afstappen van het gallicisme ‘Land van Waas’,
een al te letterlijke vertaling van ‘le Pays de Waes’. Het
spreekt vanzelf dat de historisch gegroeide benaming ‘Land van
Waes’ (‘Lande van Waes’) in de titulatuur van
tal van verenigingen en publikaties onaanvechtbaar blijft en bestaansrecht heeft
verworven. Omwille van de eenvormigheid echter, grijpen wij naar Waasland, zoals
Kempenland, Hageland, Meetjesland.
De etymologie van ‘waas’ is een druk bestudeerd onderwerp
geweest. Van deze studie maakte M. Gysseling al in 1946 in de Annalen van de
Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas een goede synthese. Het
zou ons te ver leiden het hele onderzoek te herhalen of een opsomming te geven
van de onderzoekers die zich met het probleem bezighielden. De rode draad door
de meeste etymologieën is ‘waze’: slijk, woest
land, mistig land, onbewoonde plaats, vochtige streek. Dit wordt perfect
samengevat in de verklaring van Jozef de Wilde: Waas is het land der wazen,
waarbij wazen gelijkgesteld moet worden met schorren. Hij legt meteen de link
met 16de-eeuwse excerpten waarin wazen synoniem zijn van schorren. Gysseling
beaamt dit en bewijst het met een wetenschappelijke verklaring.
De oudste vermelding uit 868 in een cartularium van de abdij van Lobbes luidt:
‘in Wasia.’ Sindsdien is de lijn in de vermeldingen
continu. Gysseling citeert ook een reeks samenstellingen met en afleidingen van
‘waas’, waarvan de belangrijkste voor de Wase geschiedenis
zijn:
- | forestum Wasda (969), een zeer aangevochten toponiem, wat afgeleid van
Wasdu, via waswidu, zou betekenen: ‘moerasbos’. |
- | Vuasmonasterium (1019-30), Waasmunster, het klooster in Waas, het klooster
in het sompige land. |
Gysseling besluit: ‘In verband met de hele woordfamilie dient als
oorspronkelijke betekenis vooropgesteld te worden: “vocht in de
bodem, vochtige bodem”. Natuurlijk al vrij spoedig een bepaalde soort
van vochtige bodem: slijkige grond. De aanduiding van een hele landstreek door
het woord Waas vindt een interessante parallel in het Middelnederlandse ven,
venne, Frans fange: de Hoge Venen, la Haute Fagne.’