- ‘Men zegt dat hij leeft als een kloosterling!’
- ‘Zeker! wij moeten voor zijn lang leven bidden!’
- ‘Nu gaat hij weêr bij Anneke's Sis die gisteren berecht is!’
- ‘Eene arme weef te weeg, dit Anneke, met hare vijf kleine kinderen.’
- ‘Mijnheer doktoor zal er wel voorzorgen.’
Ha, 't is de doktor! nu weten wij al iets. Zie, hij komt al uit het huisje, eene vrouw volgt hem tot buiten de deur; hij spreekt nog eene wijl met haar en gaat dan naar dit fraai huisje, ginds langs den boschkant.
Het huis is omringd van eenen bloemhof. Wat moet het hier 's zomers aangenaam om wonen zijn! Treden wij eens binnen met den doktor in zijn studeerkabinet; alles is er eenvoudig; op de schouwplaat prijkt een marmeren Christusbeeld, daarnevens eene O.L. Vrouw en eenen H. Benediktus; verder zien wij eene wel voorziene bibliotheek, en eene kas met potjes en fleschkens.
De dokter ziet er kalm maar treurig uit; de lezer zal reeds zijnen naam geraden hebben; 't is Hugo, de laatste novitie van Afflighem; na Waterloo is hij zich in dees dorp komen vestigen; zijn eenige zucht was