Woord vooraf
Bij de publikatie van dit werk past het mijn erkentelijkheid te betuigen aan wie mij heeft geholpen en gesteund. In de eerste plaats dank ik mijn promotor, Prof. Dr. Norbert de Paepe (K.U. Leuven). Ik waardeer zeer de grote vrijheid die hij mij gaf. Op beslissende momenten, op kruispunten van methodologische twijfel, stuurde hij mijn stellingen bij en leidde hij mijn onderzoek in goede banen. Dat meester en leerling er na een aantal jaren op sommige punten een andere mening op nahouden, beschouw ik als een verrijking.
Mijn waardering gaat verder uit naar mijn co-promotor, Prof. Dr. Jozef D. Janssens (K.U. Brussel). Een groot stuk van zijn ideeëngoed is in mijn tekst terug te vinden.
Aansluitend wil ik de andere leden van de beoordelingscommissie te Leuven bedanken, Prof. Dr. Wim Gerritsen (R.U. Utrecht), Prof. Dr. Karel Porteman (K.U. Leuven) en Dr. Paul Wackers (K.U. Nijmegen - hem ben ik zeer veel verschuldigd) en de leden-verslaggevers van de publikatiecommissie die werd aangesteld door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Prof. Dr. Jan Goossens (K.U. Leuven) en Dr. Maurits Gysseling (R.U. Gent). Hun waardevolle opmerkingen zijn in de definitieve tekst verwerkt. Ook Em. Prof. Dr. A. van Elslander (R.U. Gent), waarnemend secretaris van de Academie, bedank ik oprecht.
Om uiteenlopende redenen ben ik veel dank verschuldigd aan Dr. Wim Gielen, Dr. André Bouwman, Marcel Ryssen en vooral Drs. Erwin Verzandvoort, die door hun grondige lectuur waardevolle opmerkingen formuleerden en aan de professoren en collega's van het departement Literatuurwetenschap te Leuven, speciaal aan Dr. Dirk de Geest, verder aan Prof. Dr. Werner Verbeke, Em. Prof. Dr. Robert van Passen, Em. Prof. Dr. Kenneth Varty (University of Glasgow), Dr. Jean-René Scheidegger (Tel Aviv), Dra. Ettina Nieboer (Universiteit van Amsterdam), Dra. Veerle Uyttersprot (K.U. Brussel), Lic. Alain Debbaut en Lic. An Vos. Allen hebben in meer dan één opzicht, op hun eigen manier, geholpen met suggesties, vertalingen en niet in het minst met hun morele steun. Erwin Verzandvoort corrigeerde de proeven. Tot slot gaat mijn dank uit naar mijn ouders en naar Lieve en Stefaan. Hun steun is nauwelijks verwoordbaar. Stefaan dank ik voor de materiële hulp.
Het laatste woord is voor Els en voor ‘wapenbroeder’ Herman Heyse (1937-1992), aan wie ik dit werk opdraag. Herman dank ik voor de innige vriendschap. Menig, menig uur heb ik bij hem gesleten en genoten. Alleen schitterende herinneringen vullen een deel van de leegte, die door zijn te vroege dood, enkele maanden voor mijn promotie, zo plots ontstond. Els kent de Reynaert nu net zo goed als ikzelf.
Zonder hen had ik deze queeste nooit kunnen voltooien.