |
Bequelen, W., 461, betreuren. |
Belegghen, W., 1234*, besteden. |
Beleyen, W., 234, 820, 1090, belijden; L., 239, belijden, id. |
Belieuen, W., 44, 1214, 1536, lusten, aangenaam zijn, aanstaan; St., 62, 241, 285, id. |
Belofte, W., 699, 713, 727, id. |
Beloeuen, W., 678, 1014, beloven. |
Bemercke, W., 250*, in sinen -, voor oogen hebben. |
Beminnen, W., 1132, id.; St., 174, 466, 470, 474, 673, id. |
Benemen, W., 563, verhinderen; 827*, afnemen... |
Benedyste, St., 155*, gezegend! |
Benijden, St., 105, benijden. |
Bepeysen, W., 1282, bepeinzen; St., 450, (hem -), zich bedenken. |
Beraet, W., 457, beraad. |
Beraden, W., 388*, (wee -), berokkenen; 967, overdenken; 544, sonder berayen, zonder nadenken; St., beraden, 495, zich bedenken; hem berayen, 179, overleggen. |
Bereden, W., 1135, hulpvaardig zijn; hem -, 1479, 1510, zich gereed maken. |
Bereet, W., 1357, bereid, hulpvaardig, gereed. |
Berghen, W., 990, 995, verstoppen. |
Berije, W., 647*, strijd, woeling. |
Beroemen, W., 1314, hem -, zich beroemen. |
Berueren, W., 66*, 79, ontroeren; 1044*, in opschudding gebracht worden. |
Berooft, W., 323, beroofd. |
Berouwen, St., (hem -), 445, zich berouwen. |
Beruwen, W., 1479, berouwen; St., 482, id. |
Besceet, W., - doen, 247, bericht geven; 384, bi beschee, met oordeel; 438*, bescheet toonen, bewijsstukken toonen; 1305, bescheet, oordeel, inzicht. |
Beschermen, W., 429, 1224, 1582, id. |
Bescermen, L., 274, id.; J., 1, id.; beschermer, W., 992, id.; beschermt, W., 995, beveiligd. |
Beschieten, St., 351*, helpen, baten. |
Bescinnen, W., 1178, beschynen. |
Beschouwe, W., 65, aanblik. |
Bescouwen, W., 983, beschouwen; St., 636, overpeinzing. |
Bescriuen, W., 344, beschrijven. |
Bescudden, L., 229, beschutten. |
Beseffen, W., 919, id. |
Bezepen, L., 19*, vochtig. |
Besien, W., 941, bezien. |
Besneden, L., 71*, volmaakt, welgevormd. |
Besnijen, St., 431*, hem, -, zich beheerschen. |
Besoeuen, W., 1285, hem -, zich beijveren; St., 627, zich beijveren. |
Bespien, W., 373, nagaan, opmerken. |
Besporen, W., 695, najagen. |
Bespotten, W., 1138, id.; St., 105, 416, id. |
Bespringhen, W., 537*, aangrijpen. |
Besten (ten -), St., 29*, zoo goed mogelijk. |
| |
| |
Bestaen, W., 354, beginnen, een aanvang nemen; 763, 1503*, aandurven; St., 452, aandurven. |
Bestaden, W., 1193*, besteden. |
Bestayen, W., 543, besteden. |
Besteden, W., 579, besteden. |
Bestier, W., 10*, bezigheid; 276, 597*, handelwijze; 1332*, gebeurtenis; St., 470*, beleid; L., 239, leiding. |
Bestieren, W., 79*, beheerschen; St., 225, id. |
Bestormen, W., 1015, storm loopen tegen. |
Bestort syn, W., 1488, bedekt zijn. |
Bestrijken, L., 134, bestrijken. |
Beswaren, W., 20, kwellen. |
Besweet, W., 1312, 1319, bezweet. |
Beswijcken, W., 12, bezwijken; 13, in den steek laten; 496, 935, 1129, id. |
Betaelen, W., 488, 588, 1232, betalen; St., 317, id. |
Betame syn, W., 1523, geschikt zijn, aangenaam zijn. |
Betamen, St., 513, betamen, passen. |
Beterden, W., 1490, betreden. |
Beteren, W., 1540, herstellen; St., 284, beteren; 460, herstellen, in orde brengen; L., 223, verbeteren. |
Bethleem, L., 201, Bethleëm. |
Betrapen, W., 680*, vangen; 843, 1502, overvallen, vangen. |
Betrouwen, W., 550, vertrouwen, gelooven; 697, 766, vertrouwen stellen in; 758, betrouwen. |
Beuaen met, W., 567, in toestand zijn van; - duchte, bevreesd. |
Beuangen, W., 508, aangrijpen. |
Beuechten, L., 262, bevechten. |
Beuel, L., 106, bevel. |
Beuelen, W., 275, 1166, 1443, bevelen; 798*, toevertrouwen; 1241, 1268, 1272, 1524, aanbevelen. |
Beuen, W., 240, 418, 480, 955, 1050, 1112, 1303, beven; L., 114, 159, id. |
Beuinden, W., 1365, vinden; St., 562, bevinden, aantreffen. |
Beuindere, W., 1451, bevinder. |
Bevleccen, W., 1212, bezoedelen, bevlekken; beulect, 1201, bevlekt; 690, bevlekt, bezoedeld. |
Bevlecken, St., 523, bevlekken. |
Beureest, L., 26, bevreesd. |
Bevriden, W., 1190, bevrijden, bevrijding. |
Bevroen, W., 1308, begrijpen; St., 488, bevroene, inzien, begrijpen. |
Bewaerder, W., 945, beschermer, bewaarder; bewaert, W., 884*, beschermd, beveiligd. |
Beweenen, W., 773, beweenen. |
Bewinde, W., 615*, uitwerking. |
Bewinden, W., 700*, handelen. |
Bewijs (- doen), W., 260, toonen; L., 103*, van bewijse, onderrichting. |
Bewysen, St., 182*, zie spreuk. |
Bewonderen, W., 99, bewonderen. |
Bi, W., 65, 1025, 1463, bij; 526, 1512, door, vgl. Eng. by; 1251, dichterbij; 1274, bij, dichtbij; 1389, bijna; St., 524, bij. |
Bidden, W., 239, 471, 476, 485, 492, 500, 602, 1075, 1080, 1112, 1149, 1170, 1202, 1222, 1260, 1474, 1515, 1519, 1528, 1540, St., 688; L., 20, 268, id. |
Bicans, W., 1418, bijna, ongeveer (Mnl. Wdb. I, 1253.) |
Binden, St., 190, binden. |
Binnen, W., 716, langs binnen; 1378, binnen, in, op. |
Bisonder, W., 1026, 1294, bijzonder. |
Bi hoers, St., 667, op 't gehoor. |
Bi staen, W., 518, bijstaan, helpen; bistant, St., 400, bijstand. |
Bitter, W., 231, 1006, 1191, bitter; bitterheyt, 954, bitterheid; bitterlijck, 850, bitter. |
Bij, St., 361, volgens; bij een, 205, bijeen, samen; bij compt, 207*, wordt veroorzaakt. |
Bijna, St., 52, bijna; bij sitten, 661, er bij blijven. |
Bijten, St., 335, bijten. |
Blame, W., 331, schande, smaad; St., 348, 510, ondeugd. |
Blammacie, L., 100*, verderf. |
Blancketten, W., 855*, blanketten. |
Blat, W., 240, blad; blayken, W., 971, diminutivum. |
Blau, W., 411, blauw. |
Blent, L., 11, verblind. |
Bleuen, W., 320, gebleven. |
Blilijck, W., 535, blij. |
Blincen, W., 88, 1000, blinken, schitteren. |
Blinde, L., 113, blinde; Blint, St., 425, blind, verblind. |
Bliscap, W., 14, 80, 181, 537, 1371, blijdschap. |
Blixem, W., 6, 198, bliksem. |
Blij, W., 25, 75, 77, blij; blie, 154, 195, 653, 755, 1406, blij; bli, 782, id.; St., 245, 254, 273, blij. |
Blijcken, W., 391, 613, 626, 740, 931, 1101, 1125, 1313, 1383, 1409, blijken; St., 31, 112, 133, 388, 465, 566, 575, blijken, lijken, schijnen; L., 133, 209, id. |
Blijde, E., 1, blijde. |
Blijdelyck, St., 609, blij. |
Blijuen, W., 56, 220, 347, 470, 675, 760,
|
| |
| |
1067, 1382, 1396, 1537, blijven; St., 512, 576, blijven; L., 3, 166, id. |
Bloedegh, W., 309, bloedighen dorst, bloeddorstig; bloedigh, L., 247, bloedig. |
Bloeye, W., 155*, geslacht; 1183, bloed. |
Bloeyen, W., 745, bloeien. |
Bloemken, W., 115, 408, 744, 751, 982, bloempje. |
Bloet, W., 24, 410, 452, 1152, 1182, 1300, 1303, bloed; 807*, sukkelaar; St., 24*, bloed; 116*, goet -, goedbloed; L., bloit, 16, 23, 25, 46, 69, 72, 76, 92, 115, 118, 119, 126, 128, 129, 133, 134, 138, 161, 184, 207, 215, 216, 230, 253, 276, bloed. |
Bloot, W., 57*, duidelijk, vaak rijmwoord zonder veel beteekenis; W., 870*, behoeftig; 959, naakt, ellendig; 1349, eenvoudig; L., 53, eenvoudig. |
Blusschen, W., 354, te niet doen; St., 471*, doen ophouden. |
Bode, W., 335, bode, gezant. |
Boecxken, W., 1522, boekje. |
Boel, St., 143*, inboedel, huisraad. |
Boers, W., 573, boersch, ruw. |
Boeten, W., 1087*, stillen, doen ophouden. |
Boghaert, W., 128, 134, boomgaard. |
Boghe, W., 204, 525, 553, 1297, boog. |
Boken, St., 253*, stompen. |
Bolle, W., 862*, hoofd. |
Boom, W., 342, boom. |
Boos, W., 449, boos; St., 547, slecht, verdorven. |
Borghe, W., 167*, teenen-, als waarborg. |
Borghen, W., 763*, uitstellen. |
Bors, W., 719, beurs. |
Borst, W., 310, borst; borst mi, 1300, barst mij... |
Bosch, W., 114, 120, 1361, het bosch; St., 301, het bosch. |
Bot, L., 21, stomp. |
Boter, St., 56*, boter. |
Botsen, St., 632, ijlings binnenkomen. |
Bouen, W., 322, 933, 1116, boven; St., bouen yet, 174*, meer dan; L., 13, bouen al, boven al. |
Bouen hant, St., 573, bovenhand. |
Bragheren, St., 66*, 100, pralen, pronken. |
Breecsel, L., 109, breeksel. |
Breen, St., 653, verspreiden, bekendmaken. |
Brecken, L., 107, breken. |
Breken, W., 1011, breken; St., 389*, een woert -, stamelend een woord zeggen. |
Brenghen, St., 32, brengen; L., 255, brengen. |
Brief, W., 916*, rekening. |
Brieven, W., 332*, mededeelen. |
Bringhen, W., 135, brengen; 201*, tondere -, om het leven brengen; 326, brengen; St., 233, af bringhen, er van af brengen; 618, 648, brengen. |
Broeder, W., 396, 1411, broeder. |
Broijken, L., 33, 174, 176, 270, broodje. |
Broosch, W., 615*, 1019, 1021, 1060, 1370, zwak. |
Broot, W., 874, brood, eten over het algemeen; L., 18, 24, 43, 49, 52, 58, 71, 88, 122, 125, 138, 140, 193, brood; inghels -, 31, brood der engelen, vgl. 36, hemels -, hemelsch brood. |
Brouwen, W., 762*, beramen, uitdenken. |
Bruycken, W., 390*, bruyct redene, gebruik uw verstand, wees verstandig. |
Bruyn, W., 307*, bruin (rijmwoord). |
Bruyt, St., 175, bruid. |
Bruwen, W., 1476*, beramen, op touw zetten. |
Buys, St., 291*, dronken. |
Buyten, W., 716, langs buiten, aan den buitenkant; 886, buiten; St., 316, 320, 601, 610, buiten; 612, buyten loopen, buiten loopen, uithuizig zijn. |
| |
C
Caritate, W., 1263, wt - n, uit liefde; 1434, liefde; L., 243, vol caritaten vol liefde. |
Ceyse, W., 1276*, schatting, belasting. |
Ceraphin, L., 235, serafijn (en). |
Certeyn, W., 160, 557, 805, 1447, 1451, zeker, ongetwijfeld. |
Cerubin, L., 234, cerubijnen. |
Christus, St., 175*, Christus. |
Ciborie, W., 676, offerkelk, ciborie. |
Cieren, W., 119, opschikken. |
Cyraet, St., 76, 77, 89, sieraad. |
Coeuer, W., 170, 177, 1367, overvloed. |
Compassie, W., 27, wt - n, uit medelijden; - hebben, 482, medelijden hebben. |
Concistorie, W., 673*, rechtbank. |
Condicie, W., 259, voorwaarde; 1093*, eigenschap, aard. |
Confortatijf, W., 151*, versterking. |
Confuyse, W., 1099*, schaamte; St., 112*, beschaming; 452, verderf; L., 206, confuys, verlegen. |
Conquesteren, St., 99*, verkrijgen. |
Connen, W., 23*, kunnen. |
Consacreren, L., 60, 163, consacreeren. |
Consenteren, W., 529, toestaan. |
Content, St., 285, tevreden. |
Continueren, St., 423, vervolgen, doorzetten, duurzaam maken. |
Contradixie, W., 423, tegenspraak. |
| |
| |
Contrarie, W., 422, tegenovergesteld; 465, 879, 947, het tegenovergestelde; 364, tegenovergestelde, tegenstrijdige zaak, ding; St., 208, contrarie my, het is tegen mijn zin; 562, de contrarie, het tegengestelde; L., 110, in tegenstelling met. |
Contricie, W., 1095*, wroeging. |
Controlueren, W., 1083*, vergelijken. |
Corigeren, W., 1189, straf opleggen. |
Corpus, St., 681*, lichaam. |
Corrumperen, L., 223, verderven, vgl. Meyers Woordenschat, 88. |
Creacie, E., 4, schepping. |
Creature, L., 132, schepsel. |
Cristus, W., 371, 1508, Christus; L., 208, 211, Christus. |
Cryieren, W., 492*, verkondigen, schreeuwen. |
Curieus, W., 856*, aanmatigend. |
Cuere, St., 599*, zorg. |
| |
D
Daechen, W., 293, dagvaarden. |
Daelen, W., 127*, zinken; L., 244, dalen. |
Daer, W., 21, 527, 6l2, 926, 1047, 1048, 1366, waar; 20, 864, 865, daar; daer toe, 235, daartoe; daer af, 332*, daarvan; 343, 1280, daer... af, waarvan; 376, daer voer, daarvoor; 460, daer naer, daarna, later; 556, daer na, daarna; 587, waarna; 787, 846, daarna; 848, daer...om, waarom; 863, 924, daermet, waarmede; 925, daer...aen, waarvan; 932, daer...in, waarin; daer, 1129, aangezien; 1369, daer... in, waarin; 127, 960, daert, waar het; St., daer...an, 91, waartoe; daer... met, 100, 242, 288, 515, 580, waarmede; 112, 301, 685, waar; 291, 642, 647, daar; 126, daer...om, waarom (mede); 208, daer...naer, daar naar; 444, 473, 579, daer... toe, waartoe, daartoe, daarnaar; 465, daer aen, daaruit; 490, daer...in, daarin; daer (van -), 650, van daar; daer...van, 665, daarvan; L., 72, daar; 132, 134, daer...me, waarmede; 192, 261, daer...in, waarin; 159, daer...voer, waarvoor; 172, daer...bi, daarbij; 174/75, daer... af, waarvan; E., daert, 9, waar het. |
Daet, W., 451*, kracht; St., 574, macht. |
Dach, W., 4, 5, 111, 236, 443, 485, 583, 736, 786, 928, 939, 1010, 1013, 1071, 1493, dag; 976*, kinsche daghen, kinderjaren; St., 244, met den daghe, terwijl het nog dag was, in den loop van den dag; L., 111, dag. |
Dachten, W., 69, 1453, denken; St., 458, id. |
Daghelijcx, St., 69, 200, 205, dagelijks. |
Daghen, L., 249, tallen -, iederen dag. |
Dac, W., 339*, des hemels dack, zie aant.; St., 163*, onder tdac, bezorgd? |
Dal, J., 2, dal. |
Dale, W., 1541, dal. |
Damascenus, L., 218*, Damascenus (Johannes, Kerkleeraar). |
Dan, W., 26, 835, 1001, 1126, 1201, dan; 396*, alleen; St., 342, 364, 535. |
Danck, W., 143 (- crighen), bedankt worden; 446*, danck oft ondanck, willens nillens; teghen enes -, 636*, gedwongen, tegen zijn zin; - baren, 1097, dank uitdrukken; danck peysen, 1097, dankbaar zijn in gedachten; 1153, danck weten, voer danc nemen, dankbaar zijn; L., 273, in dank nemen, aanvaarden; 234, danck roepen, dank roepen, luid verkondigen; St., danc, 187, dank; 684*, danclijck, in dank. |
Dander, W., 48, het andere; 147,* de tweede; 549, 862, 1517, de andere; St., 52, de tweede of de andere; 23, deen...dander, de een, de andere; 71, 113, 128, de tweede of de andere. |
Dangier, W., 1339, gevaar; L., 237*, sonder -, zonder hoovaardij. |
Dans, W., 867, aenden - comen, aan den dans komen; St., 503*, dansen; 591*, aen enes dans moeten, in de macht komen van. |
Dat, pass. |
Dau, zie honich dau, W., 408, 1433; St., 1, dauw. |
De, W., lidw. v. bep., 6, 10, 12, 14, 1343, 1394, 1432, 1433, 1520; St., 1...; L., 32. |
Deelachtich, L., 39, deelachtig. |
Deen, W., 147, de eene (de eerste); St., 23, de een; 51, de eene (de eerste). |
Deerde, W., 195, de aarde. |
Dees, W., 58, 74, 192, 519, 850, 891, 1350, 1355, 1373, 1386, 1420, 1422, 1439, 1449, 1452, 1460, 1464, 1500, 1510, 1519, deze; St., 588, 652, 669. |
Deferencie, St., 356*, zie aant. |
Deylen, St., 633*, deelen. |
Deysen, W., 191, deinzen; 702, 1283, zich terugtrekken, heengaan. |
Decken, St., 110, hem -, zich kleeden; 348, verbergen, verduiken; 656, beschermen. |
Declineren, W., 254*, wraken. |
Delayeren, W., 271, uitstellen. |
Delibereren, W., 595, nadenken, overleggen. |
Deluuije, L., 146, zondvloed. |
Delle, W., 397*, dal, vallei. |
| |
| |
Dencken, W., 8, 167, 216, 403, 558, 613, 809, 1188, 1253, 1265, 1309, 1333, 1359, 1464, 1467, denken. |
Denken, St., 21, 27, 54, 238, 653, id. |
Derde, W., 147, de derde; 1489, ten derden, ten derde. |
Derren, W., 1112, durven. |
Deruen, W., 620, durven, St., 601*, behoeven. |
Des, W., 565, 833, 1192, 1539, daarvan (derhalve); St., 77, 138, 313, 460, 502, id.; 523*, van al des, dubbele genitief. |
Descencie, St., 355*, tegemoetkoming. |
Dese, W., 540, 543, 547, 658, 1210, 1347, 1372, 1503, 1541, deze; St., 39, 361, 493, 524, 602, 635, 646, deze; L., 86, in desen, hierin. |
Desghelijcx, St., 232, op die manier, op dezelfde wijze, eveneens, vgl. Kil., 83. |
Duecht, W., 392, 538, 641, 763, 897, 1408, 1454, deugd, weldaad; 768, 936, ter duecht, tot, op de deugd; St., dueghd, 513, 663, deugd; 684*, wt duechden, uit welwillendheid; 312, met dueghden, met deugd; 511, dueght hebben, deugdzaam zijn. |
Duer, L., 60, door. |
Duere, W., 42*, voer de - staen, in het vooruitzicht zijn; 601*, zie aant.; St., 328, door. |
Deuote, W., 882, godvruchtige. |
Di, W., 1446, die. |
Dichten, W., 606, 640, 654, 1513, dichten. |
Die, W., 46, etc... de; 20, die, relativum; St., 56, ... de; 515,...demonstrativum; 335, wie. |
Dief, St., 610, dief. |
Dienaer, W., pass., dienaar. |
Dienen, W., 147, bedienen; 707, 841, 1378, 1396, 1399, dienen; St., 32, id. |
Dienst toonen, W., 1374, dienstig zijn; te dienste staan, 1395, dienen. |
Dier, W., 203, 212, 309, 385, 393, 550, 591, 818, 915, 1121, 1164, 1296, 1467, 1476, dier; 1465*, relycke dieren, menschen; 1231, duur; 1241, duur, dierbaar?; dier, 601, 723, 1375, die er; St., 78*, jonge vrouw; 224, 248, 468, dier; 383*, meisje. |
Dierbaar, W., 1211, dierbaar; L., 132, 162, 256, id. |
Dies, W., 40, daarvan; 220, 264, derhalve; 912, dit; 1102, 1326, dus; 1328, in dies, terwijl; St., 459, daarvan. |
Diese, W., 929, 1076, die ze; St., 403, die ze; L., 221, id. |
Diet, W., 59, 83, degene die het; 1409, 1410, 1413, die het; St., 382, 390, die het. |
Dieuen, St., 238, dieven. |
Die wile, W., 1253, terwijl. |
Diferencie, St., 685, verscheidenheid, vgl. Meyers Woordenschat, 112. |
Dick, W., 224, 302, 756, 842, 869, 933, 1076, 1106, dikwijls; dicwijls, 1108, dikwijls; St., 317, 406, 514, dikwijls; dicwil(s), 262, 415, dikwijls. |
Diluuie, L., 155, zondvloed. |
Dinck, W., (alle -), 346*, 434, 644, alles; gheen -, 560, 651*, 693, niets; St., 6, iets; L., 209*, gebeurtenis. |
Dincken, W., 111, 137, 1327, 1460, 1476, denken. |
Dinde, L., 227, op zijn einde. |
Dingh, W., 732, ding, zaak. |
Discipline, W., 788*, hard werk; L., 147*, tuchtiging, kastijding. |
Dit, W., 1002, 1131, 1146, 1296, 1307, 1332, 1350, 1373, 1402, 1467, 1514, 1517, id.; St., 74, 83...; L., 49, 51, 57, 58...; dits, W., 927, dit is; St., dits, 347, dit is. |
Diuersch, St., 22, verschillend. |
Dyen, L., 40, toenemen. |
Dobbel, W., 17, 554, 912, dubbel; St., 84*, valsch. |
Dobbeleere, St., 519, dobbelaar. |
Dobbeleeren, W., 129*, verdubbelen. |
Doch, W., 419, 459, 473, 481, 482, 501, 586, 832, 935, 938, 956, 961, 968, 991, 1122, 1124, 1165, 1174, 1186, 1267, 1536, toch; St., 128, 206, 494, toch; L., 270, toch. |
Doctor, W., 363, geleerde; L., 62, id. |
Doeck, St., 142*, behangsel, kleed. |
Doel, St., 149*, - versetten, slaag geven. |
Doemen, W., 1077*, 1105, 1121, 1133, 1160, oordeelen, veroordeelen. |
Doen, W., 368, 426, 433, 545, 554, 590, 674, 696, 741, 756, 1088, 1135, 1192*, 1197, 1310, 1384, 1449, 1503, doen, handelen; 621, 772, 776, 1136, 1253, 1389, toen; 610, te doene syn, moeten geschieden; 687, allindich ghedaen, ellendig leven; St., 35, 37, 41, 118, 159, 167, 188, 230, 243, 272, 273, 366, 415, 445, 458, 489, 520, 521, 598, 603, doen, handelen; 144, versoec doen, poging wagen; 147, 211, 314, 505, 566, 636, toen; 251*, te - hebben, van doen hebben; L., 139, 189, 227, 255, doen, handelen; 211, toen. |
Doenlic syn, St., 209*, mogelijk, uitvoerbaar zijn. |
Doyen, St., 2, dooien. |
Dolacie, J., 2*, droefheid. |
Dolen, W., 801, ijlen. |
| |
| |
Dom, St., 148, dom; 404* als die domme, op een dwaze wijze. |
Domineren, W., 1415, beheerschen. |
Doncker, W., 307, donker; 1017, duisternis. |
Dondere, W., 198, 319, 551, donder. |
Doopen, W., 1209, 1211, doopen. |
Doer, W., 10, 13, 80, 88, 805, 829, 883, 886, 942, 1057, 1107, 1125, 1135, 1142, 1166, 1191, 1237, 1238, 1299, 1307, door; 1468*, omwille van; St., 95, 102, 225, 254, 404, 446, 572, id.; L., 25, 52, 151, 153, 154, 163, 245, id. |
Doergieten, W., 1420, doorgieten, doorstroomen. |
Doerslaen, W., 898*, geeselen. |
Doersoecken, W., 1400, onderzoeken. |
Doertrecken, W., 328, doortrekken. |
Doerwien, W., 1145*, doorvorschen. |
Doerwont, L., 27, doorwond, met wonden bedekt. |
Doot, W., 351, 400, 406, 419, 424, 560, 877, 1000, 1046, 1351, 1353, 1357, 1381, 1407, 1487, 1488, 1489, 1492, dood, hetzij als substantief of adjectief gebruikt; L., 84, dood. |
Dorren, W., 110, 1075, 1112, 1148, durven; St., 522, id. |
Dorst, W., 309, dorst; dorstlich, 1078, dorstig. |
Doucheyne, W., 103*, één der gamben of strijkende stemmen van het orgel. |
Draec(k), W., 312*, 386, draak; St., 456, id. |
Dracht, W., 1036*, kind, wezen. |
Draf, W., 329, - draeuen, loopje nemen met. |
Draghen, W., 581, 832, 836, 1278, 1287, dragen; St., 61, dragen. |
Dralen, W., 777, 1235, talmen, aarzelen; St., 561*, spotten. |
Dreychen, W., 282, dreigen. |
Drie, W., 793, drie; L., 82, 83, 242, id. |
Drieuoudich, L., 36, 37, 260, drievoudig. |
Drincken, W., 138, 175, 639, 679, 857, 1002, drinken; St., 280, 291, 306, id.; L., 135, id. |
Drije, St., 125, drie. |
Drypickelstoel, St., 146*, zie aant. |
Droef, W., 47, 111, 755, 1007; E., 1, bedroefd, droef. |
Droefheyt, W., 169, droefheid. |
Droeflijck, W., 1035, droef, op droevige wijze. |
Droeven, W., 1358, treuren. |
Dronckaert, St., 296, 519, dronkaard. |
Droncken, St., 121*, - drincken, zich bedrinken; 202, 246, 263, 414, 463, dronken. |
Drooghe, W., 972, droog. |
Droom, W., 4, 30, 1325, 1537, droom. |
Dropel, W., 1183, druppel. |
Druck, W., 42, kommer, leed; 77, 99, 126, 128, 1043, 1371, angst; St., 427, zorg. |
Druppel, W., 1306, druppel. |
Duchten, W., 323, 780, 1242, 1284, duchten, vreezen. |
Duycken, W., 124*, zich stil houden. |
Duynen, W., 1008*, inslapen, sluimeren. |
Duysent, W., 315, 505, 583, 1243, duizend. |
Duysentvuldich, W., 1179, duizendvoudig. |
Duyst, W., 169, 375, 412, duizend; duystmael, 302, 375, duizendmaal. |
Duyster, W., 193, 1015, duisternis; L., 111, 208, duisternis. |
Duysterheyt, W., 1013, 1047, duisternis. |
Dueren, W., 180, duren. |
Duyue, St., 377*, duif, zie spreuk. |
Dul, St., 425*, dwaas. |
Dus, W., pass., aldus, dus; E., 10, dus. |
Dwaen, (hem -), St., 10*, zich wasschen. |
Dwaes, W., 435, 614, 848, 1150, 1493, dwaas, substantief of adjectief; St., 488, dwaas, adj. |
Dwaesheyt, W., 1341, 1512, dwaasheid; St., 88, id.; dwaeslijck, St., 544, dwaas. |
Dwelck, W., 88... hetwelk; St., 317...id. |
Dwinghen, W., 146, 562, 645, dwingen; St., 431, 579, dwingen, beheerschen; hem dwingen, 308, zich dwingen; 606, 680, zich bedwingen. |
| |
E
Ebben, W., 404, ebben, verkwijnen, vgl. Kil. 103. |
Edel, W., 349, 812, 933, 1291, 1453, edel; St., 78, id.; L., 88, id. |
Edelheyt, L., 39, adel, edelmoedigheid. |
Eel, W., 52, 86, 103, 107, 638, 746, 1360, edel; L., 25, 59, edel. |
Eelheyt, W., 927, adel. |
Eellijck, W., 1453, edel. |
Een, W., 10, 14, 1183, 1210, 1362, 1382, 1384, 1404, 1491, 1493, 1495, 1508, 1519, een, iemand, of telwoord; St., 16, 53, 71, 84, 86, 90, 116, 130, 139, 238, 396, id.; L., 82, 83, telw. |
Eenich, St., 225, 510, 654, eenig. |
Eenlijck, W., 2, 228, eenzaam, verlaten. |
Eenpaer, W., 304*, voortdurend, steeds; St., 560*, allemaal. |
Eenpaerlijck, W., 511, 1249, eenparig. |
Eens, W., 1153, 1168, 1501, eens; St., 275, 284, id.; L., 55, id. |
Eer, W., 220, 440, 643, 807, 822, 1043,
1121, 1482, 1541, eer, vooraleer; 739, rapper, vlugger; St., 144, 374, 418,
|
| |
| |
480, 650, vooraleer; L., 146, vooraleer; E., 2, id. |
Eerbare, St., 78, 80, 669, 670, eerbaar. |
Eerbaerheit, St., 673, eerbaarheid; L., 40, id. |
Eerde, W., 324, 366, 569, 618, 682, 731, 749, 811, 1045, 1047, 1200, 1204, 1424, 1486, 1490, aarde; L., 159, 232, aarde. |
Eerden, W., 310*, bronzen; ter -, 1270, 1311, op de aarde. |
Eere, W., 608, 1020, 1415, 1526, eer; St., 77, 112, 348, 397, 487, 656, 682, eer; L., 58, id.; eeren, St., 491, id.; ter -, 62, 669, ter eere; L., 22, 137, ter -, ter eere; eeren, 232, eeren. |
Eerlyc, St., 242*, prachtig. |
Eersame, W., 1519, eerzame. |
Eerst, W., 346, 415, 667, 909, 1249, 1434, eerst; 1260, ten eersten, ten eerste; St., 430, 496, eerst; L., 38, 117, 153, id. |
Eertrijcke, W., 881, aarde, aardrijk. |
Eesch, St., 99*, na uwen -, naar uw verlangen. |
Eet, W., 1215, eed. |
Eewich, W., 398, 1048, eeuwig; St., 322, 387, 452, 661, id.; eewelyck, 662, eeuwig. |
Egheen, en es -, W., 280*, geen. |
Ey lacen, W., 625, 641, helaas; L., 266, id. |
Eyghen, W., 1197, eigen; St., 551, id. |
Eylaes, W., 438, 589, 790, 1148, 1448, helaas; St., 57, 393, 502, id. |
Eyschen, W., 238*, 389, 654, eischen, vragen, vergen. |
Eyselijck, W., 211, 310, ijselijk. |
El, L., 194, niet -, niet anders. |
Elders, W., 427, elders. |
Elen, W., 52*, hun. |
Elingh, W., 854*, edelman. |
Elck, W., 112, 117, 709, 797, 800, 910, 926, 928, 983, 987, 1273, 1287, 1292, 1294, 1306, 1308, 1362, 1375, 1376, 1380, 1393, 1395, 1474, 1494, elk, ieder; L., 100, 127, 155, 171, elk, ieder; St., 32, 375, id. |
Elcken, W., 750, 1224, 1260, 1272, 1289, 1403, 1430, iedereen. |
Eloquencie, W., 614*, - baeren, welbespraaktheid aan den dag leggen. |
Emmer, W., 456, altijd; 459, immers; 436*, emmers binaes, althans bij benadering. |
En, W., 9, 17... conjunctie; 19, etc... versterkend partikel bij negatie; St., 90*, 565*, of; 124 en pass., een; maar. |
Ende, St., 307, en; L., 8, i3...id. |
Enden, W., 489, eindigen. |
Engien, St., 71*, vernuft. |
Ennuie, W., 289, verveling. |
Erde, L., 254, aarde. |
Ergo, W., 1492*, dus. |
Erm, W., 1223, arm; L., 90, 132, 204, 205, 228, arm. |
Erue, W., 1483*, gheen - syn, vast goed. |
Es, W., 14 en pass., is. |
Esau, L., 187, Esaü; Esou, 191, 192, 193, 194, Esaü. |
Ezel, W., 722, ezel. |
Eten, W., 175, 857, eten, substant. en verb.; St., 56, 154, 274, 658, id.; L., 32, 110, 141, 149, eten. |
Euwigh, L., 100, 160, 232, 243, eeuwig. |
Eua, E., 1*, 12, Eva. |
Euen, W., 241, even; St., 273, id. |
Ewelijck, W., 1427, eeuwig; L., ewelic, 99, eeuwig. |
Excellencie, St., 683*, van cleynder -, gering. |
Excellent, W., 101, 1362, schitterend, uitstekend. |
Excusacie, W., 307*, uitvlucht, verontschuldiging. |
Execucie, W., 274, - doen, uitvoeren, ten uitvoer brengen; 299, voltrekking, volvoering, tenuitvoerbrenging. |
Exempele, St., 248, - nemen, voorbeeld nemen aan; 581, voorbeeld. |
Expedient, St., 286*, uitkomst. |
Experiencie, W., 1401, ondervinding, ervaring. |
Exploot, W., 1381*, geruchtmakende daad of onderneming. |
Exponeren, W., 1363, uiteenzetten. |
| |
F
Faelen, W., 128*, 130, 1236, te kort hebben; 487*, 1162, te kort schieten; 1385*, ontbreken. |
Faelgeren, L., 8*, 197, in den steek laten. |
Faelleren, W., 767, 1384, 1385*, in gebreke blijven, te kort schieten. |
Faetsoen, St., 155*, model. |
Falen, L., 86, te kort schieten. |
Fallacie, W., 611*, sonder -, zonder bedrog; L., 99, sonder -, zonder valschheid. |
Fame, St., 509, faam. |
Fantaseren, W., 412, tobben. |
Fantasije, W., 26, mijmering; 283, in mynder fatasien, in mijn verbeelding. |
Fanteseren, W., 78*, tobben; 604, zich door de verbeelding voorstellen, scheppen; 1332, 1364, nadenken. |
Faute, W., 894*, bi fauten, door mijn
|
| |
| |
schuld; 821, sonder -, gewis, zonder fout. |
Fautsoen, W., 1304*, mesmaect -, uitgeput voorkomen. |
Feeste, W., 1373*, - doen, eer en genoegen doen, fêteeren; St., 245*, met feesten, met opgewektheid. |
Feestelijck, W., 1459, plechtig. |
Feesteren, W., 1360*, feestelijk onthalen, feest vieren. |
Feyt, W., 1238*, handelwijze, schuld. |
Fel, W., 201, 205*, 241, 319, 334, 373, 377, 449, 565, 1222, 1350, 1402, 1467, 1476, fel, heftig, geweldig; St. 224, 230, id. |
Fenijn, W., 1146, gif. |
Fier, L., 233*, trotsch. |
Figuere, L.., 12, mensch; 128, zinnebeeld. |
Figureren, L., 222, voorstellen. |
Finael, W., 1348, ten slotte, eindelijk. |
Fin, W., 85, fijn, mooi (Eng. fine). |
Fine, W., 356, 1272, ten -, ten slotte. |
Fijn, W., 557*, einde (finis) |
Fijne, St., 37, 529, ten -, ten slotte. |
Flau, W., 323, 407, 1023, flauw, zwak. |
Flessche, W., 138, - met wijne, flesch wijn. |
Fletsen, St., 334*, vleien. |
Fluer, W., 1368, 1405, volle kracht. |
Fluyte, W., 103, fluit. |
Fondement, W., 1416, 1535, grondslag. |
Fonteyne, W., 45*, bron. |
Foortse, St., 231, met foortsen, met geweld; 578, geweld. |
Forme, L., 179, vorm. |
Formeren, L., 224, africhten op, vormen. |
Forneys, St., 410*, hels -, hel. |
Fortse, W., 291*, 445, 562, geweld; bi fortsen, 1301, door geweld; fortse bedriuen, 348*, kracht ontwikkelen; St., met fortsen, 217*, met geweld; bij fortsen, 491, 512, door geweld, noodzakelijk. |
Fortuyne, W., 196*, rat van -, zie aant. |
Fortune, St., 106*, geluksgodin; lot. |
Fosse, W., 992*, krocht, kuil, hel. |
Frisch, St., 588, flink. |
Fruyt, W., 136, 906, fruit; L., 142, 226, id. |
Fuyken, St., 368*, stompen, stooten. |
Fundacie, L., 94*, stichting. |
| |
G
Gaen, W., 11, 187, 552, 681, 788, 794, 948, 951, 1016, 1043, 1104, 1226, 1252, gaan; 1134, te bouen ghaen, overtreffen; St., 128, 257, 268, 296, 298, 324, 342, 413, 658, 664, gaan; 223, gaen bouen, overtreffen. |
Gaefdj, L., 245, gaaft gij. |
Ga slaen, W., 1392, acht geven op; gade slaen, W., 1500, id.; St., 577, acht geven op. |
Galle, W., 679, gal. |
Ganck, W., 637*, verlorenen - doen, misloopen. |
Ganck, W., 1116, gang, loop; St., 184*, zie aant. |
Gangher, L., 43*, reiziger, pelgrim. |
Gans, St., 298, gans. |
Gapen, St., 644, gapen. |
Gast, W., 736, kerel; St., 329*, kerel. |
Gat, W., 505*, uitweg; L., 247*, gevangenis, gevangneming. |
Ghebacken, L., 27*, beschimpt. |
Ghebeen, W., 444, gebeden. |
Ghebeeren, W., 551*, te keer gaan. |
Ghebenedijt, W., 1268, gezegend; St., 80*, 492, id. |
Ghebetert, St., 460*, hersteld. |
Ghebueren, W., 112*, 159, 257, 298, 304, 484, 499, 1080, 1094, 1264, zich voordoen, voorkomen, gebeuren. |
Ghebien hebben, W., 367, bevelen. |
Gheblas, W., 808, adempje wind; 1369*, onghefondeert gheblas, onbestendig adempje wind. |
Ghebodt hebben, W., 846, 964, macht hebben; - breken, W., 342, gebod overtreden. |
Gheboren, W., 691, 980, 1053, 1488, geboren. |
Ghebreck hebben, W., 627*, noodig hebben; St., 132, 337, 510, gebrek; L., 136, id. |
Ghebreken, W., 163, 893, 1242, gebrek lijden, te kort hebben; 783, ontbreken; 1098, te kort zijn; St., ghebrecken, 634, ontbreken; L., 197, id. |
Ghebringhen, St., 534, brengen. |
Ghebroet, L., 250, gepuis. |
Ghebruycken, St., 365, gebruiken. |
Ghebuere, W., 1355, gebuur; L., 131, id. |
Ghedachte, W., 326, 412, 1011, gedachte. |
Ghedincken, W., 683, 999, 1053, 1124, 1134, 1169, 1171, 1217, 1288, gedenken. |
Ghedochte, W., 78, vrolyck van - syn, opgewekt zijn. |
Ghedoempt, W. 223, gedoemd. |
Ghedoen, St., 295, doen. |
Ghedweghen, W., 1152, gewasschen. |
Ghedwinghen, St., 226, 540, dwingen, beheerschen. |
Gheen, W., 285, 454, 465, 478, 483, 493, 527, 556, 993, 1074, 1196, 1242, 1281,
|
| |
| |
1343, geen; St., 168, 249, 305, 318, 321, 355, 540, 643, 686, geen. |
Gheerde, W., 365*, 753, spruit, tak. |
Gheerne, W., 1273, graag. |
Gheest, W., 15, 202, 1008, 1112, 1472, geest; heylighe -, 932, H. Geest; St., 22, 93, geest; L., 7, 81, 242, geest; 25, heiligen -, H. Geest. |
Gheestelijck, W., 1293, 1429, 1456, geestelijk. |
Gheeuwen, St., 644, geeuwen. |
Gefaelt, L., 248, niet -, zonder te kort te komen. |
Ghefenijnt, W., 312*, 698, boosaardig, venijnig. |
Ghegoeyt, W., 743, begoed. |
Ghegort, W., 635*, bedorven. |
Gheheel, W., 399, - en al, heelemaal, 1358, geheel. |
Ghehingen, St., 537*, toelaten, dulden. |
Ghehoorsam, W., 885, gehoorzaam. |
Ghehouwen, St., 632*, half wel, -, half waggelend? |
Gheinficieert, W., 716, besmet. |
Ghecken, St., 109, 344, gekken. |
Gheknocht, L., 261, gevestigd. |
Ghequel, W., 894*, leed; St., 677, kwelling. |
Ghequetsen, St., 135, kwetsen. |
Ghelaet, St., 254, gelaat. |
Ghelach, W., 420*, tol betaald aan de natuur. |
Ghelaten, W., 1025, deemoedig, gelaten; St., hem -, 53*, zich gedragen. |
Gheleerd, W., 1414, geleerd. |
Ghelike, L., 262, weerga, gelijke, evenknie. |
Ghelien, W., 860*, verduren. |
Ghelyck, W., 8, van - en, iets dergelijks; 1309*, van - en syn, in eenzelfden toestand zijn; - hebben, 294, gelijk hebben; 784, ghelijck, gelijk; St., 124, 180, id. |
Gheloouen, W., 958, 1209, 1213, 1214, gelooven; St., 484, id. |
Ghelt, W., 441, 1463, geld; St., 121, geld. |
Gheluck, W., 97, 1047, geluk; St., 58, 210, geluk. |
Gheluckich, St., 28, gelukkig. |
Gheluyt, St., 613, geluid; L., 143*, faam. |
Ghemaecen, W., 1192*, bewerken. |
Ghemaect, W., 85, - van, gebouwd met. |
Ghemack, W., 345*, na syn -, naar zijn evenbeeld. |
Ghemake, L., 199, voordeel. |
Ghemaniert, W., 121, ernstig. |
Ghemeene, W., 125, gewoon, algemeen bekend; int ghemeyne, 928*, in het algemeen, openbaar; L., 259, gemeen, aan allen eigen. |
Ghemeenlijck, W., 154, 783, gewoonlijk. |
Ghemeten syn, W., 177*, toebedeeld zijn. |
Ghemissen, W., 585*, ontbreken. |
Ghena, E., 9, sonder -, zonder toestemming. |
Ghenade, W., 1236, genade; 232*, myns lijfs ghenaye, genade voor mijn leven; 540, 1075, ghenaye, genade. |
Ghenadich syn, W., 472, genadig zijn, toestaan. |
Ghenesen, W., 1213, genezen; L., 84*, redding; 217, genezen. |
Ghenoech, W., 84, l66, 170, 243, 478, 1525, genoeg. |
Ghereescapen, St., 648*, benoodigdheden. |
Ghepast, W., 730*, gedacht. |
Ghepeys, W., 2, 152, 541, gepeins. |
Ghepijn, W., 554, pijn; 714*, last; 1118, pijn. |
Gheplant syn, L., 192, mede gekleed zijn. |
Gheraecen, W., 1337, geraken. |
Ghereet, W., 469, 820, - syn, gereed, bereid zijn; W., 896, hem ghereet maecen, zich gereed maken; 986, ghereet maken, gereed maken. |
Gheren, St., 582, 643, graag. |
Gherekent syn, St., 384, beschouwd worden als. |
Gherichte, W., 254*, oordeel. |
Gheringhe, W., 247*, 443, 446, 552, 708, 858, 1293, vlug, dadelijk. |
Gherieven, St., 242*, van dienst zijn. |
Gherekent, St., 384*, - syn, beschouwd worden als. |
Gherne, W., 929, graag; St., 274, id. |
Gherseken, W., 744, 751, grashalmpje. |
Gheruchte, W., 570, gerucht, lawaai; St., 620*, reputatie. |
Gherust, W., 5, 878, rustig, gerust. |
Ghescal, W., 72*, geluid; 327, geraas, geschreeuw; 398, sonder langher -, zonder verder spreken; 660, geraas, geklaag; St., 446, geluid. |
Ghescheen, St., 650, scheiden. |
Ghescepen, L., 14, geschapen. |
Ghescieden, W., 139, 160, 251, 374, 478, 889, geschieden, gebeuren; St., 622, id.; L., 51, id. |
Ghescoren syn met, W., 692*, gekweld zijn met. |
Ghescorst, W., 313*, met schors bedekt. |
Ghescrey, W., 1, geweeklaag, geween. |
Gheselle, W., 396, gelijke, evenknie. |
Gheselscap, St., 345*, in goet -, in vroolijk gezelschap. |
Ghesichte, W., 96, 449, gezicht; St., 247, 497, gezicht. |
| |
| |
Hesint, St., 428*, qualijc - boos, toornig, slecht gehumeurd. |
Geslaen, St., 335, slaan. |
Gheslapen, St., 645, slapen. |
Ghesleghen, W., 1149, geslagen. |
Gheslopen, W., 1056, vernielen, afbreken. |
Ghesont, W., 1403, gezond; L., 33, id. |
Ghespan, St., 401*, verdriet. |
Ghespelene, St., 50*, 72, 113, 127, 141, 158, 211, 266, 294, 490, 617, vriendin. |
Ghespuys, W., 335, gespuis; L., 205, id. |
Ghestantich, W., 1534*, voortdurend. |
Ghestel, W., 564*, statutum, akkoord, overeenkomst?; St., 674*, opstel, compositie. |
Ghesticht, W., 887*, - syn, een levendig godsdienstig gevoel hebbend. |
Ghestichte, W., 256*, na out -, naar oude gewoonte; St., 246*, huis; 501*, maaksel. |
Ghestof, W., 948, 1529, stof. |
Ghetal, W., 401, tghetal vermeeren, het aantal aanvullen?; 664, int -, der getallen; L., 174, getal; 178, aantal. |
Ghetelt, St., 380*, - syn, beschouwd worden als. |
Ghetimmen, St., 226, temmen. |
Ghetruer, W., 414*, - drijuen, misbaar bedrijven, treuren. |
Ghetruere, W., 497, 1351, treurnis. |
Ghetuyghe, W., 1258, getuige. |
Guer, W., 122, reuk. |
Gheuaen, St., 613, gevangen. |
Gheual, W., 75*, geluk. |
Gheuecht, W., 306, gevecht. |
Gheueys, St., 407*, huichelarij. |
Gheueyst, St., 218*, niet oprecht, valsch. |
Gheveynst, W., 517*, huichelachtig. |
Ghevueghen, W., 542*, samenspannen op. |
Gheuen, W., 607, hem - tot, zich overgeven aan; 679, 710, 994, 1012, 1028, 1089, 1521, geven; St., 85, 553, id.; L., 157, id. |
Gheuer, L., 39, gever. |
Ghevoech (na enes -), W., 173*, naar iemands zin. |
Gheuoelen, W., 451, 541, voelen. |
Ghevroeden, W., 165, begrijpen. |
Ghewaeghen, W., 27*, 580, verhalen, vermelden; St., 59, id.; L.. 91, id. |
Ghewacht, W., 1040, belaagd. |
Ghewassen, W., 266, verheven. |
Gheween, W., 186, sonder -, zonder droefheid, geween; 908, miserie, ellende, geween; 1024, baeren -, weenen. |
Ghewelt, W., 748*, in syn - hebben, in zijn macht hebben. |
Ghewreken, St., 417, wreken. |
Ghi, W., 155 en pass., gij. |
Ghier, St., 227, gier. |
Ghierigh, W., 840, gierig. |
Ghieren, W., 1462*, hevig verlangen. |
Gifte, L., 38, gift. |
Ghise, W., 1029*, trant; 1129, gij ze. |
Ghissen op, W., 643*, nadenken over. |
Gloit, L., 158, gloed. |
Glorie, W., 14, 672... heerlijkheid. |
Glorificeren, L., 213, verheerlijken. |
God, W., 62, 225, 335, 345, 347, 358, 798, 842, 955, 1036, 1203, 1347, 1393, 1429, 1444, 1459, god; 1100, gods boden, priesters; St., 87, 131, 167, 194, 236, 426, 455, 492, 615, 687, id.; L., 16, 23, 46, 47, 48, 55, 63, 67, 69, 92, 115, 137, 138, 161, 171, 173, 180, 184, 202, 207, 222, 223, 230, 231, 237, 253, 276, id. |
Goddinne, W., 67, godin. |
Godheyt, W., 1129, godheid; L., 30, 48, 55, 61, 82, 136, id. |
Godlick, L., 65, goddelijk. |
Goedeloes, W., 709*, zonder bezit. |
Goedertieren, W., 76, goed, zachtmoedig.
Goey, W., 56, etc... goed; St., 402, id. |
Goet, W., 139, 441, 546, 841, 1277, 1284, 1390, 1399, 1439, 1440, 1457, 1458, 1468, goed, adj. en subst.; St., 46, 81, 113, 134, 345, 398, 448, 520, 663, 670, goed; L., 43, 71, 93, 248, id. |
Goetheyt, W., 1115, goedheid. |
Gomor, L., 261*, vgl. Mnl. Wdb. IV, 1217, mate van vijf eymeren, inhoudsmaat. |
Gonnen, L., 270, gunnen, schenken. |
Goods, L., 144, gods. |
Gorden, W., 635*, aanrekenen. |
Gout, W., 826, 1276, goud. |
Grabbelen, St., 142*, grabbelen, grijpen. |
Gracie, W., 231, 305, 394, 424, 608, 1394, 1528, 1542, genade; L., 67, 101, id.; J., 1, id. |
Graf, W., 810, 1009, graf. |
Gramschap, St., 352, 446, 538, 596, gramschap. |
Graue, W., 1039, ten -, ten grave. |
Grauen, W., 1031, graveeren. |
Greyen, W., 821*, behagen; St., id. |
Grief, W., 912, grief, smart; St., 546, 608, smart. |
Grieuen, W., 332, grieven, pijn doen; St., 239, id. |
Griffier, W., 1167*, secretaris, schrijver. |
Grijpen, St., 146, grijpen. |
Groeyen, W., 746, groeien. |
Groen, W., 94, 141, 746, 751, groen, gras. |
Groesel, W., 245*, ritsige jeugd, kracht. |
Groet, W., 803, groot; L., 273, groet. |
Grof, W., 949, 1527, ruw. |
| |
| |
Gronde, L., 86*, int -, heelemaal, volkomen. |
Gronden, L., 64*, 177, doorgronden. |
Gronderen, W., 360*, 1367, doorgronden, onderzoeken; 1349, baseeren, steunen; St., 207, doorgronden. |
Gront, W., 1400, diepste grond eener zaak; St., 531, 663, grond; L., 28*, diepste oorzaak. |
Groet, W., 93, 204, 314, 369, 392, 475, 516, 538, 571, 594, 600, 779, 873, 921, 955, 1006, 1028, 1079, 1113, 1115, 1137, 1198, 1206, 1292, 1312, 1352, 1470, groet; St., 70, 140, 391, 537, 581, id.; L., 47, 54, 103, 170, 195, 199, 203, 270, id. |
Grootelijck, W., 1398, hartelijk, met aandrang. |
Grootheyt, W., 940, grootheid. |
Grouen, W., 216, mi grout, ik gruw er van. |
Grouwelijck, W., 7, gruwelijk. |
Gruyse, W., 1103, grijs, oud, vermoeid. |
Gruwel, W., 1048, gruwel. |
Gruwen, W., 253, 1478, gruwen. |
| |
H
Haelen, St., 290, halen. |
Haer, W., 12, 1142, 1360, 1381, 1396, pron. haar; 297*, niet een - baeten, niet het minste helpen; 1306, haar; 187, reflexivum, zich; St., 95, 233, 682, haar, pron.; 570, haar; L., 9, haar, pron. |
Haest, W., 12, 196*, 574, 591, 680, 752, 753, 978, 1370, 1380, 1525*, spoedig; 392, 483, subst.; 596, - pleghen, vlug handelen; 1256, met haesten, 1326, 1342, met haast; 489, 576, 684, bijna. |
Haestelinghe, W., 212*, 596, 614, 1219, snel, spoedig, haastig. |
Haesten, W., hem -, 273, 595, 817, 831, 858, 1479, zich haasten. |
Habitacie, L., 93, woonst. |
Haghel, W., 829, hagel. |
Hayen, W., 929, begeeren, streelen? |
Haken, W., 897, 1468, haken; St., 473, id. |
Halen, St., 306, halen. |
Half, W., 208, 465, 1022, half; St., 398, 632, id. |
Hals, W., 74, hals; 546*, zie spreuk; 1477*, op den hals hebben, er mede lastig gevallen worden. |
Hamer, W., 550, hamer. |
Hand, W., 1328, te handen, spoedig; St., 192, hand. |
Handeken, W., 916, 1295, handje. |
Hangen, W., 1023, 1143, 1306*, hangen; St., 210*, er bij hangen, er op staan kijken; L., 202, id. |
Hans, St., 592*, sukkelaar. |
Hant, W., 16, 29, 524, 548, 567, 729, 813, 957, 963, 1056, 1218, 1268, 1324, hand; St., 503*, vgl. spreuk; L., 187, mitter -, bij de hand; 246, ter rechter - aan de rechter hand. |
Harinc, St., 301, haring. |
Hate, W., 869, haat; haten, 1440, haten. |
Hauen, St., 671*, bezitten, vgl. have en goed. |
Hebben, W., 40, pass.; hebbet, 1477, hebt het; hebt, 1100, heb het; hebbicx, 1216, heb ik des; St., 430, hebdij, hebt gij. |
Heden, W., 682, 1411, heden. |
Heel, W., 509, 563, 629, 631, 754, 946, heelemaal, heel, gansch; St., 40, gansch. |
Heelen, W., 93, verzwijgen. |
Heere, W., (lieue) -, 613, 825*, 903, 938, 949, 966, 974, 987, 998, 1003, 1042, 1051, 1053, 1057, 1062, 1064, 1069, 1074, 1078, 1088, 1091, 1095, 1106, 1109, 1113, 1119, 1120, 1123, 1126, 1131, 1132, 1134, 1144, 1146, 1147, 1149, 1161, 1162, 1163, 1172, 1179, 1180, 1190, 1205, 1210, 1214, 1217, 1218, 1224, 1239, 1417*, 1526, 1536, 1542, Heer, Lieve Heer; St., 65, 165, heer; 483, lieve -, lieve Heer! |
Heerlyck, St., 368*, krachtig. |
Heeschs, W., 230, heesch. |
Heet, W., 245, 410, 1138, 1303, warm; 829, hitte; St., 15, warm; het hoot - hebben, 535*, driftig zijn. |
Heeten, St., 165, 548, heeten. |
Heffen, W., 915, 1295, heffen. |
Heyden, W., 385, 394, heiden. |
Heyligh, W., 1139, 1270, heilig; L., 147, 152, id. |
Heymelijck, W., 301, in 't geheim, heimelijk; St., 219, heimelijk. |
Helija, L., 42*, Elias. |
Helle, W., 394, 881*, 962, 993, 995, 1543, hel; 1438, ter hellen, naar de hel; L., 159, hel. |
Helpen, W., 28, 804, helpen; L., 248, id. |
Hels(ch), W., 190, 200, helsch. |
Helsen, W., 147*, omhelzen. |
Hem, W., 961, hen; St., 233, 586, 637, 669, hen. |
Hemel, W., 104, 394, 1045, 1141, 1200, 1204, hemel; L., 159, 233, 245, id. |
Hemelrijcke, St., 688, rijk der hemelen. |
Hemelsch, W., 533, hemelsch; L., 130, id. |
Helft, W., 64, helft. |
Hen, W., 1433, hen. |
Herberghe, W., 704*, onderkomen. |
Herde, W., 1493, herder; St., 169*, zeer. |
Hernemen, W., 553, weer grijpen, nemen, weer gereed houden. |
| |
| |
Herpe, W., 108, 149, harp. |
Hertte, W., 5, 25, 28, 63, 79, 117, 137, 185, 207, 355, 379, 410, 418, 452, 569, 653, 739, 782, 794, 878, 882, 1012, 1366, hart; 223, 420, hard; St., 25, 40, 332, 334, 412, 420, hart; byden herten, 295*, bij (Gods?) hart!; 419, hard; hertheit, hardheid; 537, groot herte, hoogmoed; L., 114, 210, hart. |
Het, W., 111, voorloopig onderwerp; lidw. pass.; hetghene, St., 316, hetgeen. |
Huer, W., 121, bi -, bij zich. |
Hi, W., 1353, hij. |
Hier, W., 186, 242, 330, 440, 750, 778, 779, 801, 845, 866, 935, 1054, 1171, hier; hier...daer, 49, 50, hier...daer; hierna, 568, verder; hier om, 442, hierom; 1349, 1453, hier op, hierop; St., hier... op, 193, 458, hier op; 199, hier toe, hiertoe; L., 198, hier af, hiervan. |
Hieten, St., 245, heette hem. |
Hinder, W., 462, leed, kwelling; 1444, leed; St., 240, leed, kommer. |
Hinderen, St., 370, benadeeligen. |
Hijt, St., 313, hij het; 264, hijter, hij er. |
Hoe, W., 23, 356, 947, hoe; St., hoe seer, 378, hoe zeer; E., 3, hoe wel, hoewel. |
Hoed, W., 51, hoed. |
Hoedanich, St., 243, hoe... ook. |
Hoeye, W., 158, 1328, hoede. |
Hoek, St., 600*, in ander hoeken, elders. |
Hoen, St., 298, hoeden. |
Hoer, St., 443*, hoeren en snoeren, lichtekooien. |
Hoerresoen, St., 605*, den blauwen - wieghen, faire la lune de miel? |
Hoet, W., 139, 292, 800, 1464, hoe het; St., 554, id. |
Hof, W., 1530*, woning, paleis v. God. |
Hoghe, L., 64*, 95, 101, 241, voornaam, edel. |
Hoy, W., 747, hooi. |
Hondert, W., 1306, honderd; St., 454, id. |
Honich Dau, W., 408*, 679, 1433, honingdauw. |
Hont, St., 363, hond. |
Hoofken, W., 1125*, hofje (Hof van Olijven). |
Hooft, St., 331, 685*, hoofd, persoon. |
Hoogh, W., 179, 255, 265, 269, 273, 275, 737, 1096, 1167*, hoog, voornaam, edel. |
Hoon, W., 707*, sonder -, naar waarheid. |
Hoonen, W., 1393*, misleiden, bedriegen. |
Hoope, W., te - raepen, 844, samenschrapen; te - smijten, 1514, te zamen werpen. |
Hoopen, L., 251, hoopen. |
Hooren, W., 50, 53, 71, 165, 293, 322, 379, 409, 450, 660, 663, 781, 920, 1100, 1251, 1258, hooren; 305, behooren; St., 48, 162, 180, 382, 636, 640, hooren; L., 188, 197, hooren. |
Hoot, W., 52, 1324, hoofd; 1346*, hem thoot swaer maken, zich zwaarmoedig stemmen; St., 13, 14, 172, 237, 350, 362, 535, hoofd; 168*, meester; L., - der cattijuen, 2, hoofd, grootste der ellendigen; 48, hoofd. |
Hoouerdie, W., 856, hoogmoed. |
Hope, W., 167, 380, 416, 453, 509, 758, 762, 768, 1014, 1020, 1047, hoop. |
Hopen, W., 256, 323, 620, 1059, 1092, 1159, 1194, 1210, 1228, 1506, 1544, hopen; St., 625, id. |
Horrible, W., 3, 695, 818, vreeselijk. |
Hostie, L., 18, 23, 24, 46, 47, 69, 92, 108, 115, 139, 161, 164, 184, 207, 222, 230, 253, 276, id. |
Houden, W., 73*, manieren -, op zijn houding letten; 548, houden; 827*, bewaren, waken over; St., 178, houden voor, aanzien als; 271, thuys -, thuis houden; 357*, deferencie teghen enen -, beleefd met iemand omgaan. |
Hout, L., 124, - in, bevat; 153*, boom; 154, hout (ark). |
Houwen, W., 984*, staet -, bediening of waardigheid bekleeden; 1159, houden; St., 362*, syn hoot -, aan zijn gedacht vasthouden; synen mont -, zwijgen; 632*, half wel ghehouwen, half waggelend? |
Houerdije, St., 404, hoovaardij. |
Huys, W., 42*, in - syn, voorhanden zijn; St., 290, 297, 614, huis; buyten -, 119, 257, buitenshuis; binnen huyse, 111, binnenshuis; L., 203, huis. |
Hulic, St., 129, 190, huwelijk. |
Hulpen, W., 435, 442, 462, 592, 1150, 1155, 1242, helpen; St., 184, 236, 249, 297, 621, helpen. |
Huere, W., 41, 500, 1354, 1355, 1438, 1545, uur; tallen hueren, 1357, altijd; ter lester hueren, 1084, op het laatste uur. |
Huwen, St., 50, 212, 394, 478, 480, 483, 486, 655, huwen. |
| |
I, J, Y
Iaer, W., 431, 459, 465, 665, 777, 1065, 1071, 1493, jaar; St., 374, id. |
Ja, W., 34, 1143, 1202, 1356, 1496, ja; St., 183, 209, 262, 357*, 387, 454, 522, 594, ja; L., 83, id. |
Jacob, L., 187, 190, 191, 198, Jacob. |
Ialosije, St., 463, 469, 471, jaloerschheid. |
Ialoers, St., 437, jaloersch. |
Ialoersheit, St., 466, jaloerschheid. |
| |
| |
Iammerlijck, W., 622, 1163, 1212, jammerlijk. |
Ian, W., 343*, sint -, Heilige Johannes. |
Iannen, W., 1542*, gunnen; J., 1, id. |
Iaso, W., 131*, Iaso. |
Ydel, W., 758, ijdel; St., 217*, ijdel. |
Ydeot, W., 1126, dwaas. |
Jesu(s), C., 15, 19, 254, 271, Jezus. |
Iemant, W., 289, 428, 1253, 1261, 1338, 1501, 1515, iemand; St., 288, 308, 379, 451, 474, 653, 664, id. |
Ienoffel, W., 114*, anjelier. |
Ient, W., 61*, 105, 133, 854, mooi, lief, aardig. |
Yeremias, W., 1166, Jeremias. |
Ierst, St., 179, eerst. |
Ierste, W., 365, 502, 512, 1159, 1225, eerste. |
Iet, W., 346, 479, 893, 938*, iets, eenigszins; St., 625, iets. |
Iuecht, W., 55, 166, 245, 734, 1002, 1368, 1379, 1405, jeugd. |
Ignorancie, W., 1057, onwetendheid. |
Ihesu, W., 1185, 1227, 1266, 1391, Jezus. |
Ick, W., 11... ik. |
Icken, St., 216, 319, ik hem. |
Icker, St., 332, 374, ik er. |
Ymaginacie, St., 2*, muizenissen. |
In, W., 9, pass.: 1405, 1471, 1530, 1532, in; 60, 101, op; St., 1, pass., in; L., 30, in een, samen. |
Inborstich, W., 207*, woedend. |
Inde, W., 520, 694, 741*, 1511, einde; int -, 616*, in het einde (van het leven), 764, ten slotte; ten -, 182, 260, 281, 559, 787, 1104, ten einde, 725, ten slotte; St., ten -, 331, 390, 677, ten slotte. |
Inden, W., 648, eindigen, sterven; 1182, 1384, tleuen inden, sterven. |
Infect, W., 312, besmet. |
Inficieeren, W., 716*, besmetten. |
Inghel, L., 233, engel. |
Inghelsch, W., 38*, hemelsch. |
Ingheuen, W., 498, ingeven. |
Inhybitie, W., 262*, zie aant. |
Inct, W., 1336, inkt. |
In moeten, W., 1281, op moeten (den weg). |
Inne houden, W., 68, verzwijgen. |
In scrijden, St., 18, binnenschrijden. |
Instrument, W., 107, 534, muziek-instrument; St., 192*, bewijsstuk, acte. |
Int, W., 548, bij; 1175, in het; St., 666, inkt. |
Intencie, St., 682, bedoeling, inzicht, bekommernis. |
Intricaet, W., 458*, verward. |
In veel, W., 487, in vele dingen, opzichten. |
Johannes, L., 98*, Johannes. |
Iolijt, W., 1004, vreugde, plezier. |
Iongh, W., 55, 166, 349, 446, 1470, jong, jeugdig. |
Ionghelinck, W., 76, jongeling; St., 232, id.; L., 214, id. |
Ionghers, W., 155*, jonge lieden. |
Ioncfrouwe, W., 119, 547, jonkvrouw. |
Ionnen, W., 940, 1508, gunnen. |
Ionst, W., 95, ionste thoonen, genegenheid toonen; 512, 523, 1374, genegenheid; St., 212*, - draghen, genegenheid toedragen. |
Ijs, W., 1021, vgl. spreuk. |
Isaacs figuere, L., 185, zinnebeeldige voorstelling van Isaac. |
Ijser, W., 1030, ijzer. |
Yseren, W., 317, ijzeren. |
Iubilacie, W., 176, jubilatie, vreugde. |
Iuyst, W., 820, juist. |
Iusticie, W., 255, 1092, het recht, de gerechtigheid; L., 264, id. |
Iuweel, W., 441, 1362*, pronkstuk, kostbaarheid. |
| |
C, K, Q
Caf, W., 1011, kaf. |
Calfs vel, W., 448*, kalfshuid. |
Camp, W., 546*, vgl. spreuk. |
Cant, W., 116, aen alle -en, overal; aen elcken -, 815*, overal. |
Casteel, W., 85, 1361, kasteel. |
Castijden, St., 498, kastijden, straffen. |
Keelken, W., 49, keeltje. |
Keer, W., 738, wter ooghen -, uit het zicht. |
Keeren (hem -), W., 53, 59, 172, 1539, zich wenden; keeren, 968, afwenden, 971, omkeeren; St., 418, veranderen. |
Keest (den - smaecen), L., 32*, begrijpen waarin het fijne van de zaak bestaat. |
Keeste (ten -), W., 1376*, naar het innerlijke. |
Keyser, W., 369, keizer. |
Kelc, L., 123, 126, kelk. |
Kele, W., 1431, keel. |
Kenlijck, W., 1156*, duidelijk bekend. |
Kennen, W., 1502, kennen, erkennen. |
Kercke, W., 1428, kerk; St., 176, heilighe -, H. Kerk; L., 42, 239, kerk. |
Kermen, W., 1026, 1220, 1544, kermen; J., 3, id. |
Kerchof, W., 864, kerkhof. |
Kersten, W., 385, 394, christen. |
Kettijf, W., 905, 1068, ellendige, rampzalige; L., 2, id. |
Ketene, W., 642, keten. |
Kiesen, W., 923, 1429, kiezen; St., 196, kiezen. |
| |
| |
Kind, W., 522, 1062, 1181, 1188, kind. |
Kindeken, W., 547, 555, 915, 1295, 1388, 1482, kindeke; St., 405, kind. |
Kinnen, W., 303, bekennen; 333, 593, 701, kennen; 662, erkennen; 907, hem sculdich -, zich schuldig weten. |
Kinsche (als de - doen), W., 697, kinderachtig doen. |
Kissen, St., 56*, kissen. |
Kijuen, St., 118, 135, 376, 578, kijven; L., 7, id. |
Claer, W., 6, helder, klaar; 183, helder; claer syn, 349, duidelijk zijn; 384, klaar; 1081*, int clare, zonder twijfel; 1382, claer syn, duidelijk zijn; L., 67, heerlijk. |
Claerlyck, W., 510, duidelijk. |
Claichen, W., 28, 282, 790, 1042, klagen; 577*, beklagen; St., 52, 55, 57, 333, 343, 422, 446, 476, 546, 552, klagen. |
Clachtich, L., 40, klaaglijk. |
Clarette, W., 102, klaroen. |
Clauw, W., 312, klauw. |
Cleed, St., 61, 75, kleed; cleeden, W., 1034, kleeden; cleeden (hem), St., 649, 658, zich aankleeden. |
Cleen, W., 1028, 1470, klein, tweemaal in verbinding met groot; L., 270, cleene, klein. |
Cleerlyck, W., 1294, klaar, duidelijk. |
Cleet, W., 977, 1211*, kleed; St., 16, kleed. |
Cleyn, W., 41, klein, kort; 873, 1402, 1404, klein; 1340, cleyne, gering; cleyne weghen, 1409*, geringschatten; 1449, 1500, weinig, gering; St., 76, 391, klein, gering; 422*, kleinzielig; L., 170, klein. |
Clerck, W., 1470, geestelijke, geleerde; L., 41, id. |
Cleuen, W., 806, aankleven. |
Clincke, St., 631, klink. |
Clincken, W., 319, klinken; clincken (clinghen), verbonden met singhen, 640*, 1499, zich aan luidruchtige feestvreugde overgeven. |
Cloec, St., 141*, 542, 564, 589, verstandig, slim, gewikst. |
Clooster, W., 885, klooster. |
Cloot, W., 559*, bal, vgl. spreuk. |
Clop, W., 1248, klop, slag; cloppen, W., 1482, kloppen, slaan. |
Clouwen, W., 182*, kluwen, klosje. |
Cluchte, St., 617, grap. |
Cnaghen, W., 997, knagen. |
Cnape, W., 677, dienaar; St., 647, id. |
Cnecht (tsheeren -e), W., 302, dienaar, bedienaar des Heeren, priester; 470, knecht; L., 247, knecht. |
Cnielen, W., 218, 958, knielen. |
Knije, L., 91, knie. |
Knijelen, L., 268, knielen. |
Cnorren, St., 353, knorren. |
Cnuwen, W., 1475*, overwegen; St., id. |
Codt, W., 845*, swerels -, armelijk verblijf. |
Coey, W., 448, koe. |
Coel vallen, St., 147, stil worden. |
Coelen, St., 451*, sinen moet -, zijn woede koelen, zich wreken. |
Coene, W., 145, stout; 1454, rustig; St., 156, koen, dapper. |
Coluer, W., 115, vremt int coluer, vreemd van kleur, van een vreemde kleur; 152, - veranderen, van kleur veranderen. |
Colueren, W., 746, kleuren. |
Comen (commen), W., 84, 89, 111, 126, 182, 289, 374, 392, 395, 401, 448, 659, 708, 801, 805, 817, 825, 832, 843, 853, 858, 871, 891, 892, 894, 935, 941, 1174, 1220, 1407, 1412, 1426, 1438, 1450, 1530, komen; 588*, er op aan komen; 651*, wel comen, welgekomen zijn; 657, wedere commen, terug komen; 1141, gekomen; 1320, tot hem selven comen, tot bezinning komen; St., 74, 124, 140, 244, 303, 446, 631, komen; 207*, by compt, wordt veroorzaakt; 620, gekomen; L., 111, komen. |
Comenscap doen, W., 671*, handel drijven; comenscap, W., 828, handel. |
Coningh, W., 369, 1115, 1175, koning; St., 409, id.; L., 203, 243, id. |
Connen, W., 372, 501, 875, 892, 1069, 1109, 1509, kunnen; St., 229, 270, 321, 334, 335, 385, 394, 424, 474, 540, 645, 650, 659, kunnen. |
Const, W., 70, 87*, 929, 933, kunst, kunde, kennis; St., 215, 223, 321, 524, kunst. |
Constenaer, W., 930, kunstenaar. |
Cont maecen, W., 1401, leeren; St., 664, bekend maken (met). |
Quoye, W., 1230*, kudde, schapenstal. |
Coopen, W., 1231, koopen; St., 275, 317, koopen; L., 247*, losprijs betalen, boeten voor. |
Cooplien, W., 826, 1461, kooplieden. |
Coixken, L., 42*, koekje. |
Coringhe, W., 72, bekoring. |
Corst, St., 433, kortste. |
Cort, W., op een -, 399*, 506, spoedig; 425, 489, 545, 564, 574, 611, 672, 771, 967, 1041, 1085, 1485, kort; cortten, 639, 1010, 1252, korten, verkorten, inkorten; St., 607, kort. |
Cost, W., 1466, levensonderhoud. |
Costelijcheyt, W., 92, pracht. |
Costelijck, W., 635, kostbaar. |
| |
| |
Cout, W., 411, 829, koud(e); St., 39*, 635, praatjes. |
Crabben, W., 1462, krabben. |
Cracht, W., 12, 409, 413, 441, 496, 670, 706, 743, 1314, kracht; St., 223, id.; L., 53, wt crachte, uit kracht van; 147, mits cracht, door de kracht van. |
Crachtich, St., 225, krachtig, krachtdadig; L., 29, krachtig. |
Crayen, St., 372*, uitschreeuwen, omroepen. |
Craken, W., 1422*, ene noot -, een moeilijk werk tot een goed einde brengen. |
Cranck, W., 308, flauw; 379, 1113, 1122, 1127, zwak; L., 273, gering. |
Cranckelijc(k), W., 791, mager, gering; St., 415*, sober, gering, vgl. Kil. 260. |
Crancheyt, W., 1107, zwakheid, slechtheid. |
Crebbe, W., 400*, krib. |
Cretsen, St., 335*, krabben. |
Krielen, W., 960, krioelen. |
Crighen, W., 63, couwe -, koud worden; 383, 609, krijgen; verstant crijchen, 1259, begrijpen; 1321, bat -, beter worden. |
Criten, W., 1150, schreeuwen, gillen. |
Crijghen, St., 274, 333, 529, krijgen. |
Crijsschen, W., 552*, afgeven op. |
Crijt, W., 779*, int -, in den tweekamp, op de kampplaats. |
Croengie, W., 863*, kreng. |
Crommen, W., 754, krommen; 823*, rechte roye -, gerechtigheid niet naar behooren beoefenen. |
Croonen, W., 794*, 1140, kreunen. |
Cruce, L., 26, 104, 202, 215, kruis. |
Crucke, W., 1370*, kruk. |
Cruycken, W., 115*, gewas, groen. |
Cruypen, W., 324, 618, 1055, kruipen. |
Cruys, W., 1143, kruis; St., 287, een - syn, zwaar vallen. |
Cruysen, W., 1014*, pijnigen, kwellen. |
Cruyt, L., 149, groen, gewas, kruid, vgl. W., 115. |
Cussen, W., 75, kussen. |
Cuer, W., 119*, na -, met kieskeurigheid; met blijder cueren, St., 599, met blijde zorg. |
Quaet, W., 527, 1076, 1179, 1184, 1221, 1413, 1439, 1440, slecht, moeilijk; 763, 1177, kwaad; 922, erg; 1049, erg en slecht; St., 134, 233, 260, boos; 363, erg; 383, 431, 438, 456, 458, 461, 489, 545, 578, 654, slecht; 471, moeilijker. |
Quaetheyt, St., 234, 594, kwaadheid, boosheid, ruwheid. |
Quad, W., 1315, slecht. |
Quay, W., 84, 1049, slecht; 923*, kwaal; St., 168, erg; 196, slechte zaak; 359, verbolgen; 401, ergerlijk, gramstorig. |
Qualijck, W., 8, moeilijk; 210, 501, 821, 1234, slecht; St., 275, 428, slecht; 307, 377, 474, moeilijk. |
Quelen, W., 444*, weeklagen; 1446, treuren. |
Quellen, W., 15, 750, pijnigen, kwellen; St., 387, id. |
Queste, St., 669, vraagstuk, probleem. |
Quetsen, St., 500, kwetsen. |
Quisten, W., 634*, verspillen. |
Quyten, W., 1157*, hem qualijck -, slecht aan zijn verplichtingen voldoen. |
| |
L
Laes, W., 222, 516, 728, 764, 778, 819, 916, 1217, helaas. |
Laeten, St., 283, laten. |
Labueren, W., 656*, arbeiden, zich inspannen. |
Lachen, W., 172, 1516, lachen; St., 126, 448, lachen. |
Lacen, W., 54, 424, 482, 675, 684, 834, 1090, 1158, 1227, 1232, 1283, 1483, helaas. |
Lam, St., 615*, lam; L., 134, id. |
Lamenteren, W., 270*, klagen; St., 421*, id. |
Lammeken, St., 585*, zie aanteekening; L., 89, lammetje. |
Lanck, W., 313, 383, 633, 917, 1282, 1485, lang. |
Lancx, W., 46, langs; lancxt van tije, 22, langdurigst. |
Land, St., 191, land. |
Langh, W., 180, 182, 1280, 1495, 1496, lang; St., 17, 38, 604, 607, 642, id. |
Langhen, St., 305*, krijgen. |
Lant, W., 527, 816, 826, 1276, 1415, land. |
Last, W., 475, 481, 1511, last, moeilijkheid; 733*, in - laten, in het nauw laten. |
Laster, St., 325*, schande, smaad. |
Laten, W., 26, 270, 391, 430, 457, 515, 593, 680, 1130, 1131, 1140, 1174, 1213, 1275, 1434, 1440, 1509, 1540, laten; 509, verlaten; 629, 686, 834, 845, 1465, achterlaten; St., 95, 291, 313, 365, laten; 493, verlaten; L., 56, verlaten. |
Lau, W., 410, lauw. |
Leden, W., 279, syn -, is voorbij; 413, ledematen; St., 14*, ledematen; L., 70, leden. |
Lee, W., 381, leed. |
Leeck, W., 1126*, 1470, leek, dommerik, ongeleerde. |
Leelijck, W., 189, 1433, leelijk. |
Leere, St., 676, leering, onderrichting. |
| |
| |
Leeren, W., 210, 1413*, 1533, leeren; St., 629, id.; L., 62, id. |
Leeringhe, W., 926*, nuttige les. |
Leet, W., 405, 688, 853, 975, 988, 1137, 1164, 1244, 1264, 1302, leed; St., 19, 199, 404, 485, 607, leed; 473*, - heeft, niet bemint, ongaarne heeft. |
Leeu, W., 310, leeuw; St., 227, leeuw. |
Leeuw, St., 585*, zie aanteekening. |
Legaet, W., 1289*, legaat. |
Legghen, W., 1036, 1323, leggen. |
Leyden, St., 125, begeleiden. |
Leytsman, L., 225, leider. |
Leken, L., 129*, vloeien. |
Lelijc, St., 366, leelijk. |
Lenen, W., 1370*, leunen, rusten op. |
Lesen, W., 1339, 1473, lezen; St., 490, nagaan; L., 85, mededeelen; 218, verhalen. |
Lest, W., 5, 366, 557, 582, 642, 729, 1174, 1255, 1484, 1520, 1532, 1546, laatst; 7, laatstleden; 1118*, in mijn leste, op mijn uiterste; 1348, int leste, ten slotte; St., 142, lest, laatst; L., 226, int leste, ten slotte. |
Let, St., 454*, zie aant. |
Letten, W., 1439, tegenhouden, hinderen. |
Letter, W., 1305, 1343, letter. |
Lueghene, W., 717, leugen. |
Leuen, W., 39, 402, 603, 765, 899, 953, 974, 1114, 1182, 1368, 1370, 1379, 1384, 1405, 1483, subst.; 17, 366, 367, 426, 587, 755, 924, 959, 1000, 1033, 1260, 1427, 1457, 1497, verbum; St., 80, subst.; 321*, connen leuen, zijn wereld verstaan; 361, 441, verb.; L., 16, 19, 23, 46, 69, 70, 72, 88, 92, 94, 115, 116, 138, 161, 184, 207, 227, 230, 252, 253, 276, verbum; 75, 156, 274, substant. |
Lichaem, W., 1037, 1269, 1529, lichaam; L., 55, 59, 70, 77, 108, 147, 214, 244, id. |
Licht, W., 891, 1015, 1506, gauw; 1015, 1414, licht, subst.; lichte, 891, adv., gauw, spoedig; St., 244*, met den lichte, zie aant.; L., 208, licht, subst., id. |
Lichtelijck, St., 668, gemakkelijk, licht. |
Lichtvat, St., 302*, int - varen, in de oogen vliegen. |
Liden, W., 428, 736, voorbijgaan, passeeren; 1154, 1191, lijden. |
Lief, W., 405, - oft leet syn, naar of tegen iemands goesting zijn; 918*, synen lust niet - syn, tegen zijn zin zijn; 1356, - oft leet, aangenaam of onaangenaam; St., 607, vreugde. |
Liefde, W., 1128, liefde; St., 467, 472, liefde; L., 272, liefde. |
Lieghen, W., 757*, ontbreken, mankeeren; 1205, bedriegen; St., 231*, falen, missen, bedrogen uitkomen; 602*, enen lieghen, leugens op de mouw spelden. |
Lien, W., 286*, verdragen; 1006, lijden. |
Lieuer, St., 298, 302, 367, 410, liever. |
Ligghen, W., 168, 171, 186, 519, 801, 862, 902, 908, 1310, liggen; 475*, gepaard zijn met; St., 79, 230, 263, 281, 644, liggen. |
Lip, W., 411, lip; lippe, W., 1024, lip. |
Lijden, W., 1137, lijden; St., hem -, 29*, zich tevreden stellen met; 109, 308, 435, lijden. |
Lijdsam, W., 870, lijdzaam. |
Lijen, W., 210, lijden; 649*, erkennen; St., 126, 430, lijden. |
Lijf, W., 152, leven; 411, lichaam. |
Liue, W., 217*, in perikel vanden -, in levensgevaar. |
Locht, W., 183, 187, lucht; L., 254, id. |
Lof, W., 945, 1526, lof; St., 131, 187, id.; L., 23, 24, 36, 45, 46, 47, 65, 66, 69, 70, 84, 88, 89, 92, 93, 105, 112, 115, 116, 128, 133, 134, 138, 139, 142, 157, 160, 161, 162, 174, 180, 184, 185, 207, 208, 214, 222, 226, 230, 253, 276, lof; 14, - spreken, loven. |
Logeeren, W., 961, onderbrengen; St., herbergen. |
Loye, W., 263*, wetsgebruik. |
Loon, W., 789, 1049*, 1399*, loon, belooning; St., 347, loon; L., 157, loon. |
Loonen, W., 677, 791, 797, 1049, 1174, loonen, beloonen. |
Loopen, W., 48, loopen; 284*, vonnis -, rechtspraak uitoefenen; 300, een loopje genomen met; 559*, vgl. spreuk; St., 119, 237, 600, loopen. |
Loopet, W., 182, loopt het. |
Loot, W., 1030, lood. |
Los, W., 570, ongehinderd; St., los maecken, 528, losmaken, bevrijden; - syn, 325, vrij zijn; L., 265, - loopen, los loopen. |
Lossen, St., 474*, van zich doen. |
Lost, St., 318, lust. |
Lot, St., 108*, syn - verneren, zijn toestand, waardigheid verlagen. |
Louen, W., 577, 948, loven; L., 231, 249, loven. |
Luchte, W., 569, ten -, in de lucht, geheven (vgl. Mnl. Wdb. i.v.), vandaar, opgebeurd? |
Luye, W., 229, luid; 1188*, - oft stille, in het eene of andere opzicht. |
Luysteren, W., 1259, luisteren; St., 507, luisteren. |
Luyte, W., 102, luit. |
| |
| |
Lust, W., 352, lust; 918*, synen - niet lief syn, tegen zijn zin zijn. |
Lusten, W., 1339, lusten, goesting hebben; St., 640, genoegen; 642, goesting, trek hebben. |
Lustich, W., 45, lustig, vroolijk, 88, 105, 133, 150, 603, 653, 682, 746, 854. |
Luttel, W., 461, 1334, weinig; St., 473, 671, weinig. |
Lutter, W., 72, weinig, 169, 1004, 1326; lutter tijts, St., 596, gedurende een korten tijd. |
Lutterheyt, W., 1040, geringheid. |
| |
M
Maechd, W., 51, maagd, jonkvrouw; J., 2, id. |
Maechdelic, L., 26, 118, maagdelijk. |
Maecht, L., 88, 244, maagd. |
Maecen, W., 244, - bereet, gereed maken, voorbereiden; 724, niets weert -, als waardeloos beschouwen; 259, 277, 345, 346, 347, 810, 824, 842, 888, 1218, 1433, maken; St., 276, 434, maken; 328*, ter meren maken, berucht maken; L., 95, id. |
Maeltijt, L., 227, maaltijd. |
Maend, W., 777, maand. |
Maent, W., 473, 479, maand. |
Maer, W., 12, pass., adversatieve conjunctie; 1469, alleen; L., 176, maar, alleen. |
Macher... met, St., 344, mag er... mede. |
Macht, W., 593, 796, 970, macht; L., 200, id. |
Machtich, W., 973, 1115, machtig; 1404*, siner sinnen -, helder van geest; L., 38, 43, 47, 152, 195, id. |
Maghe, W., 701*, verwante, familielid. |
Magher, W., 313, mager. |
Maker, W., 276, maker. |
Malicie, W., 261, sonder -, zonder boosaardigheid; L., 263, boosheid. |
Man, W., 671, 866*, 1414, man; St., 90, 134, 164, 165, 173, 178, 232, 283, 337, 348, 379, 397, 428, 456, 468, 540, 547, 560, 563, 575, 678, man. |
Mande, St., 571*, mand. |
Mane, W., 184, maan. |
Maniere, W., 73, - houden, op zijn houding letten; 124*, - houden, zich beheerschen; St., 81, 206, 228, 233, 595, 678, manieren. |
Marcus, W., 1207*, Marcus. |
Maria, W., 1391, 1394, Maria; J., 1, id. |
Martelaer, L., 238, martelaar. |
Mast, W., 737, mast. |
Mate, W., 92, 508, bovenmatig; 718, - vol wijns gheuen, iemand geven wat hem toekomt, veel genoegen schenken; 868*, nederig, bescheiden; 1041, met cleynder maten, gering; L., 242, in drie maten, op drie wijzen, manieren; 261, maat. |
Materie, W., 1475*, - cnuwen, onderwerp, stof overwegen. |
Matheus, W., 1196, Mattheus; L., 117, id. |
Matusalem, W., 17*, Mathusalem. |
Me, E., 11, mede. |
Mebruer, W., 935, gezel. |
Mede, W., 1195, met. |
Meedsaem, St., 432*, vriendelijk, mêegaande, toegeeflijk. |
Meenen, W., 284, 822, 1356, meenen, denken; 1348, beteekenen; St., 577, meenen, denken. |
Meer, W., 54, 542, 735, 742, 748, 1102, 1135, 1254, 1302, 1367, 1459, 1497; St., 114, 318, 475, 626, meer. |
Meerder, W., 54, 1102, 1302, 1497, grooter; L., 176, 201, grooter. |
Meeren, St., 59, vermeerderen. |
Meest, W., 21, 22, 532, 951, 1271, 1375, 1399, 1441, meest, grootst; St., 236, 263, meest; L., 31, 168, 169, meest, grootst. |
Meester, W., 804, 937, 1189, meester; St., 541, - syn, meester zijn. |
Meesterlyck, W., 108, 116, meesterlijk. |
Mey, W., 5*, mei; St., 1, id. |
Meynen, W., 162, 424, 1427, meenen, denken. |
Memorie, W., 13, 16, 572, 598, 675, 706, 1334, 1343, geheugen; 328, denkvermogen; 973*, - draghen, zich herinneren. |
Mencie, W., 298*, 882, - maken, spreken over; St., 394, id. |
Menegh, W., 637, menig; St., 145, menig. |
Menigh, W., 111, 1138, menig. |
Menighertier, L., 232, menigvuldig, op velerlei wijze. |
Menichfout, W., 830, menigvuldig. |
Menichwerf, W., 1110, dikwijls. |
Mensche, W., 67, 742, 868, 940, 945, 980, 989, 1062, 1076, 1113, 1130, 1141, 1221, 1456, mensch; 123, sterfelijck -, sterveling; St., 31, 32, 63, 67, 137, 191, 202, 205, 267, mensch. |
Menscheyt, W., 1122, 1128, 1135, menschheid; L., 136, id. |
Menschelijcke, W., 365, menschelijk. |
Mer, L., 50, 54, 62, 66, 109, 127, 151, 173, 179, 188, 198, 221, maar. |
Meren, St., 328*, ter - maken, berucht maken. |
Merghen, W., 994, morgen. |
| |
| |
Merck, W., 936*, - legghen, opletten op; St., 543*, id. |
Mercken, W., 59, 561, 564, 660, zien; 1230*, nauwlettend bekijken; St., 203, zien; 472, erkennen; L., 37, zien, erkennen. |
Merckelijck, W., 1392*, duidelijk. |
Merct, W., 448, ter -, op de markt. |
Mercurius, W., 156*, Mercurius. |
Mesbaer, W., 668*, droefheid. |
Meskief, St., 339*, leed; 611*, in sorghen van -, onder vrees van ongeval. |
Mesdaen, W., 1107, misdaan (gezondigd). |
Mesdaet, W., 774, 1077, 1105, 1133, 1161, 1168, 1237, misdaad. |
Mesdaden, W., 966, misdaan. |
Mesdienen, W., 1181*, straf verdienen, verbeuren. |
Mesdoen, W., 389, 1188*, 1198, 1261, 1538, misdoen. |
Mesdraghen, W., 901, hem -, zich slecht gedragen. |
Mesgaen, W., 1106*, hem -, den verkeerden weg opgaan. |
Meshaechen, W., 292, mishagen. |
Meshuwen, St., 115, mishuwen. |
Mesquame, St., 512*, ongeluk, verdriet. |
Mesmaect, W., 1304*, uitgeput. |
Mesmeten, W., 837, slecht meten. |
Mesorboeren, W., 649*, misbruiken. |
Mespayen, W., 421*, 1235, bedroeven. |
Mesprijsen, W., 378, misprijzen; St., 137, id. |
Messagier, St., 467, boodschapper, verkondiger, bode. |
Mestaen, W., 985*, ontsieren, te schande strekken. |
Mesval, W., 666*, ramp, onheil. |
Mesweghen, W., 838, slecht wegen. |
Meswuyse, W., 1102*, ongeluk. |
Met, W., 5, 463, 571, 777, 832, 878, 961, 976, 1034, 1058, 1079, 1278, 1388, 1391, 1408, 1420, 1454, met; 199*, te gelijk met; 355, door; 444, 836, 847, 858, 1174, 1436, 1438, mede; 1294*, met dat, op hetzelfde oogenblik dat; St., 7, 119, 121, 125, 189, 220, 234, 237, 329, 356, 406, 616, met; 12, 330, 332, 386, mede; 18, 630, met dat, op hetzelfde oogenblik dat; 43*, met allen by, dichtbij; 142*, bij; L., 216, 221, met; 119, mede. |
Meten, W., 839*, meten; St., 153, meten. |
Metten, St., 67, 107, 497, 498, met de. |
Mey, W., 5*, Mei; St., 1, id. |
Mi, W., 7, 8, 13... mij. |
Middel, St., 195, - soecen, middelen, uitweg zoeken. |
Middernacht, St., 123, middernacht. |
Mids, St., 5, 9, 401, 402, met; E., 3, met. |
Midts, W., 351, 1235, 1300, met, door; E., 7, id. |
Mild, W., 1170, 1228, mild; L., 39, id. |
Mildelijck, W., 1397, mild. |
Min, W., 743, minder. |
Mindere, W., 1450, minder; St., 547, minder. |
Minderen, L., 163, 164, 168, 169, verminderen. |
Mine, W., 89, gelaat, gelaatsuitdrukking. |
Minlijck, W., 1085, 1223, 1386, minzaam; St., 583, minzaam; L., 15, id. |
Minnen, W., 702, 1440, 1459, beminnen; St., 348, id. |
Minnoot, W., 60*, beminnelijk. |
Minste, W., 532, 951, kleinste; L., 168, 169, id. |
Minsten, W., 459, te -, minstens. |
Minute, W., 316, minuut, oogwenk. |
Miserie, W., 692, ongeluk, leed. |
Misterie, L., 64, mysterie. |
My, St., 143*, 410, 655, dativus ethicus. |
Myn, W., 9, 15... pronomen possessivum. |
Mit, L., 19, 114, 140, 150, 206, 247, met. |
Mits, L., 192, met. |
Mitten, L., 248, met het. |
Moede, W., 1308, enen te - syn, iemand te moede zijn. |
Moedeloos, W., 453, moedeloos. |
Moeder, W., 1054, 1391, moeder; J., 4, id. |
Moedere, W., 504*, moeder. |
Moeyete, W., 221, moeite. |
Moeye, W., 159, 1326, te - syn, te moede zijn; 919, moeite, verdriet. |
Moeyte, W., 1363, - doen, moeilijk vallen. |
Moer, W., 731, 1018, 1037, moeder. |
Moet, St., 451*, sinen - coelen, zijn woede koelen. |
Moeten, W., 50, moeten; 493, er duere -, iets volvoeren, verrichten moeten, vgl. spreuk, 601*, 1194, mogen. |
Moets, St., 131, moet des, daarvoor. |
Moghelijck, W., 19, mogelijk; 320, niet - wel, niet goed mogelijk; 419, mogelijk. |
Moghen, W., 8, 96, 112, 137, 165, 173, 185, 209, 220, 234, pass., kunnen; 15, 69, 287, mogen; 831, voerbi -, voorbij kunnen; St., 11, 383, mogen. |
Moyses, L., 225, Moïses. |
Moyte, W., 773, met moyten, moeizaam. |
Mol, W., 859*, biden mollen moeten, sterven moeten. |
Monster, W., 203, 387, 393, monster. |
Monstrancie, L., 180, goeds -, godsvoorstelling. |
Mont, W., 28, 739, 947, 1024, mond; St., 362*, 660, mond; L., 13, mond. |
| |
| |
Moerdenare, W., 1082, 1101, moordenaar. |
Moerdaet, W., 553*, moord. |
Moraelken, W., 1527*, verhaaltje met moraliseerende strekking; St., 683. |
Morghen, W., 682, 756, 757, 758, 759, 761, 762, 766, 769*, 770, 772, 803, 1020, 1073, 1411, morgen; St., 280, des morghens, 's morgens, 402, morgen. |
Most, L., 141, moest. |
Motte, W., 977, mot. |
Muer, St., 237*, muur; L., muere, 130, muur. |
Muteren, L., 179, veranderen. |
| |
N
Nae, St., 637*, - sijn, dichtbij zijn. |
Naect, W., 709, naakt; St., 18, id. |
Naerder, W., 876*, 1239, 1356, dichter. |
Naeste, W., 1355, naast. |
Naesten, W., 573, ten -, ten naaste bij. |
Naet, St., 260*, synen - nayen, zijn gang gaan. |
Naeuolghentheit, L., 54*, volgzaamheid, gehoorzaamheid. |
Na, W., 120, 897, 998, 1248, 1286, 1468, naar (versus); 181, 299, 630, 937, 1015, 1033, 1250, (daar)na (post, postea); 237, 292, 374, 433, 434, 475, 797, 819, 951, 1030, 1077, 1105, 1133, 1161, 1335, 1344, volgens (secundum); 324, dicht (prope); St., 216, 441, volgens (secundum); 359, na (post); 591, 598, 622, 668, 676, naar; E., 1, naar. |
Nacht, W., 1315, nacht. |
Nacie, W., 1535*, van slechter -, van geringe afkomst; St., 6, vrempt van nacien, alleen, eenzaam; L., 95*, geboorte. |
Naken, W., 209, 404, 1436, 1480, naderen, treffen, raken. |
Namaels, W., 397, later; St., 309, 411, 688, id.; L., 26, id. |
Name, W., 331, 337, 1522, naam; St., 461, id. |
Na leeren, St., 182*, zie spreuk. |
Nat, W., 1318, nat. |
Natuychen, W., 1364, getuigen voor. |
Natuere, W., 361, teghen -, tegen de kennis der natuur; 496, bewustzijn; 933, 1116, natuur; St., 468, 475, natuur; 527*, teghen - trecken, tegen iemands karakter zijn; vgl. 606, natueren yeghen, id.; L., 7, 11, 106, 178, natuur. |
Natuerlijck, W., 1273*, 1491, natuurlijk. |
Nau, W., 662*, 1303, 1382, nauwelijks; 1153, nau noyt, dubbele negatie; 1259, nauwkeurig; 1304*, benauwd; St., 130, nauwelijks. |
Nauwe, W., 719, 1418, nauwelijks; 1145*, scherp; St., 656, strikt. |
Neck, St., 256, - breken, nek breken; 367*, necke verstuycken, nek breken. |
Neen, W., 6, - ick! samenvattende uitroep; 477, 483, 1228, neen; St., 357*, 409*, zie aant.; 532, 580, neen! |
Nemen, W., 490, 1336, nemen; St., 240, 310, 515, 666, id.; 684, dancklijck -, in dank nemen. |
Nemmermeer, W., 25, 395, 657, 761, 846, 984, 1169, 1387, 1396, nimmer, nooit meer; St., 270, 460, 486, 488, 537, 645, id. |
Nemphe, W., 67, nimf. |
Nerste, W., 571, ernst; nerstich, W., 522*, 795, 830, 1344, vol ijver, ijverig, ernstig? |
Nese, W., 1300, ten -, uit den neus. |
Nest, W., 715, nest. |
Net, W., 854*, fijn; 1342*, nettere stellen, juister beschrijven; St., 194*, hem int - vinden, er slecht aan toe zijn; 319*, in syn nette trossen, naar zijn kant overhalen; 580, in syn net sporen, overwinnen; 593, in syn - ghecrijghen, in zijn netten vangen; L., 120, rein, zuiver. |
Nuese, St., 349*, vgl. spreuk. |
Nevel, W., 190, nevel; neuel, 514, id. |
Nidich, W., 868, nijdig. |
Nie, W., 1038, nooit, vgl. Duitsch, nie. |
Niemant, W., pass., 266, 294, 372, 585, 683, 769, 892, 963, 988, 1007, 1313, 1352, 1354, 1393, niemand; St., 87, 225, 340, 569, 629, 656, id. |
Niet, W., pass., 19, niet(s), b.v. 1466, niet dan, niets dan; 477*, om -, vruchteloos; St., pass., 118, niet dan, niets dan; 485, 638, 640, niet meer; 526, niets meer. |
Nieu, W., 277, nieuw; 1521, nieu iaer, nieuwjaar. |
Niewers, W., 594, nergens. |
Nijghen, St., 596*, onderdoen. |
Noch, W., 105, 119, 133, 383, 454, 477, 498, 562, 712, 893, 917, 1359, nog; 479, 895, 969, 1047, 1206, 1283, 1284, 1298, noch; noch... noch, 29, 393, 465, id.; St., 130, 260, 263, 280, 495, 634, 662, 667, nog; 192, 226, 306, 408, 434, 444, 486, 489, 550, noch; L., 68, 137, 183, 206, nog; 123, 164, 179, 223, noch. |
Nochtan(s), W., 347, 350, 356, 358, 918, 1078, 1087, 1128, 1159, 1417, nochtans; nochtan, St., 228, 487, nochtans; L., 176, 256, id. |
Noe, L., 145, 151 Noë. |
| |
| |
Noemen, W., 1130, noemen; L., 79, id. |
Noes gheluyt, L., 143*, Noë's faam. |
Noye, W., 140*, 921, 1231, met tegenzin. |
Noyst, W., 1441, met meest tegenzin. |
Noyt, W., pass., nooit. |
Noode, W., 594, 665, van -, noodig. |
Noot, W., 28*, nood; 518*, 523, 938, 962, 1239, 1245, ter -, als de nood nijpt, in moeilijke omstandigheden; 778*, - syn, noodig zijn; St., 333, nood; 627, verdriet; L., 275*, te wtersten -, in den laatsten doodstrijd. |
Nootelyk, E., 8*, noodzakelijk. |
Nopen, W., 327*, 1052, prikken. |
Nosen, St., 554*, schaden, tegengaan, hinderen. |
Notarius, W., 1258*, notaris. |
Note, W., 1422*, note(n) craecen, een moeilijk werk tot een goed einde brengen. |
Nv, W., pass., 333, 425, 440, 581, 586, 589, 591, 592, 593, 609, 610, 628, 631, 635, 641, 650, 728, 735, 740, 742, 748, 795, 806, 839, 1019, 1242, 1448, nu; St., pass., 323, 448, 482, 486, 498, 504, 510, 574, 588, id.; L., 154, 299, id. |
Nutten, L., 89, 99, 101, 220, 221, nutten. |
Nutter, L., 165*, nutter, iemand die nut. |
| |
O
O, L., 31, 42, oh! |
Obedieren, W., 530, gehoorzamen. |
Obedient, W., 108, gehoorzaam. |
Och, W., pass., 25, 575-585, och! |
Ochermen, L., 271, och arme! |
O wach, L., 114, o wee. |
Ocsuyn, W., 308*, geval. |
Oeuere, W., 46, oever. |
Of, St., 374, van. |
Officie, W., 259, bediening, ambt. |
Offer (e), L., 65, 255*, 256, offer. |
Offeren, L., 255, offeren. |
Oflaten, L., 236, sonder -, zonder ophouden. |
Oft, W., pass., 36, 65, 69, 80, 97, 117, 145, 158, 188, 203, 216, 239, of; 635, 1501, indien; 1337*, uit vreeze dat; 1338*, indien; L., 53... of. |
Ofter, St., 653*, voor het geval dat. |
Oghe, L., 19, 210, oog. |
Oysint, W., 348, ooit sedert, steeds daarna. |
Oyt, W., 225, 688, ooit; L., 210, id. |
Olifant, St., 227, olifant. |
Om, W., pass., voor infinitief, waarna geen te. |
Ombre, W., 1046, schaduw. |
Omdat, W., 1472, omdat; L., 32, id. |
Omkeeren, W., 196*, omkeeren, zie aant. |
Omloopen, St., 610, om loopen. |
Ommacht, W., 510, onmacht. |
Om niet, W., 477*, vruchteloos. |
Om staye... te maken, W., 258, om staat te maken. |
Omtrent, W., 104*, 1253, in de buurt van; St., 290. |
Onbedwonghen, W., 48, vrij, ongedwongen. |
Onbegrepen, L., 22, onbegrepen. |
Onbegripelic, L., 85, 122, onbegrijpelijk. |
Onbegrijpelicheyt, L., 49, onbegrijpelijkheid. |
Onbereet, W., 949, onvoorbereid, ongereed. |
Onbesmet, L., 125, onbesmet. |
Onbesweken, W., 1094, onkreukbaar trouw. |
Onbeulect, L., 108, onbevlekt. |
Onbliuende, W., 720*, vergankelijk. |
Ondanck, W., 446, tsi danck oft -, willens nillens; 845*, ws ondancx, tegen uw zin. |
Onder, W., pass., 339, 342, 862, onder; St., 84, 119, 477, id.; L., 204, id. |
Onderdaen, St., 163, 181, onderdaan. |
Onderdanicheit, St., 166, onderdanigheid. |
Onderhouden, St., 628*, enen staet van eren -, een grooten staat voeren. |
Onderkinnen, W., 864*, herkennen. |
Ondersueck, W., 1052, onderzoek. |
Onderwijlen, St., 408*, nu en dan. |
Onduecht, W., 905, ter - gheneghen, naar de ondeugd geneigd. |
Ondwingelijc, St., 561, onbedwingbaar. |
Onedel, W., 349, 726, 1291, onedel. |
Oneerbaere, St., 671, oneerbare. |
Ongheacht, W., 977*, veracht. |
Ongheblaemt, L., 80*, zuiver. |
Onghedaecht, W., 288*, niet gedagvaard. |
Onghefaelt, St., 466*, zonder dat er iets aan te doen is. |
Onghefondeert, W., 1369*, zie aant. |
Onghehoorsam, W., 1181, ongehoorzaam. |
Onghehoort, W., 288, niet onderhoord. |
Onghelijck, W., 717*, niet in overeenstemming met. |
Ongheloont, W., 1396, onbeloond, zonder loon te ontvangen. |
Onghemaect, W., 358, niet gemaakt. |
Onghemack, W., 911*, lijden. |
Onghemeten, W., 463*, 1154, 1386, oneindig; L., 240, id. |
Onghenade, W., 970*, met -n, met hardheid, onbarmhartigheid. |
Onghenadegh, W., 450, hard. |
Onghenoechte, St., 427*, leed. |
| |
| |
Onghepraemt, L., 73,* ongedwongen, vrijwillig. |
Ongheraect, W., 899*, 1407, onvermurwd, verhard van geweten. |
Onghereet, W., 1086, 1232, niet gereed; St., 539*, moeilijk. |
Ongherust, W., 355, onrustig; St., id. |
Ongheseit, St., 259*, - laeten, flink te woord staan. |
Onghesmaelt, L., 249*, onverminderd. |
Onghesont, W., 946*, - stellen, in een ongezonden toestand brengen. |
Onghespleten, W., 1521*, in zijn geheel, onverdeeld. |
Onghespueld, St., 92, ongespoeld. |
Ongheval, W., 97, ongeluk. |
Onghier, W., 3*, 1168, 1338, akelig. |
Ongrondich, W., 468*, grondeloos; L., 181, id. |
Onclaer, W., 917, onduidelijk. |
Onclaerlijck, W., 514, onduidelijk. |
Oncoen, W., 1311, niet durvend. |
Onquetselic, L., 107, onkwetsbaar. |
Onlanc, W., 981, niet lang. |
Onlancx, St., 50, onlangs. |
Onmacht, W., 1304, onmacht. |
Onmachtich, W., 407, onmachtig. |
Onmoghelijck, W., 1233, onmogelijk; St., 539, id. |
Onnacsam, W., 1157*, onachtzaam. |
Onnosel, L., 133, onschuldig. |
Onnosen, L., 214*, onschuldig. |
Onrecht, St., 430, onrecht. |
Onrechtuerdich, W., 721, 842, onrechtvaardig. |
Onreene, L., 266, onrein. |
Onreyn, W., 986, onrein. |
Onrelijcke, W., 721, dwaas. |
Onrustelijck, W., 226, onrustig. |
Ons, W., pass., 1190, 1192, 1355, 1405, 1412, 1508, 1545; St., 87, 121, 143, id.; L., 43, 62, 84, 139, 156, 197, 204, 217, 224, 250, 259, id. |
Onschout, W., 1099*, excuus. |
Onseker, W., 766, 1492, onzeker. |
Onsegghen, W., 1196*, verwerpen. |
Onser, W., 1404, genitivus v. ons. |
Onsienlike, L., 67, onzichtbare. |
Onstellen, St., 386*, in de war brengen. |
Onsterfelic, L., 94, onsterfelijk. |
Onsuuer, W., 985, onzuiver. |
Ontastelijck, W., 315, onvatbaar. |
Ontbinden, St., 193, ontbinden. |
Ontberen, St., 524*, zich wachten voor. |
Ontbliuen, W., 1337*, den sin -, uit het geheugen verliezen. |
Ontdecken, St., 342*, openbaren. |
Ontdraghen, W., 789*, hem -, in zijn levensonderhoud voorzien; 1299, wegdragen, wegnemen. |
Ontduyken, W., 440*, ontsnappen. |
Ontfaen, W., 402, 690, 985, 1004, 1009, 1054, 1507, ontvangen; St., 269, 347, 609, id.; L., 208, 210, id. |
Ontfanck, L., 241, ontvangenis. |
Ontfangen, W., 1142, ontvangen. |
Ontfermegh, W., 1058, barmhartig. |
Ontfermen, W., 231, 423, 451, 503, 504, 998, 1025, 1081, 1091, 1092, 1119, 1120, 1147, 1161, 1165, 1197, 1226, 1457, 1539, medelijden of medelijden hebben met; L., 200, 250, 251, 275, id. |
Ontfermelijck, W., 500, barmhartig. |
Ontfermhertich, W., 1114, barmhartig. |
Ontfermhertichede, W., 1199, barmhartigheid. |
Ontfermherticheyt, W., 1195, 1203, 1240, barmhartigheid. |
Ontfincten, W., 1085, 1223, ontvingt hem. |
Ontgaen, W., 442*, verdwijnen. |
Onthouden, W., 1333, onthouden. |
Onthouwen, W., 1517, onthouden. |
Ontlopen, W., 229*, begeven; St., 447*, weggeloopen, ontstolen. |
Ontpaeyen, St., 215*, ontevreden maken. |
Ontsegghen, W., 476, 1237, verwerpen, weigeren. |
Ontsien, W., 371*, hem -, vreezen. |
Ontsluypen, W., 617*, ontglippen. |
Ontspannen, W., 525, ontspannen. |
Ontsprekelic, L., 48, onuitsprekelijk. |
Ontspringhen, W., 1301*, ontwaken. |
Ontstelt, W., 64*, - van, beroofd van. |
Ontswymelen, W., 30*, insluimeren. |
Onttrecken, St., 106*, tseyl -, ongunstig worden. |
Ontvlieden, W., 963, ontsnappen. |
Ontvlieghen, St., 235, ontvliegen. |
Ontvlien, W., 370, 892, ontsnappen, ontkomen. |
Ontvremden, W., 631, ontvreemden. |
Ontwee, W., 546, vgl. spreuk. |
Ontwecken, W., 1329*, ontwaken. |
Ontwect, W., 1316*, wakker geworden. |
Ontwyt, St., 495*, niet ingezegend, ongehuwd. |
Onverdrietelyck, W., 56*, genoeglijk. |
Onverholen, W., 799, niet geheim. |
Onuernepen, L., 18, niet gekneld, vrij. |
Onuerscheden, L., 120, 122, 123, onverdeeld, onafscheidelijk. |
Onuersien, W., 2, 23, 158, 222, 680, 695, 703, 733, 943, 1040, 1406, onverwachts, onverhoeds. |
Onuervrosen, W., 1431*, niet schor. |
Onvolpresen, W., 1206, niet ten volle geprezen. |
Onvroet, St., 449*, dwaas. |
Onwerdt, L., 271, onwaardig. |
| |
| |
Onwijs, W., 35*, onverstandig, gek. |
Oogh, W., 314, 520, 1038, 1058, 1243, 1247, 1249, oog; 739, wt ooghen, uit het oog; St., 69, 497, 500, 505, id. |
Ooghenblick, W., 188, oogenblik. |
Ogheopslach, W., 479, 1491, oogenblik. |
Oor(e), W., 100, oor; St., 498, 501, 506, oor. |
Oerdeel, W., 959, ten oerdeele, op het oordeel. |
Oerdeelen, W., 289, 956, oordeelen. |
Oerdineren, W., 526*, verordenen, beschikken. |
Oorlof, St., 672*, met -, zie aant. |
Oerloyge, W., 549, uurwerk. |
Oorspronc, E., 8, oorsprong. |
Ootmoedelijck, W., 1528, ootmoedig. |
Ootmoedich, L., 131, ootmoedig. |
Op, W., pass., 29, 41, 489, 599, 1058, 1067, 1098, 1195, 1332, 1423, 1544, in, op; opdat, W., 234, 499, 1038, 1288, 1333, 1533, opdat; St., 208, 209, 665, id.; 12, 330, op datter, opdat er. |
Openbaer, W., 301*, 1383, openlijk; St., 562, openlijk; 564*, openbaer syn, voor iedereen duidelijk. |
Openbaerlijck, W., 1257, in het openbaar; 1313, int openbare, openlijk. |
Open staen, W., 621, ter beschikking staan. |
Opponeren, W., 531, weerstaan. |
Oprecht, St., 472, oprecht. |
Op segghen, St., 33, er op zeggen, tegen inbrengen. |
Op staen, St., 641, opstaan. |
Opstel, L., 195, opzet, plan. |
Orboren, W., 1255*, gedrag, handeling; St., 390*, aanwenden. |
Ordinancie, L., 182*, opzet, ontwerp. |
Ordineren, W., 526*, verordenen; St., 167, verordenen, bevelen. |
Ore, W., 1248, oor. |
Oreest, W., 205*, onder heftig rumoer; St., 25*, tempeest. |
Orghel, W., 102, orgel. |
Orcont, W., 944*, - doen, verklaring geven. |
Orloge, W., 1388, 1392, uurwerk. |
Os, St., 475, os. |
O scerpe, W., 520, o scherpe. |
Ou, St., 227, oud; L., 183, oud. |
Oud, St., 139, 629, oud. |
Out, W., 125, 340, 349, 357, 429, 446*, 769, 1117, 1470, oud. |
Outaer, L., 65, altaar. |
Outpleghen, St., 268, oude gewoonten. |
Ouer, W., pass., 300, 349, 846, 1139, 1200, 1443, over; St., 547, over. |
Ouerbrenghen, W., 622*, 775, doorbrengen. |
Ouerdincken, W., 544, overpeinzen. |
Ouergaen, W., 988*, te buiten gaan. |
Ouerhoot, W., 965*, heer, meester. |
Oueriaghen, W., 584*, doorbrengen. |
Ouerlegghen, W., 1347, bedenken. |
Ouerlesen, W., 852, 1345, overlezen. |
Ouer liden, W., 576*, ouerleden, voorbij; 1010, voorbij. |
Ouerlijden, W., 1269*, slicht ouerlijt, eenvoudig voorbijgaat. |
Ouerloopen, W., 486, overloopen. |
Ouertreden, W., 578*, 1496, te buiten gaan, overtreden. |
Ouertredere, W., 656, overtreder, zondaar. |
Overtuldich, W., 1177*, overvloedig, bovenmatig. |
Ouer vol, St., 97, overvol. |
Owach, W., 1494, o wee. |
Owi, W., 386, 482, 834, 1233, o wee. |
| |
P
Paelen, L., 251*, op palen vestigen. |
Paer, St., 375, paar, echtpaar. |
Paeren, W., 921, iet paert hem met iet anders, het eene vereenigt zich met iets anders. |
Paeslam, L., 110, 152, Paaschlam. |
Pachter, W., 826*, eigenaar. |
Paciencie, W., 875, 886, geduld. |
Pack, W., 581*, last. |
Pacxken, W., 1287*, vgl. spreuk. |
Paleersel, St., 83, tooisel. |
Paleersen, St., 76*, tooisel. |
Paleys, St., 409, paleis. |
Palinck, St., 517*, vgl. spreuk. |
Palleren, St., 79*, 88, 94, optooien, opsmukken. |
Pant, W., 816*, bezit. |
Papier, W., 598, 1336, papier; St., 666, id. |
Paradijs, W., 34, eerts -, aardsch paradijs; 341, paradijs; L., 129, id. |
Pareeren, W., 133*, zich sierlijk kleeden. |
Paren, St., 377, paren, vgl. spreuk. |
Parlement, W., 273*, rechtszitting. |
Partie, W., 287*, 288, tegenpartij. |
Pas, W., 805*, benarde toestand; 1365*, opt pas, op den weg; L., 212*, opt - op dat oogenblik. |
Pascha, L., 260*, Paaschlam. |
Pasceren, W., 272, 318, 322, overtreffen; 403*, sterven; 850, doorbrengen. |
Passe, St., 15, van -, op de juiste maat. |
Passeren, L., 41, overtreffen. |
Passen, W., 265, zich voegen naar; 1510*, het past, de gelegenheid is gunstig. |
| |
| |
Passie, L., 224, passie. |
Patroon, W., 711*, voorbeeld, model. |
Paulum, St., 169*, Paulus. |
Paulus, St., 161, Paulus. |
Pauseren, W., 1474, rusten. |
Peerde, W., 810, paard. |
Peert, St., 447, paard. |
Peys, St., 406, - maken, vrede maken; 687, vrede. |
Peysen, W., 68, 613, 706, peinzen; St., 646, peinzen; L., 50, 85, id. |
Pelgrim, L., 44, pelgrim. |
Penitencie, W., 883, boetedoening. |
Penninc, L., 157, penning. |
Pensen, W., 911, 913, 1246, 1317, peinzen; St., 200, peinzen. |
Perck, W., 315, plaats; 1474*, gedeelte. |
Percke, W., 249*, tijd. |
Perfect, W., 57, volmaakt; St., 520, id.; L., 10, 59, 70, 214, id. |
Perfectheid, L., 158, volmaaktheid. |
Perikel, W., 217*, in - vanden liue, in levensgevaar, zie aant. |
Perijkel, St., 610, gevaar. |
Persequeren, W., 1027*, vervolging, verdrukking. |
Persen, W., 1012, drukken, benauwen. |
Persoon, St., 505, persoon. |
Petrus, St., 164, Petrus. |
Puepel, W., 1443*, lagere volk. |
Philosooph, W., 363, filosoof. |
Pille, St., 213*, de suer pille cnuwen, zich hatelijk aanstellen. |
Pieren, W., 1458*, eertsche -, aardwormen. |
Pine, W., 86*, moeite, inspanning; 353, pijn; 359, moeite; 691, smart; 785, inspanning. |
Pinen, W., 388, 953*, inspannen; 1173, hem -, zich inspannen. |
Pitancie, L., 175, portie lekker eten. |
Pijne, St., 70, vgl. spreuk; 433, 643, pijn, moeite; 525, met cleinder -, met geringe inspanning; L., 141, met pijnen, met moeite. |
Pijnen, W., hem -, 142*, 144, zich beijveren. |
Plaechen, L., 90*, straffen. |
Plaetse, W., 865, plaats; St., 222, id. |
Playsant, W., 113*, 521, bevallig, aangenaam, vroolijk; L., 185, id. |
Playsantelijck, W., 745, aangenaam. |
Plandeyt, W., 43*, overvloed. |
Plant, W., 114, plant. |
Planten, W., 813, planten. |
Plat, L., 164*, in het geheel niet. |
Pleghen, W., 924, 1148, gewoon zijn; St., 313, gewoon zijn; 342, gewoonte; L., 110, gewoon zijn. |
Pleck, St., 338*, tot alle -en, overal. |
Plien, W., 1141*, der menschen -, uit zorg voor de menschen. |
Pluyme, St., 545, pluim, vgl. spreuk. |
Poent, W., 1298*, toestand. |
Poghen, W., 760, trachten; St., 408, id. |
Pompeus, W., 676, 1352, praalziek. |
Poerte, W., 962, poort. |
Post, L., 134*, deurpost. |
Pot, St., 35*, 633, kan, kroes; 107*, vgl. spreuk. |
Potestaet, L., 233*, machthebber. |
Pouere, St., 111*, armoede. |
Practycke, St., 192*, listige proceduur; 223*, behendigheid. |
Prelaet, W., 798, 1291, 1428, 1461, prelaat. |
Preken, W., 1100, prediken; St., 162, id. |
Prenten, L., 16*, drukken. |
Presencie, St., 359, 379, tegenwoordigheid. |
Present, W., 490*, 1257, tegenwoordig; St., 15, 152, id. |
Prieel, W., 32*, 1359, lusthof. |
Priester, L., 60, 107, priester. |
Prince, W., 163, 973, 1142, 1148, 1291, 1442, 1461, prins; L., 254, id. |
Princesse, St., 59, prinses. |
Princersse, W., 714, prinses. |
Princhier, W., 275*, 1170, vorst. |
Prijs, W., 38, om -, om lof; 338*, - houden, de overwinning wegdragen; 1020, roem; L., 102*, van prijse, lofwaardig. |
Prijsen, St., 491, prijzen; L., 81, loven. |
Prochiaen, St., 343*, pastoor. |
Proeven, W., 942, beproeven; 1123, proeven; St., 197, proeven; 623, beproeven. |
Proeuere, W., 44, proever. |
Profijt, St., 499, 673, 682, voordeel. |
Propheten, L., 238, propheten. |
Propoost, St., 551*, voornemen. |
Proprieteyt, W., 1241, eigendom. |
Protestacie, W., 1534, uitdrukkelijke verklaring. |
Protesteren, W., 264, protesteeren. |
Prouidencie, E., 5, voorzienigheid. |
Punicie, L., 258, straf. |
Putertier, W., 7*, kwaadaardig, wreed. |
Puer, W., 118*, geheel en al; 418, vol, zuiver. |
Puere, L., 127, volledig, zuiver. |
| |
R
Ra, St., 361, raad; E., 7*, list. |
Raeyen, St., 369, aanraden. |
Raepen, W., 844*, te hoope -, samenschrapen. |
| |
| |
Raet, W., 264, - nemen, raad vragen; 783*, na raet, zie aant.; St., 198, - behoeven, raad noodig hebben; 602, 622, raad. |
Raden, W., 93, aanraden. |
Raye, W., 1074, tinden raye syn, ten einde raad zijn. |
Rayen, W., 926*, wt rayen, uitstralen. |
Raken, St., 453, treffen. |
Ramen, W., 662, beraadslagen. |
Rape, St., 107*, vgl. spreuk. |
Rapen, W., 678, 1501, verzamelen, bijeenbrengen. |
Rasch, W., 212, 242, 273, 278, 447, 525, 555, vlug. |
Rasend, St., 260, woedend. |
Rast, St., 333*, rust. |
Rat, W., 722, - van fortuynen, zie aant. op vers 196. |
Reael, L., 54*, edel, mild. |
Rebel, W., 561, rebel vallen, tegenvallen; 1221, ongehoorzaam, opstandig; St., 680, id. |
Rech, W., 276, recht; 113, recht, juist. |
Rechs, St., 157*, slechts. |
Recht, W., 237, 265, 266, 285, 286, 291, 292, 300, 305, 433, 434, 474, 597*, 746, 1245, recht, rechtvaardig, openhartig, rechtvaardigheid; 257*, met rechte, uit den aard van de zaak; 376, - syn, billijk zijn; 436*, te rechte, voluit. |
Rechten, W., 1322, zich oprichten; St., 191*, verordeningen. |
Rechten, St., 440, terechtwijzen. |
Rechter, W., 285, rechter; L., 246*, heerscher. |
Rechtevoert, W., 212, dadelijk. |
Rechtuerdich, W., 433, 502, 1093, 1237, rechtvaardig. |
Rechtuerdicheyt, W., 504, 814, rechtvaardigheid. |
Recreatijf, St., 479*, aangenaam. |
Reden, W., 275, recht -, redelijkheid; 390*, reden bruycken, verstand gebruiken; 432, - gheuen, billijk zijn; 484, spreken; 563, verstand; 1497, reden; 1158, teghen - syn, onredelijk zijn; St., 354, redene sluyten, concludeeren; 444, - hebben, reden, aanleiding hebben. |
Reen, W., 183, rein; St., 652, praten, spreken, uiteenzetting, verhaal. |
Reffreyne, W., 1513*, refrein. |
Regement, St., 133*, 327, 373, 509, 520, gedrag. |
Reghel, W., 261, na -, volgens de wet, zooals behoort; 305, volgens voorschrift. |
Reghen, St., 140*, regen, zie spreuk. |
Regeren, hem -, St., 209*, zich gedragen. |
Regieren, L., 274, leiden. |
Regnacie, W., 612*, uitoefening. |
Regneren, St., 257*, kabaal maken. |
Reyn, L., 24, 217, zuiver. |
Reyse, W., 188*, in cortter reysen, vlug, even; 1279, in myn -, op mijn reis. |
Reysen, W., 705, reizen. |
Recken, L., 104*, uitstrekken. |
Rekenboeck, W., 1481, rekeningboek. |
Rekenen, W., 223, 247, 272, 438, 597, 667, 1084, rekenen, rekenschap geven. |
Rekeninghe, W., 233, 242, 278, 486, 820, 824, 1066, 1087, rekening, rekenschap, verantwoording; rekeninghe doen, 213*, 399, rekenschap geven; rekeninghe maken, 221*, verantwoording doen; rekeninghe stellen, 458, te boek stellen, schriftelijk weergeven. |
Religiose, W., 1428, geestelijke. |
Relijck, W., 237, 476, 1307, redelijk, verstandig. |
Remis, W., 1152*, vergeving. |
Rene, W., 391*, met -n, door bewijzen; 488*, rechtvaardiging. |
Respijt, W., 237*, 242, 280, 471, 501, 527, 772, 1265, 1408, uitstel. |
Rethorijcke, W., 934, rhetorica. |
Rethorycken, W., 11, rederijkeren. |
Restitueren, W., 851, herstellen, wedergeven. |
Ridder, W., 1442, ridder. |
Riecken, W., 116, 123, rieken. |
Riet, W., 480, riet. |
Rindere, W., 1448, rund. |
Ringen, St., 312*, klein krijgen. |
Rintier, W., 1461, rentenier of renteheffer. |
Riuiere, W., 45, rivier. |
Rijck, W., 1407, 1469, rijk. |
Rijcdom, W., 175, 833, 1415, 1437, rijkdom. |
Rijf en raf, W., 331, plots, onverwacht? |
Rijs, W., 37*, tak. |
Rijsen, L., 75, voortspruiten uit. |
Robine, W., 85, robijn. |
Roeye, W., 156*, schepter; 814*, staf, symbool van macht; 1187*, roede (geeselroede). |
Roepen, W., pass., 212, 228, 239, 253, 419, 423, 477, 480, 483, 498, 662, 910, 949, 1003, 1097, 1100, 1431, 1435, roepen; St., 372, 396, 647, id.; E., 11, id.; J., 3, id. |
Roer, W., 729*, roer. |
Rueren, L., 121, aanraken. |
Roye, W., 823, rechte roye crommen, niet doen wat behoort gedaan. |
Rock, L., 192, overkleed. |
Roock, L., 186, reuk. |
Roode, W., 1432, rood. |
| |
| |
Rose, W., 51, 1432, roos. |
Rotten, W., 1424, rotten. |
Rouwe, W., 765*, 981, met rouwen, berouw, spijt. |
Rouwen, W., 906, 1538, hem -, spijten. |
Ruyne, L., 146, verwoesting. |
Ruijt, L., 138, ruw. |
Ruste, St., 159, rust. |
Rusten, W., 9, 788, 794, rusten; St., 84, 641, rusten; L., 60, 63, 124, 203, id. |
| |
S
Saen, W., 555, 686, spoedig; St., 381, id. |
Saet, W., 985, 986, zaad. |
Sachten, W., 416, verzachten, stillen. |
Sacrament, L., 17, 53, heylich -, H. Sacrament. |
Sacrificie, W., 142*, - doen, tracteeren; L., 257, offer. |
Sayen, W., 932, zaaien. |
Sac, St., 160*, hem inden - vinden, in een zak werden misdadigers genaaid en in het water geworpen. |
Sack, L., 228*, minachtend voor het lichaam gezegd. |
Sake, St., 389*, tes cleyn -, het is een kleinigheid; 559, in syns selfs -, in eigen aangelegenheid; saken hebben, St., 457, reden hebben; L., 196, zaak. |
Salder... met, St., 373, zal er... mede. |
Salicken, St., 178, zal ik hem. |
Saligh, W., 602, 1209, 1508, 1545, zalig. |
Sallen, St., 154, zal hem. |
Salmen, W., 923, moet men. |
Salomon, St., 568*, Salomon; L., 135, id. |
Salt, St., 336, zal het. |
Samblans, W., 517*, huichelachtige, uiterlijke schijn, 720; 720*, uiterlijke schijn. |
Samen, W., 661*, al te samen, ook. |
Samson, St., 569*, Samson. |
Sanck, W., 176, zang; 1117*, sinen ouden - segghen, hetzelfde herhalen; L., 235*, sanck drijuen, zingen. |
Sanctus, L., 237*, heilig. |
Sant, W., 1276, zand. |
Sara, St., 165, Sara, vrouw van Abraham. |
Sat, W., 719, vol, genoeg (Lat. satis). |
Scaemte, W., 63, schaamte. |
Scaep, W., 1050, schaap; St., 154*, scaep maken, zich schaap maken, zich timied aanstellen. |
Scaepken, W., 1229, verloren -, verloren schaapje; 1171, schaapje. |
Scaduwe, W., 737, 983, schaduw. |
Scaye, St., 307*, schade. |
Scayen, St., 370, schaden. |
Scakel, W., 642, schakel. |
Scale, W., 138*, schaal, drinkschaal. |
Scamen, St., 460, hem -, zich schamen. |
Scande, St., 97, 112, 188, 453, schande. |
Scapen, W., 1498, verdoelde -, verdoolde schapen. |
Scat, W., 441, 1459, schat; L., schat, 42, 132, 162, id. |
Scheden, St., 87, 374, scheiden. |
Scheen, W., 645, 1035, 1371, scheiden, eindigen; L., 269, afsterven, verscheiden. |
Scheene, St., 392, scheiden. |
Sceyden, W., 1541, scheiden, afscheid nemen van; St., 400*, verlaten; 551, scheiden. |
Sceyen, W., 233, sterven. |
Sceys, W., 4*, Sinksen. |
Schelden, St., 118, 376, schelden. |
Schelijcx, W., 33, de weerga. |
Sceppen, W., 62, 225, 674, 1225, scheppen; E., 2, id. |
Scepper, W., 1266, schepper; L., 31, id.; E., 2, id. |
Scerde, W., 1492*, schrede. |
Scheren, St., 330*, spotten. |
Scerp, W., 513, 1052, scherp. |
Scerpen, W., 610, scherpen. |
Scerren, W., 840*, door krabben omwoelen. |
Schicht, W., 207, 253, 406, 495, 507, 524, 884, 890, 915, 1248, 1478, schicht. |
Schilt, W., 406*, zie aanteekening. |
Scieden, W., 41, geschieden. |
Schielose, W., 720*, vluchtig. |
Schier, W., 273, 595, 1335, vlug; L., 238, glanzend. |
Scieten, W., 6, 74*, zich werpen; 1350, schieten; L., 55*, in scieten, toonen, openbaren. |
Schillen, W., 1334, schelen. |
Schinden, W., 349, zie spreuk. |
Schine, W., 360, in -, duidelijk. |
Schincken, St., 284*, - clincken, plezier maken. |
Schijn, W., 717, schijn; 1160*, wezen; L., 18, gedaante. |
Schijne, St., 31, in -, duidelijk. |
Schijnen, W., pass. (schinen), 184, 320, 350, 551, 784, schijnen; St., 273, 508, schijnen; L., 145, id. |
Schyue, St., 121*, geldstuk. |
Scoffieren, W., 80*, verschrikken. |
Scole, W., 799, school. |
Scolier, W., 1150, scholier. |
Schoon, W., pass.: 4, 32, 51, 62, 65, 90, 119, 130, 175, 185, 521, 522, 716, 732, 745, 751, 775, 855, 861, 1013, 1359, 1361, 1365, 1386, 1432, schoon; St., 16, 61, 84, 162, id. |
Schoonheyt, W., 91, schoonheid. |
| |
| |
Scoot, W., 60, schoot. |
Scorpioen, W., 311*, schorpioen. |
Scotel, W., 136, schotel. |
Scotus, L., 219*, Scotus (Duns), wijsgeer. |
Scouwen, W., 548, 761, zien. |
Scraepen, W., 840*, 1462, bijeenschrapen. |
Screyen, W., 231, 239, schreien; St., 52, id. |
Screue, W., 1108, bouen - n gaen, bovenmatig zijn; St., 88*, bouen screuen, boven mate. |
Scriuen, W., 18, 216, 606, 1029, 1065, 1340, schrijven; L., 9, 160, beschrijven. |
Sculdich, W., 1176*, hem - gheuen, zich schuldig verklaren. |
Scult, W., 909, 1055, schuld. |
Scuylen, L., 28, schuilen. |
Schuwen, St., 54, 502, 504, afschuw hebben, afschrikken. |
Se, St., 297, hen. |
Secoers, St., 435, sonder -, zonder hulp. |
Zede, W., 377, handelen; 575*, aard; 1014, kracht. |
Seden, L., 76, kracht. |
Zee, W., 387, 468, zee. |
Seer, W., pass.: 630, 702, 780, 919, 943, 1071, 1187, 1198, 1218, 1302, 1316, 1398, 1459, 1460, 1538, zeer; St., 618, seer goet, zeer goed; L., 174, id. |
Zeeringhe, W., 636*, verdriet. |
Seghel, W., 1215, zegel. |
Segghen, W., 75, 383, 436, 525, 554, 712, 907, 955, 1017, 1103, 1117, 1196, 1207, 1525, zeggen; 125, gezegde, spreuk; St., 48, 152, 153, 172, 206, 283, 310, 336, 366, 478, 499, 560, 574, 634, id.; L., 22, 45, 68, 91, 114, 183, 189, 206, id. |
Zeyl, seyl, St., 97, 106, zeil. |
Seker, W., pass.: 437, 447, 560, 803, 1354, 1485, zeker; 1009, sekers, zekerder; 1491*, zeker zijn van; St., 449, 470, zeker; - syn, 77, verzekerd zijn van. |
Selden, W., 126, 392, 671, zelden; St., 377, id. |
Seldyer... met, St., 341, zult gij er mede. |
Seldijn, St., 270, zult gij hem. |
Selen, W., pass.: 702, 862, 1044, 1204, zullen; St., 305, 592, id. |
Self en selue, pass. |
Selck, W., 122, 208, 1015, zulk. |
Selten, St., 598, zult hem. |
Seluer, W., 826, 1276, zilver. |
Sempel, W., 1099*, 1164, 1471, naïef, eenvoudig; St., 674, id. |
Sentencie, W., 299*, 613, rechtsuitspraak. |
Sermoen, W., 1085, sermoen; St., 162, 294, id. |
Sermoon, St., 507, sermoen. |
Serpent, W., 386, serpent. |
Seste, W., 1208*, int -, in het zesde hoofdstuk. |
Setten, W., 52, plaatsen, zetten; 124, plaats nemen; 110, - neder, zich nederzetten; 207, - op, aanleggen op; 722, plaatsen op. |
Seuen, St., 153, 475, zeven. |
Seuene, W., 40, 665, 786, 792, zeven. |
Sexto, L., 98*, in het zesde hoofdstuk? |
Si, W., 112, 891, 1124, 1200, 1201, 1446, 1450, 1517, zij, pron.; 808, u; 76, 828, 1277, zij (verbum); 232, 329, 1020, zijt ge; St., 342, zijn; 500, zij. |
Sidi, W., 1421, zijt ge. |
Sie, W., 101, aen deen -, langs, aan den eenen kant; 153, opt - stellen, op zijde stellen. |
Siel(e), W., 953, 954, 991, 1090, 1267, 1530, ziel; L., 76, 77, id. |
Sien, W., pass., 50, 53, 54, 57, 71, 89, 100, 109, 113, 241, 269, 322, 336, 365, 366, 469, 507, 513, 515, 520, 562, 769, 801, 805, 817, 832, 843, 871, 908, 931, 935, 1034, 1296, 1324, 1409, 1416, 1445, 1477, zien; 204, sien na, er uit zien; St., 98, 147, 214, 314, 351, 367, 503, 679, id. |
Sienlijke, L., 66, zichtbare. |
Sciencie, W., 610, kennis, wetenschap; St., 686, id. |
Siec, St., 280, ziek. |
Silencie, St., 352, - geuen, zwijgen. |
Simme, St., 227*, apin. |
Simpel, W., 819, eenvoudig; St., 592*, naïef; L., 273, eenvoudig. |
Sin, W., 64*, ontstelt van -, zie aant.; 592, zinnen; 614*, - baeren, aandacht aan den dag leggen; 706, 1338, verstand; 1337*, den - ontbliuen, uit het geheugen verliezen; 1474, zin, beteekenis, inhoud; 1404*, siner sinnen machtich, helder van geest; St., 672*, edel sinnen, aanspreekvorm; L., 122, beteekenis. |
Sine, W., pass., 143, zijne; sinen, St., 349, 451, zijn. |
Singhen, W., 37, 49, 103, 147, 149, 534, zingen; 640*, 1499*, - en clinghen, zich aan luidruchtige feestvreugde overgeven; St., 284, - en clinghen, id.; singhen, 309, id. |
Sincken, W., 996*, bedaren; St., 283, zinken, vallen. |
Sinne, W., 1507, wten - ontgaen, ontsnappen aan het verstand. |
Sinneken(s), St., 12, zintuig(en), zin(nen). |
| |
| |
Sinnen, W., 603, 861, 1305, 1331, 1377, zinnen, zintuigen; L., 8, 21, 86, 206, zinnen. |
Sint, L., 56, sedert. |
Sitten, W., 95, 178, 467, 724, zitten; 1322, gezeten zijn; St., 123*, 299, 410, zitten. |
Sijdj, L., 171, zijt gij; sijdi, L., 15. |
Sijdij, St., 425, zijt gij. |
Sijdijs, St., 498, sydy des, zijt gij daarvoor. |
Sije, W., 58, 127, ter sijen, ter zijde; 652, op sije stellen, veronachtzamen. |
Sijn, W., 601, er in syn, vgl. spreuk. |
Sijne, St., 432, 642, te -, te zijn. |
Syne, L., 140, de -n, de zijnen. |
Slaen, W., 410, 555, 916, 1132, 1295, 1407, slaan; 1110*, dood; 1394*, slaen voer, aanzien als; St., 117, in een zekeren toestand brengen; 253, slaan. |
Slaep, W., 681, 1299, slaap. |
Slaeplaken, W., 1469, slaaplaken. |
Slach, W., 218, slag. |
Slap, W., 670*, te - vallen, te kort schieten. |
Slapen, W., 29, 226, 681, 948, 1329, 1499, slapen; St., 202, 363, id.; E., 4, id. |
Slecht, W., 473*, 857, 862, 1244, gering; 852, 1156, slecht; St., 424*, simpel; 496*, slechter meer, simpele sloor; L., 182, gering; 250, slecht. |
Sleypen, W., 725, sleepen. |
Sleppen, W., 1137, langs den grond sleuren. |
Slicht, W., 888*, - syn, effen zijn, uitkomen; 1029, 1269, 1317*, 1514, 1516, slecht, eenvoudig, gering, simpel. |
Slichten, St., 240*, stillen, doen ophouden. |
Slodt, W., 362, sonder -, zonder zin; 849*, woonplaats, slot, stad. |
Sloetel, L., 130, sleutel. |
Slot, St., 104*, int slot, ten slotte. |
Sluyten, W., 1419, sluiten; St., 447, id. |
Smaeck, L., 36, 186, smaak. |
Smaecen, W., 1410, smaken, ondergaan. |
Smaelen, W., 484*, 1163, verminderen. |
Smal, L., 177, klein. |
Smelten, W., 747, wech, te nieute -, weg, te niet smelten. |
Smeeken, St., 324*, 413, 536, 583, smeeken, vleien. |
Smertte, W., 208, smart. |
Smette, L., 131, sonder -, zonder smet. |
Smettich, L., 24*, onrein. |
Smijten, St., 136*, 141, 143, 148, 405, slaan, werpen. |
Snaren, St., 303*, te keer gaan. |
Sneeu, W., 829, sneeuw. |
Snel, W., 6, 191, 201, 316, 334, 513, 524, 655, 824, 1219, snel, vlug; L., 188, id. |
Sneuen, W., 956, tekortkoming; 1261*, te kort komen; 1426, sterven; St., 167*, in gebreke blijven. |
Snoij, L., 205, 266, ellendig. |
Snoere, St., 443*, hoeren en snoeren, lichtekooien. |
Snoo, W., 752, gering; 1078, 1176, ellendig. |
Snoode, W., 676, 1074, slecht. |
Snoolyck, W., 195, arm, ellendig; 901, schandelijk. |
So, W., pass., zoo; 12, evenals; 19, aldus. |
So wel, W., 448, even goed; 555, so... als, zoo...als; 661, 1301, so... dat, zoodat; 1142, 1177, 1191, zoo veel; 1173, so seere, zoo zeer; 1251, so datsi, zoo dat ze; so, St., 523*, expletief. |
Sober, W., 664*, karig, ontoereikend; 870*, arm; St., 258, armzalig. |
Soch, W., 698, zog. |
Sodt, W., 965, 1021, zot, gek, dwaas. |
Soecen, W., 330, 505, 630, 809, 865, 1238, 1481, zoeken; 606*, bedenken, uitdenken; St., 251, 316, 433, 601, zoeken; L., 260, zoeken. |
Soet, W., 164, 547, 804, 1139, zoet; St., 228, 278, 429, 528, 538, 583, 613, id.; L., 66. |
Suete, L., 96, zoet. |
Soetelic, St., 219, 389, 555, zoetjes. |
Sole, W., 802*, onder de solen, vertrapt, vernederd liggen, vgl. L., 204, onder die voet. |
Sollen, W., 863*, heen en weer werpen. |
Solucie, W., 278, oplossing. |
Somer, W., 745, 749, zomer. |
Somma, W., 1400*, kortom. |
Somme, W., 888, som. |
Sommeghe, St., 388*, die -, sommigen. |
Sommen, W., 1317*, nopen, opwekken. |
Somtijts, W., 350, 1515, soms; St., 140, 291, id. |
Sondaer, L., 13, 90, 131, 204, zondaar. |
Sondare, W., 1078, 1176, zondaar. |
Sonde, W., 690, 976, 1005, 1006, 1193, 1489, 1500, zonde; L., 267, id. |
Sondich, W., 1221, zondig; L., 267, id. |
Sondichen, W., 944, zondigen. |
Sonder, W., 414*, behalve; 417, 531, 808, 909, 1005, 1055, 1532, zonder; 1485*, maar; St., 664, zonder; E., 9, zonder. |
Sonderlinghe, W., 934, in het bijzonder. |
Sone, L., 78, 79, 88, zoon. |
Sonne, W., 184, 1178, zon; 1073*, onder der sonnen, op aarde, vgl. Lat. sub sole; St., 566, onder der sonnen, id. |
Sonne scinen, W., 88, zonneschijn. |
Sonneken, St., 2, zonnetje. |
Soe, W., 23, zoo; L., 34, zooals. |
| |
| |
Soon, L., 241, zoon. |
Soot, W., 214, 571, 572, 765, zooals het; St., 513, id.; L., 116, id. |
Sop, W., 1002, dronk. |
Sorghe, W., 168, 693, zorg; 689, met sorghen beuaen, vol zorgen; St., 480, cleyn - hebben, geringe beslommering hebben. |
Sorghelijck, W., 816*, verantwoordingsvol. |
Sorghen, W., 767*, 791, 1496, vreezen; St., 239*, vreezen; 399, zorgen. |
Sot, W., 848, 1066, 1421, 1427, gek, dwaas; St., 23, 101, 237, id. |
Soubijt, W., 2, 64, 187, 222, 316, 730, 778, 1502, plotseling. |
Souder, St., 386, zou er. |
Souts, W., 1173, sou des, zou daarvoor. |
Spa, E., 10, laat. |
Spaeren, W., 938, sparen; 1005*, redden uit. |
Spacie, W., 180, 235, 258, 425, 473, 609, 1531, tijd, gelegenheid; St., 10, ter spacien, tot genoegen. |
Spaye, W., 1220, laat. |
Specie, L., 66*, specie. |
Speculacie, W., 421*, 605, overdenking, mijmering; St., 7, id. |
Speculeren, W., 1366, schouwen. |
Spel, W., 49, 176, spel, mogelijk bedoeld in re amatoria?; 654, spel, lichtzinnigheid. |
Spelen, W., 94*, 107, 149, 534, zich verlustigen; 1445*, zich vermaken. |
Spellen, W., 18, 216, verklaren, uitleggen. |
Spieghel, W., 711*, spiegel, voorbeeld. |
Spieghelen, W., hem -, 653, 781, 835, 1432, tot voorbeeld nemen; 895*, vgl. spreuk. |
Spille, St., 217*, ydel -, ijdel vrouwmensch. |
Spin, L., 118, Kil., succus. |
Spinnen, St., 568*, zie aanteekening. |
Spise, W., 1032, spijs. |
Spijse, St., 305, spijs; L., 96, 194, 220, spijs. |
Spijsen, L., 44, 228, spijzen. |
Spijte, St., 326, spijt; spijten, St., 436, id. |
Splijten, St., 440, barsten van kwaadheid. |
Spodt, W., 361, spot. |
Spoeyen, W., 447, spoeden. |
Spoen, W., 144, spoeden, haasten. |
Spoet, W., 806, voorspoed; 978, spoedig; L., 20, voorspoed. |
Sporen, St., 580, drijven. |
Sport, W., 1484*, hindernis. |
Spot, St., 307*, 453, spot; St., 125, spot. |
Spotten, W., 1425, spotten; St., 344, spotten. |
Spouwen, W., 551, spuwen. |
Sprake, L., 190, stem; 201, sonder -, spraakloos. |
Spreken, W., 18, 70, 110, 145, 241, 267, 283, 297, 328, 337, 343, 356, 435, 455, 472, 487, 566, 706, 782, 910, 920, 954, 1246, 1312, spreken; 1317, sonder -, spraakloos; St., 57, 73, 113, 128, 135, 156, 161, 198, 252, 294, 325, 365, 378, 399, 406, 448, 493, 532, 597, 630, 638, spreken; L., 2, 71, 85, 98, 137, id. |
Springhen, W., 45, 565, springen; St., 230, id. |
Spruyten, W., 1416, spruiten. |
Staen, W., 42*, voer de duere -, te wachten staan; 128, zijn; tsamen staen, 364*, accordeeren; 818, 1214, staan; 1189*, staen tot, afhangen van; 1203, openstaan; 1408, staen met iet of enen, aan de zijde van iemand of iets staan; St., 323*, zich bevinden. |
Staerlijck, W., 513*, 1247, strak. |
Staet, W., 984*, in eenen -, onveranderd, bestendig; 1044*, stand; 1442, - van elen, adelstand; St., 100, bouen uwen -, boven uw stand; 258*, in eenen soberen - setten, in een armzaligen toestand brengen; 628*, enen - van eeren onderhouden, een grooten staat voeren. |
Stad, St., 328, stad. |
Stadt, W., 242*, op -, dadelijk, ter stede. |
Staye, W., 235*, juiste oogenblik; de - wijt hebben, 776*, ruim de gelegenheid hebben; 1071*, gelegenheid. |
Stal, St., 447, vgl. spreuk. |
Stale, W., 1031, staal. |
Stanc, W., 190, stank. |
Stat, W., 720*, plaats. |
State, W., 871, toestand; 1044*, 1288, stand; L., 246*, als rechter in staten, als een heerscher over landen. |
Stede, W., 1017, ter steden, ter plaatse; L., 77, ter steden, ter plaatse. |
Steen, W., 809, 909, 1031, steen; St., 24*, bloedsteen; 279, steen, vgl. spreuk. |
Steert, W., 311, staart; 725*, sinen - eleypen, den moed laten zinken. |
Steet, W., 258, staat. |
Steken, W., 965*, vijandig optreden tegen; St., 136, id.; L., 109, vervat zijn. |
Stelen, W., 802, stelen. |
Stellen, W., 16*, te wercke -, aan het werk zetten; 94, 141, haer -, plaats nemen; 192, zich gereed maken; 437, stellen, bepalen; 606*, te boek stellen, opstellen; 751*, zich tooien, sieren; 946*, onghesont -, in een ongezonden toestand brengen; 1006, stellen; 1016, plaatsen; 1083, - teghen, tegenover- |
| |
| |
stellen, confronteeren; 1207, - teghen, tegenover stellen; 1527, opstellen; St., 216, na sinen wille -, naar zijn wensch overhalen. |
Stem, L., 198, stem. |
Stemme, W., 211, 229, stem. |
Stemmeken, W., 38*, 103*, vox celestis van het orgel; St., 30, id. |
Sterck, W., 13, 743, 746, 1352, sterk; 902, aanhoudend, geweldig; St., 236, 501, 542, 563, 569, 573, sterk; L., 130, 146, 172, 199, id. |
Stercken, W., 118, kracht putten. |
Steruen, W., 420, 425, 439, 729, 755*, 878, 1143, 1406, 1413, sterven; St., 396, id.; L., 167, id. |
Stichten, W., 1062, 1512, stichten, verwekken. |
Stieren, W., 494, richten. |
Sticke, W., 837*, van sticke te sticke, van stukje tot beetje. |
Stille, W., 950, 1188, stil; St., 219, id. |
Stillen, W., 1330, stillen. |
Stincken, W., 682, stinken. |
Stoel, L., 76, zetelplaats. |
Stom, St., 152*, stom. |
Stomme, W., 1316, ghelijck den stommen, als stom. |
Stonde, W., 243*, 796, gelegenheid; stont, 943, uur. |
Stonnen, W., 1070, stonden, uren. |
Stoot, W., 876*, nederlaag. |
Stoppele, W., 972*, stoppel. |
Storen, St., 378*, boos maken. |
Storten, W., 634*, wegwerpen; 1139, storten; L., 216, stroomen, neervloeien. |
Stout, W., 830*, moedig. |
Stoue, 10, 15, 18, 44, 632, 641, badhuis. |
Straf, W., 3, 241*, 325, 450, 613, 898, hard, wreed; St., 593, id. |
Strafheyt, St., 320*, ruwheid. |
Stranck, W., 1300, sterk, hevig; St., 183*, streng, stroef. |
Strangh, W., 382*, van stranghe strancxst, strengst onder de strengen. |
Strecken, W., 194, plat op den grond liggen; 1116, reiken; 1200, zich uitstrekken over; 1434, reiken. |
Stricke, W., 372*, strik. |
Strijken, W., 106*, 1128, naderen. |
Strijt, W., 469, strijd. |
Stroyen, St., 545, strooien, vgl. spreuk. |
Studeren, W., 604*, studeeren, peinzen; 1418, bestudeeren; 1471, 1519, studeeren. |
Studoor, W., 9*, 1318, studeerkamer. |
Stuc, St., 438*, stuc hoers, hoer. |
Stuck, W., 997*, int -, in zake zondigheid; 1046*, gewichtige aangelegenheid. |
Stuer, W., 377, 417, 1543, hard, streng, norsch, hardvochtig. |
Stuypen, St., 334*, eerbied betoonen. |
Subiect, W., 815*, onderdaan; L., 105, onderwerping. |
Substancie, W., 1060*, bestaan; L., 179, wezen. |
Subtijl, St., 564, 589, slim, listig. |
Subtijlijck, St., 593, listig, sluw. |
Subtijlheyt, W., 607*, kunstvaardigheid. |
Sucht, W., 1243, zucht. |
Suchten, W., 240, 323, 823, 1150, 1154, 1168, 1170, zuchten; St., 55, zuchten; L., 183, zuchten. |
Suyghen, St., 414*, drinken. |
Sulck, W., 378, 630, zoo een; 1063, zoo iets; 1277, zooals het; 1315, zoo iemand; 1418, zulke, dergelijke; St., 76, 189, 375, 459, 477, 584, zulk, zoodanig; 445, de sulcke, zoo iemand. |
Sulcx, W., 881, van zoo een, iemand. |
Suspect, W., 290, verdacht. |
Suspicie, W., 600, vermoeden. |
Sussen, W., 351*, tot zwijgen brengen; St., 12, kalmeeren; 637*, zwijgen. |
Suster, W., 396, 1018, zuster. |
Suer, W., 741, zuur. |
Suuer, W., 986, zuiver; St., 81, zuiver; L., 89, 117, zuiver; J., 4, id. |
Suueren, L., 148, bevrijden; E., 12*, id. |
Suuerlijck, W., 659*, 661, 1321, zachtjes. |
Swaer, W., 1, 199, 215, 300, 325, 456, 566, 785, 911, 1043, 1118, 1346, 1410, 1451, zwaar; 1346*, thoot - maecen, zwaarmoedig stemmen; St., 207, moeilijk; 563*, groot, geweldig; 616, zwaar. |
Swaerheit, St., 41, zwaarmoedigheid. |
Swaermoedegh, W., 227, 421, 1235, zwaarmoedig. |
Swaerlijck, W., 1187*, krachtig; 1250*, beklemd; 1322, moeizaam. |
Swanck, W., 150, van swinghen, vgl. Kil., 547, werpen. |
Swe(e)ren, W., 732, zweeren, plechtig beloven; St., 14*, ziek zijn; 331*, zeer doen. |
Sweerlijck, W., 1297, moeilijk, netelig. |
Sweert, W., 218, 368, zwaard; 814*, symbool der rechtsmacht; 721, van sweeren, beloven. |
Sweet, W., 327, 565, 1306, 1319, zweet; L., 141, id. |
Swelghen, W., 906*, gulzig opeten. |
Swellen, W., 856*, nl. gheswollen, opgeblazen. |
Swemmen, W., 1319, zwemmen. |
Swerd, L., 229*, zwaard. |
Swermen, W., 427, zwermen; L., 267, id. |
Swert, W., 193, 204, zwart; St., swerte, 418, zwarte. |
| |
| |
Swichten, St., 391*, tot rust brengen. |
Swighen, W., 70, 904, zwijgen. |
Swijghen, St., 360, 597, zwijgen; 364*, swijghen en duyken, zich stil houden; L., 2, id. |
| |
T
Taelen, St., 465*, vertellen. |
Tam, St., 614, tam. |
Tand, W., 1025, tand. |
Tasten, L., 113, 186, tasten. |
Tauont, W., 705, van avond. |
Te, St., 542, ten; 563, 656, te. |
Teeken, W., 1230*, herkenningsteeken; St., 166, in -, in teeken. |
Teekenen, W., 1335, 1337, 1342, 1344, opteekenen, beschrijven; St., 674, id. |
Teenemael, W., 407, heelemaal. |
Teenen, W., 711, tot een; St., 581, id. |
Teerst, St., 257, het eerste. |
Teghen, W., 263, 277, 280, 286, 406, 965, 971, 1051, 1082, 1107, 1261, 1476, 1512, tegen; St., 64, 237, 264, 272, 354, 357, 545, tegen; teghen wringen, 311*, tegen verzetten; L., 106, id. |
Teghenspoet, St., 117, in - slaen, in tegenspoed brengen; 452, tegenspoed. |
Teyken, L., 109, teeken, wonderwerk. |
Telcken, W., 912, 1111, telkens. |
Tellen, St., 380*, beschouwen als, houden voor; L., 248*, rekenen tot. |
Temmeren, W., 1021, bouwen, vgl. spreuk. |
Tempeest, W., 199, rumoer; L., 24*, hartstocht. |
Tempeestelijck, W., 1460*, onstuimig. |
Tempele, St., 584*, venus tempele, heiligdom van Venus. |
Temperen, W., 184, matigen; St., 15*, op den juisten graad van warmte brengen. |
Temperinghe, St., 24, matiging. |
Ten sal... gheen, W., 851, er zal... geen. |
Ten wort..., St., 340 (met negatie), het wordt. |
Teras, W., 809, terras. |
Terden, W., 810*, treden. |
Termijn, W., 236, 279, tijd; 459, termijn, tijdspanne; 787, termijn; 987*, termijn setten, grens bepalen. |
Terstat, W., 330, onmiddellijk. |
Terstont, W., 215, 299, 445, 740, terstond, dadelijk; St., 637, 666, id. |
Te samen, St., 376, samen, te zamen. |
Testament, W., 1256, testament; St., 461, id.; L., 208, id. |
Testemente, W., 1290, bi -, bij testament. |
Te vreden, W., 378, tevreden. |
Te vreen, St., 51, tevreden. |
Tfi, W., 777, 808, foei; St., tfij, 83*, 110, 403, 450, id. |
Tghelijcx, W., 160, hetzelfde. |
Thes, St., 545, het is; L., 190, id. |
Thoon, St., 508*, fray inden - schijnen, flink, elegant van voorkomen schijnen. |
Thoot, W., 1346*, hem thoot swaer maecen, zich zwaarmoedig stemmen. |
Thuys, St., 118, 122, 244, 271, 299, 314, 599, 601, 608, thuis. |
Thuysghesinde, St., 386, het huisgezin. |
Tide, W., 1193*, syn tiden bestaen, zijn tijd doorbrengen. |
Tidinghe, W., 84, tijding, nieuws. |
Tier, St., 464*, behagen. |
Tieren, W., 489, tieren; St., 145, 249, tieren. |
Tije, W., 22, lancxt van -, langdurigst; 70*, te -, op den gepasten tijd; 209, te gheenen -, nooit; St., 276, 481, te tije, op den gepasten tijd; 427, tallen tijen, altijd. |
Tijt, W., tyts, 84*, zie aanteekening; 235, 238, 251, 258, 259, 279, 401, 428, 434, 437, 465, 475, 478, 488, 489, 490, 545, 564, 574, 576, 611, 617, 621 en verder pass., tijd; 252, 889, 1001, in tijts, op tijd; 259*, goets tijts, gedurende een behoorlijk termijn; 466, syn - verslijten, zijn tijd verspillen; teenighen tijt, 1262, op een zeker oogenblik; St., 658, - werden, tijd worden. |
Tijghen, St., 590*, op tyghen, aanklagen, beschuldigen. |
Tijte, St., 323*, kip. |
Tobijas, L., 180*, Tobias. |
Toebehooren, W., 1274, toebehooren. |
Toecomend, W., 1051, toekomend, naderend. |
Toer, W., 728, beurt. |
Toe sien, W., 852, opletten. |
Toeuen, W., 512*, 1124, 1250, onthalen; 1281, verblijven; St., 201*, 408, onthalen. |
Toeuerlaet, W., 454, toevlucht, steun. |
Tondere, W., - bringhen, 201*, om het leven brengen. |
Toghen, W., 523, toonen; L., 10, bewijsvoering. |
Tonghe, W., 16, 414, 533, tong; L., 87, id. |
Tonsent, St., 305, bij ons aan huis. |
Tontie, W., 643*, te vroeg; St., 56, 482, 494, id. |
Tooghen, W., 384, toonen, aantoonen, bewijzen. |
Toonen, W., 512, 1397, toonen; hem -, 795, zich toonen. |
| |
| |
Toren, W., 688*, leed; 996, 1051, 1163, toorn; St., 391, 417, toorn; L., 144, id. |
Tot, W., pass., 333, 574, 910, 1128, 1430, 1526, tot; 431, 996, tot dat; St., 52, 86, 123, 341, 424, 469, 470, tot; 297, locatieve bet.; 448, tot daer, tot daar; L., 143, tot dat, tot dat. |
Traen, traenken, W., 1138, traantje; St., 250, traan. |
Tracteren, St., 599*, behandelen. |
Tranen, L., 20, tranen. |
Traueleren, W., 1113*, plagen, kwellen. |
Trecken, W., 205*, van leer trekken; 494, 507, 914, 1297 1478, trekken; 1328, reizen; St., 468*, meesleepen; 475, 631, trekken. |
Treuren, W., 1087, treuren; St., 283, 598, id. |
Triacle, St., 528*, tegengift. |
Triomphelijck, W., 1445*, heerlijk. |
Triompheren, W., 847*, pret maken. |
Troch, W., 726*, aen eenen troch brenghen, een zelfde lot doen ondergaan. |
Troon, W., 101, 106, 1361, troon. |
Troengne, St., 368*, gezicht, tronie. |
Troost, W., 417*, uitwerking; 1206, 1238, 1520, troost; St., 552, id. |
Troosten, W., 1202, troosten. |
Trossen, W., 1467*, opladen, oppakken; St., 319. |
Trouen, St., 438, trouwen. |
Trouwe, W., 1158, teghen -, trouweloos. |
Trouwen, L., 50, trouwens. |
Truwen, St., 481, trouwen. |
Tsamen, W., 141, 1507, samen, te zamen; L., 62, 63, id. |
Tschyn van, W., 202*, de schim van. |
Tsi, W., 988, 1274, hetzij. |
Tsine, W., 293, 476, 791, 1049, 1237, te zijn; 1273, het zijne. |
Tsijn, W., 518, 1455, het zijn; St., 92, het zijn. |
Tsijne, St., 179, het zijne. |
Tuychen, W., 937*, getuigen, getuigenis afleggen van. |
Tuyten, W., 100, tuiten, ruischen. |
Turbacie, W., 1532, beroering, ontsteltenis. |
Turberen, W., 991, ontsteld zijn. |
Turen, St., 261, turen. |
Tusschen, W., 30... tusschen; St., 45, 381... id. |
Tueuen, St., 36*, op iemands gezondheid drinken. |
Tuwen, W., 1539, tot uw. |
Twee, W., 317, 923, twee; St., 30, 31, 39, 50, 125, 196, 635, twee. |
Twi, W., 687, hoe, waarom. |
Twifel, St., 619, in - syn, in onzekerheid, twijfel zijn. |
Twijfel, W., 1377, sonder -, zonder twijfel; L., 17, id. |
| |
U (V)
V, pass.: W., 158, 270, 1003, 1006, 1052, 1125, 1128, 1129, 1139, 1152, 1154, 1171, 1182, 1191, 1195, 1197, 1199, 1205, 1215, 1217, 1218, 1223, 1239, 1265, 1268, 1416, 1420, 1426, 1436, 1445, 1448, 1449, 1450, 1521, 1528, 1530, uw; 245, 627, 1059, 1075, 1091, 1096, 1107, 1112, 1113, 1119, 1124, 1130, 1149, 1153, 1195, 1214, 1222, 1226, 1257, 1281, 1434, 1435, 1463, 1464, 1467, 1468, 1478, 1480, 1519, 1528, 1536, 1544, u; St., 72, 101, 102, 108, 133, 186, 204, 339, 340, 343, 362, 400, 421, 422, 431, 494, 499, 505, 506, 546, 547, 607, 618, 623, 677, 682, uw; 106, 109, 131, 157, 184, 193, 285, 336, 381, 399, 465, 466, 588, 602, 603, u; 549, v selfs, van u zelf; 604, v selfs, van u zelf; L., 45, 106, 108, 117, 245, 247, 251, 257, 274, uw; 20, 22, 28, 33, 37, 68, 71, 91, 101, 121, 128, 137, 151, 206, 216, 221, 231, 232, 245, 249, 251, 268, u; 270, u seluen, u zelf. |
Vsancie, L., 183, gewoonte, gebruik. |
Wt, W., 85, 120, uit; 106, van; 263, wt crachten, uit kracht van; 565, 926, 1037, 1416, 1501, wten, uit het; 1141, wten, uit den; L., 54, 129, uit. |
Wtdragen, St., 337*, bekend maken. |
Vterst, W., 271, uiterst, laatst; 990*, ten wtersten, bij het laatste oordeel. |
Wtgaen, St., 318, uitgaan. |
Wtghecosen, W., 931, uitgelezen, uitverkoren. |
Wtlesen, W., 1212*, uitkiezen. |
Wtstel, W., 1072, uitstel. |
Uere, W., 556, 612, 853, 1473, 1484, 1487, 1488, 1489, 1492, (het) uur. |
Wre, 529, 575, 588, 850, 866, 877, 891, 914, 1008, 1067, 1098, 1252, 1296, 1347, 1350, 1351, 1353, 1412, 1420, 1423, 1426, 1430, 1436, 1439, 1449, 1452, 1460, 1464, 1480, 1486, 1494, 1495, 1500, 1502, 1508, 1510, 1518, 1519, 1520, 1522, uur. |
Uw, W., 557, 559, 1051, 1056, 1163, 1167, 1183, 1215, 1230, 1241, 1481, 1524, 1533, uw; L., 247, uw. |
| |
| |
| |
V
Vaer, W., 325, 498, 542, 1312, vrees; 669, - hebben, bevreesd zijn; 1018, vader; L., 68, vrees. |
Vaetken, W., 930*, lichaam. |
Vader, L., 80, 232, 243, 246, vader. |
Val, W., 402*, ondergang, toestand van ellende. |
Vallen, W., 510, 961, 1311, vallen; 632, te cort -, te kort zijn; St., 401*, int ghespan -, in verdriet komen. |
Valsch, W., 670, valsch. |
Vanghen, W., 1140*, gevangen nemen; St., 301, vangen. |
Vant, W., 33... vond, aantrof. |
Vare, W., 1079, vrees; 1301, schrik. |
Varen, W., 1438*, vertrekken; St., 302, vliegen. |
Variable, W., 715, veranderlijk. |
Variacie, St., 9, verandering. |
Varieren, L., 220, veranderen. |
Vast, W., 1251*, ijverig; 1320*, 1321, 1473, snel. |
Vasten, W., 900, vasten. |
Vat, W., 716*, vat; St., 92, lichaam; L., 266*, lichaam. |
Vaten, W., 1038, vatten, zien; 1292, uit begrijpen, in verstaan; St., 572*, verstant -, de beteekenis begrijpen. |
Vee, W., 385, vee. |
Veel, W., pass., 68, 91, 790, 1098, 1180, 1199, 1462, veel; St., pass., 22, 91, 95, 222, 300, 336, 356, 359, 533, veel; L., 29, 165, 267, id. |
Veyl, St., 98*, te koop. |
Veynoot, St., 289*, vennoot. |
Vel, W., 313, 1034, vel, huid; St., 67, id. |
Vele, W., 102*, vedel. |
Velle, W., 1023, huid. |
Vellen, W., 393*, neervellen, neerslaan. |
Velt, W., 744, veld. |
Venijn, W., 715, venijn; St., 528, id. |
Venus, St., zie tempele. |
Verachten, W., 303, 630, 724, 857, misprijzen. |
Veranderen, W., 625, 1370, veranderen; L., 57, id. |
Verantwoorden, St., 395*, verdediging. |
Verbaest, W., 281, 497, verbaasd. |
Verbeten, W., 1389*, - syn, ten gronde gericht zijn. |
Verbijten, W., 464*, verscheuren; St., 439*, hem -, zich met alle geweld bedwingen. |
Verbliden, W., 1194, hem -, zich verblijden. |
Verblien, W., 118, 1007, verblijden, verheugen. |
Verblijen, W., hem -, 883, 887, 888, zich verheugen; St., 201, verblijden. |
Verboden, W., 906, verboden. |
Verbolghen, W., 903, gram, kwaad gemaakt. |
Verborghen, St., 403, verborgen; L., 162, 181, 196, id. |
Verceysen, W., 192*, van liefde veranderen; 708*, cyns betalen. |
Verchieren, W., 1464, tooien, vereeren. |
Verdeluven, W., 408*, verdorren. |
Verderuen, W., 754, verderven. |
Verdienen, W., 1110, 1155, 1180, 1187, 1191, 1216, verdienen; St., 255, id. |
Verdieren, W., 77*, onderdrukken. |
Verdoemen, W., 1131*, veroordeelen. |
Verdoelt, W., 427*, verdwaald; St., 425*, versuft. |
Verdrach, W., sonder -, 222*, 927, onverwijld; 419, 483, 491, uitstel; 768, verdrach nemen, uitstellen, uitstel nemen. |
Verdraghen, W., 83, 904, verdragen, dulden; St., 293, verdragen, dulden; 655*, zich schikken in. |
Verdrayt, St., 13*, in de war. |
Verdriet, W., 161, 181, 942, verdriet. |
Verdrietelijck, St., 442, verdrietig, treurig. |
Verdrieten, W., 952*, spijt hebben over; St., 353*, tegenstaan. |
Verdriuen, W., 1341, verdrijven. |
Verduldich, W., 1180, geduldig. |
Verdwijnen, L., 139*, wegkwijnen. |
Vereent, W., 281, 519, vgl. Kil., consternari, teneergedrukt. |
Vereysen, W., 189*, 709, schrikken voor; 1280*, hem - af, gruwen van iets. |
Verenichen, L., 221, hem -, zich vereenigen. |
Vererghen, W., 997*, niet om -, onovertrefbaar. |
Verfellen, St., 383*, zie aant. |
Verfoeyt, W., 742, verfoeid, verafschuwd. |
Verfrayt, W., 930, opgevroolijkt. |
Verfronst, St., 214, gefronsd. |
Verfroyen, St., 1*, verfrisschen. |
Verghaen, W., 516, 1204, vergaan; St., 612, ophouden, vergaan. |
Vergaren, St., 296, verzamelen. |
Vergheefs, W., te -, 361, 1061, te vergeefsch; St., 516, id. |
Verghen, W., 998*, aanbieden. |
Vergheten, W., 171, 422, 638, 684, 741, 982, 1146, 1156, 1387, 1435, 1517, vergeten; St., 25, 659, id. |
Vergheuen, W., 1111, 1172, 1263, vergeven. |
Vergier, W., 127*, 1365, 1373, boomgaard, lusthof. |
Vergilius, St., 571*, Vergilius. |
| |
| |
Vergouwen, W., 764*, vergelden, straffen. |
Verguwen, St., 484*, misprijzen. |
Verhaelen, St., 462, 684, verhalen. |
Verhaesten, W., 224, 528, 779, vervroegen, verhaasten, bespoedigen. |
Verhalen, W., 35, 573, 655, 1165, 1173, 1233, 1295, verhalen; 781*, verhaal, gelegenheid tot appèl. |
Verheeren, L., 61, heerschen over; St., 181*, overheerscht; W., 1412, verheert, ontsteld, verschrikt. |
Verheuen, W., 115, verheven; L., 152, id. |
Verhuechen, W., 535, verheugen. |
Verhuecht, W., 1406, verheugd. |
Verhoghen, W., 756*, verheugen; St., 415, id. |
Verkeeren, W., 1013, veranderen; St., 329*, zich ophouden; L., 52*, veranderen. |
Vercken, St., 202, varken. |
Verclaren, W., 23, ophelderen, vertellen. |
Vercleen, W., 187, veranderen; van gewaad veranderen. |
Vercleenen, W., 285, kleineeren. |
Vercnaepen, W., 841*, als knecht dienen. |
Vercoren, L., 154, uitverkoren. |
Vercorst, W., 312*, met schubben bedekt. |
Vercrighen, W., 1151, verkrijgen, verwerven. |
Verlaet, W., 556*, uitstel. |
Verlaten, W., 1314, hem -, rekenen op. |
Verleenen, W., 819, 1070, 1390, 1531, 1545, verleenen; St., 687, id.; L., 20, id. |
Verlichten, W., 1515, verlichten; L., 21, 77, id. |
Verlies, W., 1340, verlies. |
Verliesen, W., 413, 922, 1136, 1231, verliezen; St., 195*, hem wt verliesen, er in kunnen verhelpen; 399, verliezen. |
Verloren, W., 359, 650, 1050, verloren; 1252*, - ghaen, verzwinden; St., 543*, vergeefsch; L., 153, verloren. |
Verlossen, W., 962, 964, 993, verlossen; 1185*, wegnemen van iemand. |
Verlossen, L., 133, 244, id. |
Verlosser, W., 959, 1033, verlosser. |
Vermaen, W., - doen, 363, 1504, mededeelen, te binnen brengen. |
Vermalendien, W., 290, vervloeken. |
Vermanen, W., 1330*, hem -, zich te binnen brengen. |
Vermeeren, W., 401, 975, aanvullen, vergrooten; L., 63, 178, id. |
Vermet, W., 353*, bewering. |
Vermeten, W., 740*, aanmatiging; St., 623*, pogen, plan. |
Vermincken, W., 134*, zie aanteek. |
Vermoghen, L., 5, bouen - syn, boven iemands kracht zijn. |
Vermonden, L., 34*, verkondigen. |
Vermorwen, W., 382, murw worden. |
Vermost, W., 1463*, beschimmeld. |
Vernemen, St., 507, vernemen. |
Verneren, St., 108*, syn lot -, zijn toestand, waardigheid verlagen. |
Vernielen, W., 957, vernietigen. |
Vernoeye, W., 1323*, 1450, verdriet, smart. |
Vernoeyen, W., 1186*, vervelen. |
Vernuft, W., 1523, van inzicht of doorzicht getuigende. |
Vernuwen, W., 1472*, verfrisschen. |
Verre, W., 514, 1274, ver. |
Verrempt, W., 313, gerimpeld. |
Verresien, W., 1419, doordringen. |
Verrisen, W., 958, 1033, verrijzenis, verrijzen. |
Versaecht, L., 87, verzacht, zacht zijn. |
Versaemen, W., 1035*, vereenigen; L., 74, 78, id. |
Versch, W., 1334, frisch. |
Verscheen, W., 1030, afsterven. |
Verscieten, W., 61, 1421, geweldig schrikken. |
Versmachten, St., 124, versmachten. |
Versmayen, St., 176, versmaden. |
Verseeren, W., 195, bedroeven, pijn doen; 972, id.; L., 59*, pijn, lijden. |
Versetten, St., 149*, doel -, slaag geven. |
Versien, W., 252, zijn voorzorgen nemen; 893, 1289, 1481, voorzien van. |
Versiere, W., 1378*, te desen -, voor dit verdicht verhaal? |
Versincken, W., 1216*, in het eeuwig verderf storten. |
Versinnen, W., 330, hem -, zich bezinnen, bedenken; 1358, overdenken; St., 175*, goed overwegen. |
Versyc, W., 293, 880, gezucht. |
Versliten, W., 466*, sinen tijt -, zijn tijd verspillen; 774, verspillen; 1518, doorbrengen; St., 442*, sinen tijt verslijten, zijn tijd doorbrengen. |
Verslondere, W., 200, verslinder. |
Versmoren, L., 155, verdrinken. |
Versmoort, St., 414*, stomdronken. |
Versoemen, W., 224*, verwaarloozen. |
Versoenen, W., 224, veronachtzamen; 1127*, id.; L., 144, verzoenen. |
Verstaen, St., 46, 48, 127, verstaan, begrijpen; 617, verstaen voer, houden voor. |
Verstaet, W., 549, stopwoord. |
Verstandeghe, W., 1525, verstandige. |
Verstant, W., 30*, goet -, bewustzijn; 36*, beteekenis; 69, - ghecrighen, beteekenis vatten; 96, verstant vaten,
|
| |
| |
beteekenis begrijpen; 246, verstand; 813, relijck - hebben, verstandig zijn; 1259*, verstant crijghen, begrijpen; 1299, bewustzijn; 1346, - missen, niet begrijpen; St., 502, - nemen, begrijpen, inzien; 572, - vaten, beteekenis begrijpen; L., 193, beteekenis. |
Versteken, L., 205*, verstooten, verworpen. |
Verstercken, W., 317*, niet om -, oversterk, allersterkst; 1454, hem -, zich versterken; St., 199*, troost; L., 45, versterken. |
Verstiue, W., 219, ten -, bij het verstijven, stijf worden, sterven. |
Verstoert, W., 211*, vertoornd; 917*, verward; St., 220*, boos. |
Verstoort, W., 1331*, ontsteld. |
Verstranghen, W., 1136*, lijden. |
Verstrecken, W., 1495, strekken, reiken. |
Verstroyen, W., 1011, verstrooien; St., 12, id. |
Verstroyt, W., 917*, gericht op allerlei uitwendige of wereldsche dingen; 1300, verstrooid, uiteengedreven. |
Verstuycken, St., 367*, den necke -, den nek breken. |
Versuchte, W., 566, zucht; St., 616, id. |
Versuchten, W., 1331, verzuchten. |
Verteert, W., 1022, verteerd. |
Vertellen, W., 19, vertellen. |
Vertreck, W., 235, 248, 306, 383, 530, uitstel; 628*, syn - nemen, vertrekken. |
Vertrecken, W., 703, vertrekken, heengaan; 760, 872, 1436, id.; St., 164*, 345, verhalen, vertellen. |
Vertwijfeld, St., 93, vertwijfeld. |
Veruwen, St., 485*, vernieuwen. |
Veruaerlijck, W., 507, 575, 1246, verschrikt, verschrikkelijk. |
Veruaert, W., 890*, bevreesd. |
Vervallen, W., 407, vervallen. |
Verveelen, W., 91, te veel zijn, ongevallig zijn. |
Verveerlijck, W., 1296, verschrikkelijk. |
Vervlieghen, W., 1204*, verdwijnen. |
Vervloecen, W., 629, vervloeken. |
Vervloect, W., 386, vervloekt. |
Vervriesen, W., 452, vervriezen. |
Verwlt, W., 1276, vervuld. |
Vervult, W., 869, 981, vervuld. |
Verwachten, W., 2l8, 415, 1009, 1399, 1452, verwachten. |
Verwecken, W., 336, 912, verwekken, veroorzaken. |
Verweelden, W., 91*, zie aanteek. |
Verweert, St., 350*, thoot verweert hebben, gram zijn. |
Verweghen, W., 532*, opwegen tegen; 1298*, teneerdrukken. |
Verwermen, W., 63, 430, 1023, verwarmen; L., 272*, doen verwermen, in gloed zetten. |
Verweruen, W., 875, verwerven. |
Verwindere, St., 549, overwinnaar. |
Verwinnen, W., 429, 569, 576, 581, overwinnen; 675, winnen. |
Verwinter met, St., 677, overwint... er mede. |
Verwijt, W., 1005, verwijt; St., 322*, te verwijte staen, als verwijt zijn; 411, verwijten, verwijten. |
Verwonderen, W., 146, verwondering. |
Verwondert, W., 351, 860, verwonderd. |
Verworpen, W., 591, 1068, 1219, verworpen, veracht. |
Vesten, W., 1347*, vaststellen, bepalen. |
Viant, W., 334, 960, 969, vijand; 884*, 1543, duivel; St., 340, vijand; L., 155, 229, duivel; E., 2, 7, duivel. |
Victorieus, W., 338, zegerijk. |
Vier, W., 6, vuur; St., 251, 279, 471, vuur; L., 8, vier. |
Vierde, W., 148, vierde. |
Vierich, W., 198, vurig. |
Vileyn, W., 66*, onbeschaafd mensch. |
Vinden, W., 31, 60, 194, 668, 1305, 1318, hem -, zich bevinden; 33, 1184, 1345, vinden; St., 20, hem vinden, zich bevinden; 215, 224, 228, 286, 314, 514, 608, vinden; L., 9, 101, vinden. |
Vindere, St., 550, vinder. |
Vischelken, W., 46, 164, vischje. |
Viole, W., 122*, flesch. |
Violent, L., 13, geweldig. |
Visioen, W., 1307, 1402, 1505, vizioen. |
Visiteeren, W., 943, bezoeken. |
Viue, W., 1375, 1382, vijf. |
Vijf, W., 1377, vijf; L., 129, 174, 176, vijf. |
Vijfdusent, L., 175, vijfduizend. |
Vijfste, W., 150, vijfde. |
Vijue, L., 8, vijf. |
Vlaghe, W., 793, 1310, poos. |
Vlas, W., 809, vlas. |
Vleesch, W., 898, 1022, vleesch. |
Vleybaerden, St., 324*, 413, vleien. |
Vleys, L., 16, 23, 30, 46, 49, 69, 72, 74, 76, 92, 93, 95, 96, 99, 102, 109, 115, 119, 125, 138, 151, 154, 161, 184, 207, 215, 230, 253, 276, vleesch. |
Vleck, W., 1433, vlek. |
Vlerck, W., 314, vlerk, vleugel. |
Vlieghen, W., 202, vliegen; St., 136, 614, id. |
Vliet, W., 164, vliet. |
Vlieten, W., 46*, zwemmen. |
Vloet, W., 404, 806, stroom; L., 181*, overvloed. |
Vlucht, W., 563*, 658, vlucht. |
| |
| |
Vluchten, W., 1239, vluchten. |
Voeghen, St., 307, tsamen -, samen passen, vgl. spreuk. |
Voen, W., 1089, voeden; St., 297, id. |
Voet, St., 192, voet; L., 204*, onder die -, rampzalig, in het ongeluk. |
Voetsel, L., 43, voedsel. |
Voghel, St., 235*, 657, vogel. |
Voghelken, W., 37, vogeltje. |
Vol, W., passim. |
Volbrenghen, St., 459, volbrengen. |
Volder, W., 1405, volle. |
Volchen, W., 568, 822, 866, 907, 950, volgen. |
Volherden, W., 225, volharden. |
Volinden, St., 544, eindigen, vgl. spreuk. |
Volck, W., 816, volk; 867*, geslacht, familie; St., 637, volk, menschen; L., 225, 248, id. |
Volle, W., 184, vol. |
Volleesten, W., 431*, voltooien, voleindigen; St., 26*, 226; L., 30, id. |
Vollen, W., 860, volgen. |
Vollouen, L., 87, naar verdienste loven. |
Volmaect, L., 47, 66, volmaakt. |
Voltellen, W., 443*, tot het einde toe tellen. |
Volvueren, W., 1086*, vereffenen. |
Vonnen, W., 1072, gevonden. |
Vonnes(se), W., 157*, vonnesse gheuen, oordeelen; 284*, vonnes loopen, rechtspraak uitoefenen. |
Vont, St., 530*, list. |
Voer, W., 42, vgl. spreuk; 58, 195, 679, in plaats van; 767, 791, 800, 884, 890, 990, 992, 1006, 1046, 1168, 1257, 1413, 1521, voor; St., 157, in plaats van; 240, voor; 617, vgl. i.v. verstaen; voor, 372, 399, id.; L., 182, van hier voor; 187, in plaats van; J., 2, voer, voor. |
Voordachtich, L., 35, scherpzinnig. |
Voerdeel, W., 403, voordeel. |
Voerder, W., 558, verder. |
Voergaen, W., 822, voorgaan. |
Voercomen en voergaen, W., 432*, vgl. spreuk. |
Voerleden, W., 657, 1234, verleden. |
Voermaels, W., 633*, vroeger. |
Voer sceys, W., 4, voor het scheiden, einde. |
Voersegghen, W., 499, voorzeggen. |
Voersien, W., 1393, voorzien. |
Voersienich, W., 219, voorzienig. |
Voersienicheyt, W., 1395, 1531, voorzienigheid. |
Voerspoet, W., 1385, 1425, 1449, voorspoed. |
Voert, W., 663, 920, verder; 1524*, ten volle. |
Voort, St., 172, verder. |
Voerverhaelen, L., 252, hiervoor zeggen. |
Voorwaer, St., 170, voorwaar. |
Voos, W., 450, stem. |
Vore, W., 178, voor, in plaats van, in ruil; te voren, 644, op voorhand; 694, te voren, vroeger; 865, het eerst; 1054, voren, vroeger; 1254, vore, er voor; al voren, vooraleer; J., 3, vore en na, er voor en daarna. |
Voren, St., 182, voor, zie spreuk. |
Vorme, W., 1019, 1160, vorm, model. |
Vorst, W., 13, vorst; St., 2, id. |
Vorwaer, L., 60, voorwaar. |
Vraghen, W., 145, 381, 540, 1286, vragen; St., 654, vragen. |
Vrame, St., 506*, voordeel. |
Vranck, W., 1275, - en vri, vrij en vrank; L., 240*, vrijmoedig, vrij. |
Vrede, W., 1192, vrede; St., 315, 673, 687, vrede; L., 72, vrede. |
Vreedsame, St., 81, vreedzaam. |
Vreese, W., 22, 353, 355, 415, 454, 508, 921, 1022, 1302, 1417, vrees. |
Vreeselyck, W., 1, 199, 311, 1046, 1298, vreeselijk. |
Vreeseloos, W., 1499*, zonder vrees voor den dood of het hiernamaals. |
Vreesen, W., 666, 1050, 1093, 1494, vreezen. |
Vreesende, W., 327, vreeselijk. |
Vremt, W., 10, 1307, 1332, zeldzaam; St., 6*, vrempt van nacien, eenzaam; 246, 657, vreemd. |
Vremtheyt, W., 321, vreemdheid. |
Vruechde, W., 1518, vreugde. |
Vruecht, W., 21, 35, 39, 41, 42, 43, 54, 56, 58, 126, 140, 153, 169, 171, 181, 193, etc...., 516, 542, 678, 1012, 1035, 1402, vreugde; 55, vruechden drijuen, vreugde openbaren; 112, goey - nemen, zich goed vermaken; 162, - hebben, vreugde bezitten; St., 59, 309, 315, 341, 479, 551, 604, vreugde. |
Vri, W., 746, vrij. |
Vriend, W., 1026, 1375, 1383, 1385, vriend; St., 372, 422, vriend. |
Vriendelijck, W., 1111, 1151, vriendelijk; St., 254, id. |
Vrint, W., 517, als - ghedaen, vriendelijk gehandeld; 523, 701, 1185, vriend. |
Vrij, St., 141, 259*, vrij, vrijwel; L., 94, 165*, vrij. |
Vrijen, St., 496, 497, vrijen. |
Vroedere, W., 503, begrijper. |
Vroegh, W., 943, 949, vroeg. |
Vroet, W., 804, verstandig; L., 135, id., wijs. |
Vrolijck, W., 34, 49, 186, vroolijk. |
Vrolijheye, St., 51, vroolijkheid. |
| |
| |
Vrom, W., 1403, vroom. |
Vroem, W., 591*, krachtig. |
Vrouken, St., 672, 676, 679, vrouwtje. |
Vrouwe, W., 62, 74, 105, 192, 511, 521, 538, 658, 855, 866, 980, 1249, 1257, 1360, 1372, 1386, vrouw; St., 31, 39, 44, 65, 78, 82, 92, 134, 163, 181, 393, 397, 432, 457, 540, 561, 565, 567, 568, 570, 572, 574, 591, 635, vrouw. |
Vrucht, W., 129, vrucht; St., 1, id.; L., 142, 153, id. |
Vuyl, L., 266, vuil. |
Vuylheyt, W., 1017, vuilheid, onreinheid. |
Vuyst, St., 368, vuist. |
| |
W
Waecen, W., 825, 900, 1315*, 1411, waken. |
Waenen, W., 9, 11, 59, 807, 1294, denken. |
Waer, W., 284, 350, 356, 989, 1019, 1020, 1067, 1155, 1238, waar; St., 561, id. |
Waer aen, St., 472, waaraan. |
Waerachtich, W., 711, waarachtig. |
Waer doer, W., 1502, waardoor; St., 309, id. |
Waerheyt, W., 1349, waarheid; L., 71, 185, id. |
Waer... henen, W., 1283, waarheen. |
Waer met, W., 666, waarmede. |
Waer om, W., 220, 835, 896, 905, 946, 1001, 1036, 1037; St., 546, waarom; waeromme, 405, id. |
Waer syn, W., 1176, waar zijn. |
Waert, W., 659, te mi -, naar mij toe. |
Waer toe, W., 1463, waartoe. |
Wachten, W., hem -, 626, 880, 1426, zich wachten van, zich in acht nemen voor; 889, oppassen, acht geven; 928, afwachten; 1001, oppassen, acht geven; 1040*, belagen; St., 238*, beloeren, bespieden; 380, 459, hem -, zich wachten van. |
Wayen, W., 933, waaien. |
Wanckelbaer, W., 1379, onstandvastig. |
Wandeke, St., 45*, behangsel, doek. |
Wandelen, St., 62, wandelen. |
Wanen, W., 65, waar vandaan; St., 74, id. |
Wanghe, W., 1139, wang. |
Wanneer, W., 999, wanneer. |
Want, W., 26, 28, 37, 64, 154..., want, redenaangevende conjunctie; St., 14... pass., id. |
Wantrouwich, St., 437, wantrouwig. |
Wants, W., 1120, want des, want dit. |
Warachtich, St., 467, waarachtig; L., 36, 49, 62, 93, 260, waarachtig. |
Wasschen, St., 250, hem -, zich wasschen. |
Wassen, W., 266*, 380, groeien. |
Wat, W., pass., 9, 1163, 1330, 1475, wat, ietwat; 73, 1416, welk(e); 537, wat, eenige; 1501, iets; St., 4, eenigszins; 11, wat; 206, welke. |
Water, W., 738, water; St., 32, water; 531*, zie spreuk; L., 135, 136, id. |
Waterken, W., 151, watertje. |
Watre, W., 122, water. |
Wech, W., 83*, ha dat wech, zie aanteek.; 120, - nemen, komen, gaan; 404, weg, heen; 927, weg; 1032, wech moeten, heen moeten, sterven moeten; 1265, id.; 1280, weg. |
Weder, W., 483, opnieuw. |
Weder paer, St., 204*, geliefde, beminde. |
Weduwe, St., 394, weduw. |
Wee, W., 388, 545, leed; 728, 766, 989, wee; St., 198, 420, id. |
Weeck, W., 117, slap, zwak; 689, 1122, id.; St., 500, zwak. |
Weelde, W., 163*, van -n, weelderig, overvloedig; 164, weeldich, weelderig; 168, 177, weelde; 874*, - syn, in weelde leven. |
Weene, W., 516, 646*, droefheid; St., 23, id.; L., 268, id. |
Weenen, W., 282, 823, 1154, 1171, 1226, 1243, weenen. |
Weer, W., pass., 183, 1000, 1322, weder; St., 268, opnieuw; L., 112, id. |
Weer... oft, W., 80*, 873, hetzij... hetzij. |
Weerde, W., 369, 752, 1271, waarde, subst.; 1391, adj.; L., 38, waarde, subst.; J., 4, adj. |
Weerhouden, W., 524*, tegenhouden. |
Weerlyck, W., 1293, 1456, wereldlijk. |
Weersegghen, W., 294, tegenspreken. |
Weerspanich, W., 1222, weerspannig. |
Weerstaen, W., 1127, weerstaan. |
Weert, W., 106, te mi -, naar mij toe; 290, waarde; 705, waard; 724*, niets -, subst.: nietdeug; 1081, 1178, 1236, waardig; St., 426, 671, waardig. |
Weghen, W., 169*, drukken, grieven; 1409*, achten, schatten. |
Weygeren, W., 474, weigeren. |
Weke, W., 481, 777, 786, week; St., 129, id. |
Wecken, W., 1430, aansporen, wekken; St., 341*, 363, wekken, prikkelen. |
Wel, W., pass.: 98, 330, 352, 543, 544, 562, 571, 577, 579, 583, 597, 599, 602 770, 790, 825, 881, 889, 895, 966, 1007, 1035, 1063, 1065, 1080, 1156, 1236, 1279, 1324, 1327, 1397, 1433, 1478, 1494, 1523, wel; St., 42, 51, 53, 57, 72, 84, 153, 158, 193, 224, 276, 322,
|
| |
| |
339, 360, 388, 406, 425, 436, 439, 445, 449, 450, 458, 465, 476, 489, 513, 521, 547, 575, 615, 626, 639, 650, 661, 681; L., 78, 145, 189, 199, id. |
Welck, St., 87, welk; L., 89, id. |
Weldoen, St., 361, weldoen, goed handelen. |
Wellust, W., 21, wellust; St., 203, id. |
Wel riekend, St., 16, welriekend. |
Weluaert, W., 154, 1498, geluk. |
Wensch, W., 21, 170, 1367, wensch. |
Wenschen, W., 174, wenschen; 1063, hem -, voor zich wenschen. |
Werck, W., 16*, te wercke stellen, aan het werk zetten; 86*, van wercke, van bewerking; 238*, vgl. spreuk; 246*, te wercke legghen, gebruiken; 318, alle wercken, alle werkelijkheid; 612, 779, 795, 809, 937, 957, 1056, 1262, 1455, 1471, 1516, werk; 1473*, werck maken van iet, veel moeite doen voor iets; St., 206, 459, 469, 539, id.; L., 44, vol dolender wercken, vol verkeerde daden. |
Werken, W., 793, 797, 884, werken, verdienen; St., 222, werken; 469, werking; 488, 623, handelen; L., 26, 256, verwekken, bewerken. |
Werde, L., 95, 156, waardige. |
Werden, W., 811, 979, 1450, 1486, 1529, worden; St., 134, id. |
Werdich, L., 250, - maecen, waardig maken. |
Werelt, W., pass., 14, 430, 608, 672, 673, 674, 677, 685, 686, 691, 696, 699, 700, 707, 710, 713, 714, 727, 732, 806, 808, 828, 1274, 1275, 1371, 1444, wereld; 347, ter -, op de wereld; 590, ter - binnen, op de wereld; 1404, werelt ront, volkomene wereld; St., 174, ter -, op de wereld; 371*, al die -, iedereen; 455, van alder -, van iedereen; 492, wereld; L., 210, ter -, op de wereld; 239, wereld. |
Wert, L., 90, waard (adj.). |
Wes, W., 44, wat (eigenl.: waarvan). |
Wesen, W., 61, 463, wezen; 91, voorkomen; 665, 979, 1209, zijn; 1277*, in wesene, in werkelijkheid, echt zijn; 1362, zijn; 1376, wezen (ens); St., 86, 94, zijn; 183, wezen; 215, aangezicht; 477, 509, zijn, wezen; L., 82, wezenheid; 84, wezen. |
Wet, W., 362, wet. |
Wete, W., 332*, brieft mi de wete daer af, deel me dat eens mee. |
Weten, W., pass., 53, 67, 73, 191, 203, 220, 308, 454, 641, 644, 770, 838, 876, 989, 1000, 1103, 1117, 1123, 1238, 1239, 1282, 1310, 1390, 1520, weten; 161, niet wetende wenschen, niet wetend wat wenschen; 174, wenschen -, wenschen kunnen; St., 224, 241, 287, 481, 508, 621, 652, 662, 681, id.; L., 126, 168, id. |
Wetentheyt, W., 1524, kennis. |
Wi, W., pass., 1408, 1411, 1485, 1486, 1487, 1493, 1494, 1507, 1509, wij; 590, wee... |
Wie, W., pass., 329, 540, 592, 784, 799, 864, 888, 986, 994, 1028, 1059, 1422, 1424, 1446, 1526, wie; 1356*, wie... oft, hetzij... of; St., 663, id. |
Wien, St., 72*, letten op. |
Wil, W., 3e pers., 1292, 1508; 1e pers., 1278. |
Wild, W., 47, dartel, speelsch; 387, onstuimig, geweldig; St., 232*, lichtzinnig. |
Wilde, W., 1229, int -, in de wildernis, eenzaamheid; 1331*, geweldig. |
Wilder, L., 61, wil er. |
Wildi, St., 675, wilt gij. |
Wile, W., de -, 796, 824, 1510, terwijl. |
Wille, W., 772, te wille hebben, naar zijn wensch, verlangen hebben; 880, zijn wensch hebben; 959*, 1189, tot iemants - staen, afhangen van iemands zin, wensch, verlangen; St., 204*, 216, 431, 591, wensch, verlangen; 526, quaden -, koppige, slechte wil; 529, te sinen -, naar zijn wensch. |
Willecoeren, W., 572, goedvinden, goedkeuren. |
Willen, W., pass., 308, 1080, 1348, 1462, 1463, id.; St., 70, 85, 143, 361, 362, 380, 392, 407, id.; L., 1-4, id. |
Wilt, W., 956, 957, 1105, 1267, 1542, pluralis-vorm voor het singularis; 965, 3e pers.; 810, 893, 1025, 1258, 1267, 1453, 1454, 1475, juist pluralis; St., 158, 175, 284, 431, 490, pluralis-vorm voor het singularis; 676, juist pluralis; L., 228, 275, pluralis-vorm voor singularis. |
Wind, St., 136, 140, 545, wind. |
Wincken, W., 1003, wenken. |
Winnen, St., 266, 311, winnen. |
Winsce, W., 693, wenschen. |
Wint, W., 971, 974, wind; St., 97*, zie aant.; 211*, - van noorden, het Noorden had de symbolische beteekenis van de verkeerde neigingen van den mensch. |
Winter, W., 747, 750, winter. |
Wisch, St., 98*, bundeltje stroo dat uitgestoken werd om te toonen dat men een of andere bijzondere waar te koop had. |
Wise, W., 1414, wijze. |
Wit, St., 418, wit. |
Wyken, W., 109, wijken voor; L., 111, wijken. |
Wijf, St., 119, 176, 468, 476, vrouw. |
| |
| |
Wijn, W., 138, wijn; St., 35, id.; L., 135, 136, id. |
Wijngaert, W., 798, wijngaard. |
Wijs, W., 252, 263, 490, 644, 767, 1352, 1421, 1422, wijs; 337*, - worden, weten; St., 23, 71, 346, 433, 559, 563, 566, 660, 686, wijs; L., 35, id. |
Wijsheyt, W., 245, 615, 616, 800, 804, 926, 1314, 1416, wijsheid; 1420, - baeren, wijsheid aan den dag leggen, verstandig handelen; 1422, 1423, wijsheid. |
Wijslijck, W., 1421, wijs. |
Wijt, W., 468, uitgestrekt, groot. |
Woet, W., 803, woede. |
Wolf, W., 154, 615, wolf. |
Wolcke, W., 89, 197, wolk. |
Wonde, W., 1142, wonde. |
Wonder, W., 197, 318, 678, 794, 1116, wonder; 304, wondere dingen; 605, - bedriuen, wondere dingen doen; 762*, - brouwen, wondere dingen beramen, uitdenken; St., 222, wonder; 369*, wonder gheuen, verwonderd zijn; 443, ongelooflijk; L., 29, wonder; 181, wonder (adj.). |
Wonderlyck, W., 32, 321, wonderlijk; L., 84, 105, 162, 209, wonderlijk. |
Woerd, W., 568, van woerde te woerde, woordelijk. |
Woord, St., 72, 152, 170, 218, 278, 359, 359, 385, 391, 401, 402, 424, 429, 449, 583, 618, woord; 378, quaet - geuen, boos toespreken; 389*, een woort breken, stamelend een woord zeggen. |
Woerdeken, W., 68, woordje. |
Woert, W., 215, 360, 416, 417, 435, 536, 910, 921, 1029, 1048, 1125, 1175, 1205, 1215, 1217, 1262, 1516, woord. |
Worden, W., 439, worden. |
Wordes, W., 1451, wordt (des) daarvan. |
Wordij, St., 491, 550, wordt gij. |
Worm(e), W., 439, 1018*, 1032, worm. |
Wormken, W., 1201, wormpje. |
Worpen, W., 909*, werpen. |
Wort, L., 95, woord. |
Wouden, L., 37, wilden. |
Wout, W., 827, woud. |
Wouwe, W., 58, wilde. |
Wrake, St., 450, wraak; L., 200, wraak. |
Wreed, St., 218, 456, 533, 564, wreed. |
Wreelijck, W., 205, 477, 494, wreed. |
Wreet, W., 2, 211, 241, 309, 377, 449, 507, 695, 703, 1407, 1484, 1453, wreed. |
Wreetheyt, St., 578, wreedheid. |
Wringhen, W., 51*, vlechten; 567, wringen, handen -, teeken van wanhoop, vertwijfeling; St., 311*, teghen -, tegen verzetten. |
|
|