Politiek en historie. Opstellen over Nederlandse politiek en vergelijkende politieke wetenschap
(2011)–Hans Daalder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 319]
| |
Marx, marxisten en de natieGa naar voetnoot*InleidingHet probleem is het volgende: Marx en Engels proclameerden in 1848 in het Communistisch Manifest dat alle geschiedenis tot dan toe was: de geschiedenis van de klassenstrijd. Beziet men de gang van de gebeurtenissen nadien, in de 35 jaar waarin Marx nog leefde en in de honderd jaren die op zijn dood volgden, dan dringt zich onweerstaanbaar de conclusie op dat alle geschiedenis tot nu toe veeleer is geweest: de strijd tussen naties. Dat gaat op voor de vele kleine oorlogen en de enkele grote wereldoorlogen die er geweest zijn. Dat geldt ook de ontwikkeling (vooral na 1945) van een wereld waarin het aantal naties steeds verder groeit ‘in tal en last’. Marx was - zijn journalistieke geschriften en zijn correspondentie tonen dat steeds weer aan - een scherp waarnemer van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. De vraag is daarom: hoe interpreteerde hij verschijnselen als ‘natie’, het ‘nationaliteitenprincipe’, het alom om zich heen grijpende ‘nationalisme’ in zijn tijd en hoe verzoende hij deze verschijnselen met de hoofdtrekken van zijn systeem? En voorzover hij zelf al geen duidelijke, gesloten theorie over verschijnselen als deze naliet, in hoeverre zouden zijn volgelingen dat na zijn dood doen? In wat volgt ga ik nauwelijks in op de praktijk van de socialistische beweging: de geschiedenis van de Eerste en de Tweede Internationale, het trauma van 1914 toen in vele landen vele socialisten voor oorlogskredieten stemden, het debat na de Bolsjewistische revolutie over het socialisme in één land, de ontwikkeling van het nationaliteitenvraagstuk binnen de Sowjet-Unie, de russificering van de Komintern, het verzet daartegen van ‘nationale’ communisten waarvan Tito en de zijnen de eersten waren, vragen van communistische taktiek in de derde wereld, de dialoog tussen de Sowjet-Unie en China waarbij van weerskanten Marx, Engels en Stalin in de strijd geworpen wer- | |
[pagina 320]
| |
den. Het gaat mij veeleer om de denkers: Marx en Engels, en de ‘klassieke’ marxistische schrijvers die op hen volgden, vooral Rudolf Hilferding, Karl Kautsky en Rosa Luxemburg, Otto Bauer en Karl Renner, en tegen de achtergrond van deze denkers ook: Lenin en Stalin in de jaren voor de Oktober Revolutie van 1917 en daarna. Om in de terminologie van marxistische scribenten te blijven: het gaat om een Exkurs in politieke theorievorming, niet om een analyse van sociale bewegingen. | |
Marx en EngelsVoorop gesteld moet worden dat het niet zo is dat de ‘nationale kwestie’ zich nog niet in volle sterkte tijdens Marx' leven had gemanifesteerd. Als denker over revoluties was Marx ten volle vertrouwd met de ontwikkelingen in Frankrijk waar de revolutie van de tiers état uitliep op de verheerlijking van de ‘ene en ondeelbare natie’, de eredienst (tot in de Notre Dame toe) jegens La Patrie, de proclamatie aan de onderworpen volken van Europa van ‘liberté au nom de la nation française’, kortom van het gehele complex dat men ‘Jacobijns nationalisme’ heeft genoemd.Ga naar eind1 Marx was zich ten volle bewust van het belang van de mede door de Franse revolutie uitgelokte tegenbeweging in de Duitse Bond die uitliep op de eis van Duitse eenheid bij denkers als Fichte en Hegel, op constructies bij Von Schlegel en Herder die de Kulturnation stelden als de ware gemeenschap tegenover de Vernunftstaat. Hij groeide op in de decennia waarin het ‘nationaliteitenprincipe’ in conflict kwam met de dynastieke legitimiteitsbeginselen, zoals de landen van het Europees Concert die in Wenen (en in de Heilige Alliantie) hadden vastgelegd. Marx en Engels verkeerden lang in ballingschap in dezelfde kringen als Mazzini die een Europa nastreefde als een mozaiek van vrijgeworden naties. En als (laatste) politiek econoom kende hij maar al te goed de overtuigingen van mensen als Cobden die in het voetspoor van Adam Smith de internationale handel bij uitstek zag als de katalysator van een wereldvrede tussen in openheid met elkaar levende naties. Toch vindt men bij Marx geen duidelijke theorie, noch over de natie als ‘historische categorie’, noch over de dynamiek van nationale strevingen, noch over het verschijnsel dat vooral zijn grote volgelingen zouden duiden als het imperialime. Men kan niet veel meer doen dan uit Marx' geschriften een aantal losse uitingen, aanzetten tot mogelijke theorieën, bijeensprokkelen die zich in hun verscheidenheid niet goed lenen voor reductie tot één sluitend systeem.Ga naar eind2 Het is van belang behalve aan Marx ook aan Engels aandacht te besteden. Juist in hun politieke geschriften was de wisselwerking tussen Marx en Engels uiterst intensief zodat men moeilijk scherpe scheidingen tussen hen kan | |
[pagina 321]
| |
aanbrengen. Bij het bezien van hun geschriften moet men steeds rekening blijven houden met de politieke omstandigheden waarin Marx en Engels schreven. Zij verkeerden bovenal in een wereld die Engels in het voorwoord van het tweede deel van Das Kapital omschreef als de wereld van het Emigrantensozialismus, een zwerven eerst tussen Parijs en Brussel, en na hun terugkeer naar Duitsland rond 1848 hun definitieve vestiging te Londen en Manchester. Het was een wereld van het ongebonden debat, de agitatorische correspondentie, de talloze periodieken en veelal minuscule organisaties waarmee zij zich soms wel, soms niet ophielden en die pas achteraf, na hun voornamelijk posthuum succes, aan belang wonnen toen biografen, annotatoren, speurders naar welkome teksten voor debatten tussen rivaliserende epigonen, zich zetten aan de explicatie van specifieke teksten. Uitingen van Marx en Engels over aspecten van de ‘nationale kwestie’ vindt men vooral in het grote corpus van hun incidentele politieke geschriften, in de Neue Rheinische Zeitung, de New York Daily Tribune, de Free Press, e.d., en in de later uitgegeven brieven waarbij soms de ‘grote internationale politiek’, soms organisatorische ontwikkelingen (bijvoorbeeld in de Eerste Internationale) aanleiding waren tot denken en debat. Beziet men Marx' en Engels' uitingen dan blijkt steeds weer hoezeer zij waren beïnvloed door vooroordelen en stereotypen uit de eigen tijd. Marx keerde zich bijvoorbeeld fel tegen het Cobdenisme dat hij omschreef als ‘de verbroedering van de onderdrukkers tegen de onderdrukten’, en dat Engels hoonde als het ‘hypocriet egoïstisch cosmopolitisme’. De term, ‘cosmopolitisme’ was duidelijk een scheldwoord, een der vele in het rijke arsenaal van beide denkers. Maar treft men niet hetzelfde simplistisch ‘internationalisme’ aan in de opvatting, al in het Communistisch Manifest geuit, dat het kapitalisme in snel tempo een wereld naar zijn evenbeeld zou scheppen waardoor het ‘proletariërs aller landen verenigt U!’ niet slechts een leus maar ook werkelijkheid zou worden en als vanzelf een wereldvrede zou ontstaan? Marx en Engels waren gebiologeerd door het probleem van de Duitse Eenheid, zoals de meesten van hun intellectuele tijdgenoten. Zij betrokken in het licht daarvan politieke stellingen in diverse internationale conflicten, zoals de gebeurtenissen van 1848, het optreden van Napoleon iii inzake Noord-Italië in 1859, de strijd tussen Pruisen en Oostenrijk in 1866 en het begin van de Frans-Duitse oorlog van 1870. Bij alle scherpte van oordeel waren elementen van onuitgesproken vooroordeel in hun geschriften en brieven niet moeilijk te ontdekken. Gedurende vrijwel hun gehele leven was het Tsaristische Rusland voor hen het grote gevaar. Over Rusland poneerden zij stellingen die met de ontwikkelingswetten van het kapitalisme weinig van doen hadden. In zijn analyse van de ontwikkeling van de Russische staat lag bij Marx het accent op pure machtsstrevingen en geopolitieke determinanten. Ook voor Marx was de machtsgreep naar de zeestraten van Constantinopel de grote constante in de Russi- | |
[pagina 322]
| |
sche geschiedenis, en dientengevolge Turkije een sleutelstaat om de Russische expansie te bedwingen, wat ook de politieke aard van het Turkse regime mocht zijn. In een van zijn geschriften deed Marx de opmerkelijke voorspelling dat de Russische expansie in Oost-Europa niet op zou houden voordat zij in ieder geval de lijn Stettin-Triest zou hebben bereikt.Ga naar eind3 Het optreden van staten en staatslieden beoordeelden zij steeds weer naar de vraag of dat voldoende garanties tegenover de Russische expansie zou bieden. En zij zagen de hand van de Russische conspiratie overal, bij staatslieden als Palmerston, maar ook in het optreden van vele revolutionaire ‘vrienden’.Ga naar eind4 In het licht van de gebeurtenissen van 1848 maakte Engels voor het eerst een indeling in twee categorieën van naties: revolutionaire naties die tot ontwikkeling van een vrij Europa konden bijdragen, en objectief-contrarevolutionaire naties die als bondgenoten van de Tsaar dienden te worden bestreden en weggevaagd.Ga naar eind5 Het was een sentiment dat hij zijn hele leven zou houden. Nog in 1882 schreef Engels aan Bernstein: Wir haben an der Befreiung des Westeuropäischen Proletariats mitzuarbeiten und diesem Ziel alles andere unterzuordnen. Und wären die Balkanslawen auch nog so interessant, sobald ihr Befreiungsdrang mit dem Interesse des Proletariats kollidiert, so können sie mihr gestohlen werden. In een brief aan Kautsky van 7 februari 1882 had Engels een zelfde betoog geleverd. Landen als Polen en Ierland hadden de objectieve plicht hun revolutionaire onafhankelijkheid na te streven, omdat dat de zaak van de wereldrevolutie zou kunnen dienen. Maar strevingen van andere naties zoals de Tsjechen werkten de Russische zaak alleen maar in de hand. Internationale samenwerking was alleen mogelijk onder gelijken, de kleinere Slavische naties konden dat nooit worden. Zij waren door de historie gedoemd en veroordeeld, en hun lot, zei Engels, interesseerde hem ‘In der That verdammt wenig’.Ga naar eind6 Meer algemeen vindt men bij Marx en Engels een uitgesproken voorkeur voor grote eenheden en voor een ‘vooruitgang’ die zich van deze centra uit over de wereld zou moeten verspreiden. Het was de historische rol van de landen van West- en Midden-Europa de kapitalistische economische ontwikkeling in de hele wereld in gang te zetten. Hoezeer ook de Britse bourgeoisie een land als India mocht uitbuiten, zij diende daarin het gebod van de geschiedenis. Marx' geschriften over processen als deze ademen een sfeer uit tegenover de achterlijke Indiase bevolking die weinig van het door hem gehekelde Manchestertum verschilt.Ga naar eind7 Sentiment mag geen rol spelen, laat staan dat het verzet van achterlijke koloniale volken de zaak van de vooruitgang en de wereldrevolutie zou kunnen dienen. Een vergelijkbaar soort redeneringen treft men bij Marx en Engels aan als het gaat om de Duitse Eenheid. Het belang daarvan, betoogt Engels in zijn | |
[pagina 323]
| |
door Marx met lof beladen Po und Rhein, gaat voor. Het is daarom noodzakelijk dat in 1859 Pruisen Oostenrijk steunt in Noord-Italië, ook al gaat dat in tegen hen die de Italiaanse eenheid nastreven. Het gaat in werkelijkheid immers niet om de Italiaanse eenheid, maar om Napoleon iii die een minder progressieve zaak vertegenwoordigt.Ga naar eind8 En nog in 1891 mengt Engels zich in een debat binnen de Duitse socialistische partij waarin de vraag aan de orde is wat de socialisten moeten doen indien een oorlog uitbreekt tussen de Triple Alliantie (Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, Italië) enerzijds, het ‘chauvinistisch’ Frankrijk en het ‘barbaarse Rusland’ anderzijds. Engels wil dan geen ‘Union Sacrée’ van het proletariaat en bourgeoisie, maar wel een ‘levée en masse’ van het Duitse volk, omdat een overwinning van Duitsland de zaak van het Duitse proletariaat zou kunnen sterken, terwijl een nederlaag het Duitse proletariaat aan nationalistische rancunes van de eigen bourgeoisie zou uitleveren. In datzelfde jaar werd een aantal Jungen, die betoogd hadden dat de leidende klassen door een Duitse overwinning juist vaster in het zadel zouden komen te zitten, uit de sdp gezet! En opnieuw, ook ten aanzien van Rusland, speelden omvang en mogelijke historische taak een rol. Over het algemeen, zoals ik betoogde, was Rusland voor Marx en Engels de belichaming van de reactie. Maar in enkele citaten liet Engels toch de mogelijkheid van een nadere rol van Rusland open. In 1851 zei Engels tot de Polen dat zij ‘een ontbonden natie’ waren, slechts zo lang nog bruikbaar tot Rusland zelf in de revolutie zou zijn gesleurd. De Polen hadden... in de geschiedenis nooit iets anders gedaan dan de dappere, twistzieke domheid uitgehangen. Zelfs tegen Rusland hadden zij nooit iets van historische betekenis gedaan, terwijl Rusland werkelijk progressief ten opzichte van het Oosten was. De Russische heerschappij met al haar gemeenheid, al haar Slavisch vuil, was beschavend voor de Zwarte en Kaspische Zee en Centraal-Azië, voor Baschkieren en Tartaren, en Rusland had veel meer beschavings- en vooral nijverheidselementen in zich opgenomen, dan het krachtens zijn hele natuur als een groot heer lanterfanterende Polen.Ga naar eind9 Tracht men deze verspreide punten bijeen te vegen, dan laat zich de problematiek van de verhouding tussen natie en revolutie bij Marx en Engels als volgt stellen. De zaak van de (wereld)revolutie van het proletariaat gaat boven enig belang van enige nationaliteit. Maar aangezien de kans op een revolutie afhing van de lotgevallen van enkele, meer voortgeschreden naties, diende het belang van nationaliteiten die niet tot de revolutie in deze grotere naties konden bijdragen ondergeschikt te blijven aan de eisen van de geschiedenis. Italianen, Hongaren, met het zoëven gemaakte voorbehoud Polen, en in latere geschriften de Ieren, konden een historische bijdrage leveren aan het succes van de wereldrevolutie. Andere naties konden weinig anders doen dan zich schikken. Hun nationale strevingen dienden ‘objectief’ de contrarevolutie, en dienden daarom bestreden te worden. Voor sommige landen die Engels ooit aanduidde als ‘noodzakelijke volkeren’ kon daarentegen gel- | |
[pagina 324]
| |
den dat de belangen van natie en proletariaat tijdelijk samenvielen. Bij de ontbinding van de Eerste Internationale schreef Marx in een manifest: Laat ons onze kameraden in Europa een zekere tijd geven om hun internationale positie te versterken, en spoedig zullen zij in een positie verkeren om de barrières tussen henzelf en de werkenden in andere delen van de wereld te slechten. Zelden werd een onzekerder wissel getrokken, uit een duidelijke onderschatting van de bindingen tussen klassen in elk land en de rol van de naties in het algemeen. De Tweede Internationale, die na Marx' dood volgde, zou duidelijk de sterke nationale worteling van de deelnemende partijen aantonen; zij verenigden zich in een organisatie die in vergelijking met de Eerste Internationale niet veel meer dan een losse confederatie was. De gedachte dat het belang van natie en proletariaat tijdelijk gelijk op zou kunnen gaan leidde tot de intellectualistische constructie dat binnen elk land in bepaalde fasen één bepaalde klasse de historische taak had de leiding te nemen. Met groot tactisch-politiek inzicht zou Lenin vele jaren later op deze gedachte inspelen, door een ‘natuurlijk’ bondgenootschap op wereldniveau te proclameren tussen het proletariaat in de ontwikkelde landen van de wereld, en de nationalistische bewegingen (hoe bourgeois ook van aard) in de koloniale gebieden. Maar dat geschiedde dan wel door een op zijn kop zetten van de verhouding tussen ontwikkelde en niet-ontwikkelde gebieden in de gang van de wereldgeschiedenis waarin van de analyses en verwachtingen van Marx en Engels zelf weinig is overgebleven. | |
De grote polemiekIk kom nu tot het tweede deel van mijn betoog: wat ooit is genoemd De Grote Polemiek tussen leidende marxisten na Marx' dood. Men moet die bezien tegen de achtergrond van tenminste een drietal ‘grote’ kwesties: 1. de houding van de socialisten tegenover het eigen land. Daarin speelden vooral twee kwesties een rol: het vraagstuk van het ministerialisme dat vooral de Fransen en Duitsers verdeelde; en de houding die socialisten aan zouden moeten nemen in geval van oorlog, waarbij kwesties in geding waren als: het al of niet vervullen van dienstplicht, het stemmen voor militaire kredieten, en de mogelijkheid een oorlog te stoppen door massa-acties, het scherpe wapen van de algemene werkstaking incluis. 2. de problematiek van wat men zou gaan noemen het moderne imperialisme, zoals dat tot uiting kwam in de verdeling van Afrika, de heroriëntering van de Duitse politiek na Bismarck (met name tot uiting komende in de | |
[pagina 325]
| |
Duitse vlootbouw) en de Boerenoorlog. Wat men marxistische theorieën over het imperialisme zou gaan noemen, ontstonden voornamelijk post factum, in de tien tot vijftien jaar na 1900 - waarbij een interventie van Rosa Luxemburg op het Parijse Congres van de Tweede Internationale in 1900 een eerste duidelijke klaroenstoot was. Grote invloed ging uit van de Engelse ‘sociaal-liberaal’ John Hobson, die in 1902, zijn Imperialism: A Study publiceerde. In deze polemiek speelden vooral Rudolf Hilferding, Otto Bauer en Rosa Luxemburg een grote rol. Lenin kwam daar ver achteraan met analyses, die qua inhoud niet veel meer dan plagiaat vormden, al zou zijn geschrift over Het Imperialisme als Hoogste Stadium van het Kapitalisme (1916) een van de meest invloedrijke tractaten in de wereldgeschiedenis worden. 3. de specifieke problematiek van de werking van het nationaliteitenbeginsel, van het opleven van wat Otto Bauer noemde geschichtslose Nationen in Oost-Europa. Deze vormden een scherpe uitdaging voor de multinationale rijken: de Oostenrijkse-Hongaarse Dubbel-Monarchie en het Tsaristische Rusland, ‘de gevangenis van 100 nationaliteiten’, en niet voor deze staatskundige eenheden alleen maar evenzeer voor de talloze socialistische groeperingen daarbinnen. Deze discussie laat zich afleiden uit debatten op tenminste vier fronten: a. binnen Oostenrijk-Hongarije over de vraag van de juiste organisatievorm van de socialistische partij: diende dat één partij te zijn (voor heel het territoir) of zouden afzonderlijke partijen voor de diverse nationale groeperingen gevormd kunnen worden: een debat waaraan vooral de namen van Karl Renner en Otto Bauer verbonden zijn; b. binnen Polen over de vraag welke houding socialisten moesten aannemen op de eis van een herstel van de Poolse natie (waarbij de strijd vooral ging tussen Rosa Luxemburg en de latere dictator Pilsudski); c. tussen diverse revolutionaire groeperingen binnen en rondom de Joodse Bund die verschilden over de vraag of Joden Zionisten zouden moeten zijn, of binnen de eigen ethnische groep georganiseerde socialisten, of een onderdeel van grotere partijgroeperingen binnen Rusland; en tenslotte d. het debat dat Lenin en Stalin over de nationale kwestie ontketenden in reactie tegenover elk van de drie genoemden. Zoals zij zelf, waren hun geschriften vóór 1914 van marginale betekenis en invloed, maar door het succes van de Bolsjewistische revolutie zou dit anders worden. Overziet men dit bonte veld, van de debatten tussen de dood van Marx in 1883 en Engels in 1895, en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, dan is één thema van overweldigende betekenis: dat van de rechten en toekomst van wat ik maar noem de uitverkoren grote gebieden binnen Europa zelf en, door de opbouw van koloniale rijken in het laatste kwart van de 19e eeuw, evenzeer in de wereld in het algemeen. Het is vooral Hilferding,Ga naar eind10, ten dele leunend op analyses van Otto Bauer, geweest, die een verband gelegd heeft tussen structurele ontwikkelingen binnen het moderne kapitalisme en het | |
[pagina 326]
| |
totstandkomen van grote Wirtschaftsgebieten. Refererend enerzijds aan Britse bewegingen als Joseph Chamberlain's campagne voor Imperial Federation, anderzijds aan het militaristisch-economisch klimaat in het Duitsland van Wilhelm ii, kwam hij tot zijn theorie van het Finanzkapital, het cluster van industrieën onder leiding van de grote banken die er belang bij hadden markten te monopoliseren, opdat de grote trusts achter een dam van protectionistische maatregelen hun winst zouden kunnen maximaliseren. Voor Hilferding zelf was dit proces nog eerder een keuze van invloedrijke economische groepen dan een noodzaak voor het kapitalisme als stelsel. Zijn theorie liet zich dan ook ombuigen door Karl Kautsky die de mogelijkheid schetste, niet van een strijd van grote staten op leven en dood met economische en militaire middelen, maar van een zodanige verstrengeling van ‘kapitaal-belangen’ door de wereld heen, dat er een Ultraimperialismus zou ontstaan, een soort Gesamtkapitalist op wereldniveau, waartegen het wereldproletariaat zich zou aangorden voor de laatste slag, zonder dat hierover oorlogen tussen landen zouden hoeven uit te breken. Tegenover hen betoogde Rosa Luxemburg, in een fel maar tamelijk abstract-economisch betoog in haar Die Akkumulation des Kapitals (1913), dat een kapitalistisch systeem niet kon bestaan en zich verder kon ontwikkelen, tenzij dit systeem afzetgebieden vond in niet-kapitalistische lagen in het eigen land, of in de wereld in het algemeen. Aangezien expansie de drijvende kracht van het kapitalisme was, dreef het kapitalisme onvermijdelijk aan op een Durchkapitalisierung van de wereld, wat noodzakelijk het einde van het kapitalisme moest betekenen. Voor Rosa Luxemburg was het imperialisme ‘ebensosehr eine geschichtliche Methode der Existenzverlängerung des Kapitals, wie das sichterste Mittel, dessen Existenz auf kürzestem Wege objectiv ein Ziel zu setzen’.Ga naar eind11 Wat ook de merite van deze these moge zijn, zij leidde Rosa Luxemburg tot de stelling dat de moderne wereld in essentie en onvermijdelijk de strijd tussen grote economische eenheden (lees: grote staten) inhield. Al was zij zelf Poolse van afkomst, zij verzette zich tegen de gedachte dat een Poolse onafhankelijkheid mogelijk en wenselijk was in een wereld waarin grotere eenheden alles bepaalden. Zij richtte haar politieke strijd niet op de vrijmaking van enige natie, maar op het organiseren van verzet binnen de grotere landen (in haar geval vooral Duitsland) tegen het imperialistische streven waaraan alleen de proletarische revolutie een einde zou kunnen maken. Rosa Luxemburgs theorie impliceert daarom de ontkenning van de natie, uit naam van de noodzaak van het imperialisme voor het kapitalisme, en propageert de anti-imperialistische strijd van alle proletariërs als de enige mogelijkheid om het kapitalisme en de oorlog gelijkelijk uit te bannen. (Het verdient daarbij, in het voorbijgaan, aantekening dat op basis van dezelfde these van de onvermijdelijkheid van het imperialisme andere marxisten een tegengestelde conclusie trokken: als het imperialisme dan in het kapitalisme besloten lag, dan | |
[pagina 327]
| |
was het denkbaar dat men de voorbestemde loop van de geschiedenis zou ondersteunen door het imperialisme te helpen zich door te zetten. Men had voor dit cynische standpunt in Marx' India-artikelen desgewenst een rechtvaardiging kunnen vinden, zo deze artikelen al in die tijd voldoende bekend waren geweest!). Uit de tot nu toe weergegeven analyses van het imperialisme laten zich al verschillende practisch-politieke opvattingen afleiden voor de problematiek die ons bezig houdt: Kautsky's hoop op een ultraimperialisme zonder oorlog, Rosa Luxemburg's ontkenning van de relevantie van (in het bijzonder de kleinere) naties in het licht van de onvermijdelijke strijd tussen de grotere imperialistische landen, Hilferding's meer voluntaristische opvatting dat weliswaar de machtige belangen van het Finanzkapital naar oorlog en grote eenheden kunnen drijven, doch dat deze ‘wet’ door politieke inspanningen mogelijk te keren zou zijn. Maar deze opvattingen putten de mogelijkheden nog niet uit. Zij hielden nog geen practische oplossingen in voor hen die in Oostenrijk-Hongarije, of het Tsaristisch Rusland geconfronteerd werden met het uiterst practische probleem volgens welk organisatieprincipe socialistische partijen zich dienden te organiseren - een problematiek, die in de Westerse landen nauwelijks speelde, zoals daar evenmin het nationaliteitenprobleem van groot belang was. Het is vooral dat nationaliteitenprobleem dat Karl Renner en Otto Bauer bracht tot hun theorieën over het ‘persoonlijk’ en ‘cultureel’ nationaliteitenbeginsel. Hun stelling is dat ontwikkelingsprocessen van sociale en economische aard (processen die latere politicologen zouden aanduiden met termen als ‘politieke mobilisatie’ of ‘politieke modernisering’) onvermijdelijk leidden tot een opleven van nationaliteitenbesef, zelfs bij groeperingen die ooit als geschichtslose Nationen waren aangeduid. Renner en BauerGa naar eind12 huldigden de opvatting dat deze ontwikkelingen niet gekeerd konden worden, maar dat dat ook niet noodzakelijk was. Men kon, in hun visie, volledig recht doen aan culturele en politieke identiteitsverlangens van afzonderlijke nationaliteiten, door deze het recht te geven zich voor bepaalde zaken in autonomie te organiseren volgens een Personalitätsprinzip, in een stelsel dat Nederlanders gezien de pacificatie van 1917 in de schoolkwestie en meer algemeen het verzuilingsprincipe in theorie moet aanspreken. Bauer zelf trok expliciet de parallel tussen religie en nationaliteit: elk ‘persoonlijke’ waarden die de staat diende te respecteren. De achterliggende gedachte hierbij was dat men door recht te doen aan culturele waarden, de economische realiteit, die grotere eenheden eiste, kon bewaren zodat een persoonlijke nationaliteitenbeginsel kon samengaan met het handhaven van grotere economische eenheden in multinationale politieke verbanden als Oostenrijk-Hongarije. Al vóór de werkelijkheid van de Eerste Wereldoorlog de leegte van de illusies van marxisten als Bauer en Renner in Oostenrijk-Hongarije hadden aangetoond, keerden Lenin en wat deze noemde zijn ‘voortreffelijke Geor- | |
[pagina 328]
| |
giër’ Stalin, zich tegen dit soort opvattingen.Ga naar eind13 Zij verzetten zich zowel tegen Bauer in het internationale debat, als in Rusland tegen de joodse Bundisten en vergelijkbare groeperingen. Zij keerden zich daarbij tegen het persoonlijkheidsprincipe, en eisten als onderdeel van hun nationaliteitendefinitie de aanwezigheid van een specifiek territoir waarop een bepaalde etnische groep duidelijk was gevestigd. Dit hield onder meer de ontkenning van specifieknationale rechten voor Joden in die misschien wel een culturele of godsdienstige groep vormden, maar niet voldeden aan het ‘objectieve’ criterium van wat in hun definitie een natie was. Terwijl Bauer c.s. door hun constructie hoopten door concessies de invloed van nationaliteiten te neutraliseren ten gunste van de werkelijke economische strijd tussen arbeid en kapitaal, zochten Lenin en Stalin de explosieve kracht van de nationale bewegingen binnen het Tsaristisch Rusland zoveel mogelijk uit te buiten voor het scheppen van een revolutionair klimaat. Lenin hoopte, in Zwitserland, op de nederlaag van Rusland in de Eerste Wereldoorlog. Hij bepleitte het nationaliteitenbeginsel, met inbegrip van het recht van secessie, als een landmijn onder het Tsaristisch regime. Hij boog, zoals wij zagen, de imperialisme-theorie om zodat een gemeenschappelijke anti-imperialistisch front zou kunnen worden gevormd door proletariërs in de ontwikkelde landen en alle revolutionaire krachten (ook burgerlijke-nationalistische) in de rest van de wereld. Lenin en Stalin namen van Bauer de gedachte over dat een scheiding mogelijk zou zijn van culturele-nationale waarden enerzijds, en economisch handelen anderzijds. Door de these van de dubbele opvoeding waarbij Groot-Russen zouden moeten strijden voor erkenning van de nationale rechten van de overige naties, maar communisten binnen de andere nationaliteiten zich moesten inzetten voor het behoud van een gemeenschappelijk groot staatsverband, kon het werkelijk gevaar van nationale afscheidingsbewegingen en politieke versplintering bezworen worden. En door het socialisme in één land te herinterpreteren tot de Unie van Socialistische Sowjet-Republieken als centrum van de wereldrevolutie en als voorbeeld, zo niet het vaderland van het wereldproletariaat, zou in de Sowjet-Unie na 1917 de best mogelijke van alle werelden ontstaan. | |
De test van de Eerste WereldoorlogDe eerste wereldoorlog stelde de diverse denkers en stromingen voor een harde test. Voor de socialisten in West-Europa markeerde de oorlog het einde van alle illusies over de betekenis van de (Tweede) Internationale als vredesmacht. Sociaal-Democraten groeiden als regel zo sterk in in hun respectievelijke West-Europese staten dat zij nadien nauwelijks nog een eigen plaats op het internationale toneel zouden innemen. Aantekening verdient | |
[pagina 329]
| |
daarbij dat de ‘marxisten’ onder hen niet onderdeden voor nationale betrokkenheid bij reformisten en revisionisten. Jaurès, Bernstein en MacDonald bleven veel meer ‘pacifistisch’ ingesteld dan eens-linkse tegenstanders als Jules Guesde en tal van militante marxisten in de rijksdagfractie van de spd in Duitsland die zich onmiddellijk ten volle achter de natie-in-oorlog schaarden. Kautsky nam in het geheel een geïsoleerd-intellectualistische tussenpositie in. Socialisten moesten niet voor oorlogskredieten stemmen in hun eigen land, maar als zij daar tegenstemden speelden zij de oorlogszuchtige krachten van andere landen in de kaart. Vredespolitiek eiste daarom onthouding, en het werken aan herstel van internationale banden tussen de proletariërs en socialisten aller landen - liefst in, en in ieder geval na de oorlog. Zijn houding werd niet alleen gegeseld door Lenin, uit diens veilige emigrantenverblijf in Zwitserland, maar ook door Rosa Luxemburg, uit de Duitse gevangenis. En met onnavolgbare hoon: Die welthistorische Appell des Kommunistischen Manifests erfährt eine wesentlichte Ergänzung und lautet nach Kautskys Korrektur: Proletarier aller Länder, vereinigt euch im Frieden und schneidet euch die Gurgeln ab im Kriege! Also heute: ‘jeder Schusz ein Russ - jeder Stosz ein Franzos’, und morgen nach Friedensschlusz: ‘Seid umschlungen, Millionen, diesen Kusz der ganzen Welt’.Ga naar eind14 Zij vergeleek Kautsky's stellingen met een ijsberg, die (in oorlogstijd) aan de voet afsmelt, om dan een (vredes)tijd later zich om te wentelen met het gewicht van een natuurkracht. In alle landen waren er socialisten die zich verzetten tegen de oorlog, tot op gevangenisstraf toe, en men vond hen onder socialisten van alle gading, van christelijk-pacifisten tot links-marxisten toe. Ook binnen de kleine wereld van de Russische revolutionaire beweging kon men alle nuances aantreffen, van Vaderlands-verdediging-zonder-meer, tot een bewust-hopen-op-de-ne-derlaag, met als uiterste consequentie de bereidheid van Lenin om in een geblindeerde trein met Duitse voorkennis en steun naar Finland en Rusland te trekken, om daar een rol te spelen die in Duitse ogen dienstig leek aan hun oorlogsvoering en daarop te volgen onderhandelingen over vrede. | |
SamenvattingIk poog samen te vatten. Bij Marx en Engels vindt men geen sluitende theorie over de betekenis van het verschijnsel natie. Zij beoordeelden nationale strevingen eclectisch, met een behoorlijke dosis vooroordeel, en over het algemeen met een overwegende neiging de grotere staten het voordeel van de twijfel te gunnen. Daarnaast zagen zij de wereldpolitiek vooral in de tegen- | |
[pagina 330]
| |
stelling tot het verderfelijke Rusland. Voorzover vooral Marx dacht aan meer algemene economische processen, leidde dat hem ertoe een houding aan te nemen tegenover de minder fortuinlijke gebieden, die alle invectieven ten spijt, de wereld van het gesmade Manchestertum niet wezensvreemd was. Maar tegelijk blijkt in tal van analyses, vooral in zijn kenschetsing van de opkomst van de Russische macht, dat Marx aan puur-politieke factoren van machtsuitoefening een grote rol toekende. De latere marxisten konden minder dan Marx en Engels uit onder de realiteiten van een wereld vol nationale en nationalistische spanningen. Maar overziet men het geheel, dan blijkt men in marxistische kring elke modaliteit aan te treffen over de rol van naties in de moderne samenleving die zich denken laat. Er is de ontkenning van de natie bij Rosa Luxemburg, de poging tot neutralisering van de natie in het persoonlijk/cultureel nationaliteitenbeginsel van Bauer en Renner, er is de ijsberg-constructie van Kautsky waarin klasse en natie zich in vredes- en oorlogstijd ongestoord kunnen wentelen in een ritme van eigen prioriteit, er is de bewustheid van de explosieve potentie van nationale strevingen bij Lenin die deze tot eigenbaat tracht te manipuleren, er is de vanzelfsprekende aanvaarding van de natie als beslissend kader bij tal van sociaal-democraten - van marxistische én reformistische huize. Een zelfde staalkaart laat zich opstellen voor theorieën omtrent de verhouding tussen kapitalisme en imperialisme. Er is de stelling van Rosa Luxemburg dat het imperialisme een bestaansvoorwaarde voor het kapitalisme is. Zij zelf verzet zich daartegen uit alle macht. Maar er zijn ook andere Duitse marxisten die er geen been in zien de wet van de geschiedenis een steuntje te geven. Er is, bij mensen als Hobson en Hilferding, de relativistische conceptie dat het imperialisme een keuze, maar geen noodzaak is. Die visie kan leiden tot het heffen van de beschuldigende vinger in de richting van sommige kapitalistische groepen, maar ook tot de optimistischer these van een verstrengeling op wereldniveau als in Kautsky's theorie van het ultraimperialisme. Het debat over de specifieke rol van kapitalistische belangen in imperialisme en oorlog zou SchumpeterGa naar eind15 ertoe leiden zijn alternatieve imperialisme-theorie te formuleren, volgens welke het imperialisme veeleer het product is van atavistische, want feodale en militaire groepen, waartegenover het kapitalisme een vredeskracht zou zijn - een theorie, die hij later op zou geven ten gunste van Karl Renner's theorie van het volksimperialisme die de oorzaken van nationalistisch geweld eerder zoekt in de kracht van een alle klassen omvattend jingoïstisch nationalisme. En beziet men Marx aan de ene kant, en Lenin aan de andere kant, dan blijkt ook, dat een analyse van het imperialisme evenzeer kan leiden tot een visie waarbij het westerse kapitalisme een historisch-noodzakelijke rol vervult van Juggernaut-ter-wille-van-de-modernisering, als de opvatting dat het nu juist zaak van onderworpen klassen en naties is zich tegenover het Westen te keren. Zowel de marxistische theorieën over naties als over het imperialisme, laten zich daarom com- | |
[pagina 331]
| |
bineren met een veelheid van politieke opties, en zo men wil evenzeer: paradigmata voor de studie van de internationale betrekkingen. Er is zo iets als een marxistische geopolitieke theorie van de internationale betrekkingen. Ook is er het paradigma van de concentratie van macht in enkele blokken (waarin zich zowel een push-versie als een pull-versie van het imperialisme laat onderscheiden). De opvatting, dat politieke machten vooral ook dragers zijn van ideologieën laat zich even gemakkelijk vinden als theorieën van louter ‘power politics’ waarin bijvoorbeeld de flirt van China met militaristisch geneigden in West-Europa zich heel goed verstaan laat. Met Kautsky in de hand kan de modellenbouwer ook marxistische visies van functionalistische integratietheorieën aantreffen. De herschikking van de imperialistische theorie van Lenin daartegen, biedt voldoende aanknopingspunten voor een Noord-Zuid analyse. En het wereldparadigma laat zich evenzeer in handen van een Johan Galtung en een Immanuel Wallerstein verstaan in een visie van structurele ongelijkheid als in handen van vredesbewegers als een opdracht tot de vorming van een wereldregering. Waarmee ik maar zeggen wil, dat men met Marx en marxisten vele kanten op kan zodat zij van nut kunnen zijn voor specialisten op tal van deelgebieden van de politicologie: of het nu analytici zijn van ideologieën, of geïnteresseerden in meer formele politieke theorieën, deskundigen op het terrein van vergelijkende historische-ontwikkelingsprocessen, of beoefenaren van het schone vak van de leer der internationale betrekkingen. In de winkel van Marx is, zo lijkt het, alles te koop! |
|