Politiek en historie. Opstellen over Nederlandse politiek en vergelijkende politieke wetenschap
(2011)–Hans Daalder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
Nederland en de wereld: 1940-1945Ga naar voetnoot*I Het credoVóór 1940 was de Nederlandse buitenlandse politiek ‘een erfdeel van de wijze politiek der vaderen’.Ga naar eind1 De zelfstandigheidspolitiek was geworden tot een datum, met als traditioneel beginsel ‘met alle grote Mogendheden zoveel mogelijk in goede vriendschap te leven en met geen enkele grote Mogendheid in te nauwe aansluiting’ (De Beaufort). De ratio hiervan zag men enerzijds in de geringe machtspositie van een klein land als Nederland, anderzijds in het traditionele ‘maxime, dat de ongereptheid en onafhankelijkheid van ons grondgebied onmisbare voorwaarde is voor het politieke evenwicht van Europa’Ga naar eind2, waardoor Nederland een positie van trustee zou bezitten.Ga naar eind3 In het aanzicht van de wereld zag men voorts Nederland als een bij uitstek vredelievend, internationaal gericht land, de bakermat van het volkenrecht, een voorbeeld voor velen. De volkenbondsgedachte was Nederland dan ook als het ware op het lijf geschreven, althans, indien men in strijd met de waarschuwende woorden van Struycken en Van Karnebeek, deze als rechtsinstituut beschouwde en niet als potentieel instrument van machtspolitiek. Toen echter in 1936 de zwakte van het volkenbondssysteem aan de dag trad, en dus de garanties daarvan bedenkelijk aan waarde inboetten, deed zich met alle scherpte opnieuw het probleem van een klein land in een labiele internationaal-politieke situatie gevoelen. Men zocht steun in een ietwat sterker defensie en in het nauwer aanhalen van de banden met België. Men zon op nieuwe bevestiging van de onafhankelijkheid, zoals bv. in het plan-Snouck, inhoudende dat Engeland, Frankrijk en Duitsland elkaar de onschendbaarheid van het Nederlandse gebied zouden garanderen, of in de gedachte van Colijn in 1939 om afspraken te maken voor de verdediging van | |
[pagina 114]
| |
Nederland naar twee kanten.Ga naar eind4 Overigens bleef men het oude dogma van de zelfstandigheidspolitiek herhalen, zij het met mindere zekerheid dan vroeger. Zo was de situatie, toen in 1939 de lang gevreesde oorlog uitbrak en de neutraliteitsproclamatie werd uitgevaardigd. | |
II Het eerste oorlogsjaarHet is een boeiende bezigheid de debatten van de Tweede Kamer in de jaren 1939-1940 nog eens in de Handelingen door te lezen en deze te analyseren op hun betekenis als beeld van de opinie t.o.v. de oorlog en de houding van Nederland daartegenover. De zitting van 4 september 1939 is achteraf merkwaardig: Minister-President De Geer noemde daarin, na een kort inleidend woord van de voorzitter, de neutraliteit een ‘plicht tegenover onszelf... maar ... nog veel meer een plicht tegenover de oorlogvoerende partijen’.Ga naar eind5 Daarna werd niet direct het debat geopend, doch las de voorzitter eerst de tijdens het reces ingekomen stukken - in de handelingen dertien en een kwart kolom - voor. Vervolgens werd de spreektijd per fractie op tien minuten vastgesteld, waarbij op dit historisch moment vrijwel géén van de sprekers de internationale politiek beroerde, behalve het communistische kamerlid De Visser, die echter door de voorzitter buiten de orde werd verklaard. Bij de Algemene Beschouwingen (2.6 oktober 1939) is het accent of de internationale politiek weinig sterker: men roept de ‘bange tijd’ meer als getuigenis aan, dan dat men zich met deze als zodanig confronteert. Treffend is, dat De Geer als woordvoerder van de regering de internationale politiek slechts raakt in een theologisch debat met Ds. Zandt, die de volkenbond een ‘tweede toren van Babel’ had genoemd. Eigenlijk is slechts het commentaar van de extremisten (nsb-Communisten), die althans iets nieuws in de discussie ter sprake brengen, interessant en veelal meer terzake dan dat der ‘officiële woordvoerders’... Belangrijker is het debat op het Begrotingshoofdstuk Buitenlandse Zaken. Vrijwel iedere spreker beroept zich op het credo en de catechismus van de neutraliteitspolitiek, zij het dat sommigen dit doen met minder zelfverzekerdheid dan anderen, en soms in hun toon een krampachtigheid klinkt, die meer eigen twijfel dan overtuiging verraadt: ‘Noch internationaal-rechtelijk noch moreel acht Nederland zich thans tot deelneming in het conflict gehouden. Dit standpunt is aan alle naties bekend; allen zijn er mee accoord gegaan. Ook naderhand bij de vredesonderhandelingen zal men nimmer Nederland iets kunnen verwijten’Ga naar eind6. Maar dit gevoel van geen-plicht-tot-meedoen bevredigt niet; men zoekt naar een positiever perspectief. En waar zou men dit anders vinden dan in het internationale recht en de stereotype Nederlandse vredestaak? Men put uit de traditie ‘Er zal ons gevraagd worden: | |
[pagina 115]
| |
“Wat deedt Gij in die zo dramatische tijd?” Wij zijn aan de mensheid verplicht dan te kunnen antwoorden: “Op grond van het ons gegeven inzicht werkten wij, werkten wij met spoed en met felle intensiteit aan een nieuwe rechtsorde.”’ (Van der Goes van Naters).Ga naar eind7 ‘Wij die als neutralen niet door de hartstochten van de oorlog worden meegesleept, hebben de plicht in deze dagen de hogere zedelijke waarden voor de mensheid en met name voor Europa te bewaren.’ (Serrarens)Ga naar eind8 Nederland ziet men zo als het rustige, evenwichtige eiland in de ‘verdwazing der volken’ (Rutgers van Rozenburg.)Ga naar eind9 Het moest nu reeds werken ‘in het belang van het langdurig behoud van de vrede, die eenmaal een einde aan de oorlog zal maken’ (Bongaerts).Ga naar eind10 De uitzichtloosheid van het heden duwt men zo weg in een overspannen hoop op de toekomst. Het is te begrijpen, dat Carr's ‘realisme’ in de latere illegaliteit zo in trek zou geraken; de teleurgestelde utopist zoekt nu eenmaal altijd graag een nieuwe fetisj in de ‘werkelijkheid’. Is dit de discussie over de grondslagen van de Nederlandse buitenlandse politiek, in de discussies over deze politiek zelf nemen de moeilijkheden van de handel door de contrabandepolitiek van de geallieerden een hoofdplaats in. Begrijpelijk, aangezien in het licht van de werkloosheid en defensie-in-spanning de ‘nervus rerum’ van essentiële betekenis was. Doch in het licht van de werkelijke oorlog is achteraf de verontwaardiging onevenredig groot en het bewogen beroep op het volkenrecht tamelijk ideologisch. Serrarens roept de Kamer een plaat van Braakensiek uit de oorlog van 1914-1918 in de herinnering; men ziet er de Nederlandse Leeuw, getergd door de belligerenten, met als onderschrift: ‘Hij zegt niets, maar God hoort hem brommen’...Ga naar eind11 Verder is er de lof voor de bemiddelingspogingen, de vreugde over de goede verhouding tot België, en het stereotype kleinere goed, als de kanalenkwestie b.v. De internationaal-politieke situatie zelf komt haast nergens naar voren; een analyse ontbreekt vrijwel. Het is meer interne ruzie, als tussen nsb en rechts over Duitsland en Van der Goes van Naters en Wijnkoop over de Russische bezetting van Polen, ofschoon beiden - zij het als uitzondering gesignaleerd - de Regering voorhouden, dat deze geen neiging tot appeasement vertonen moet: de één klaagt over het feit, dat het bemiddelingsvoorstel van 7 November 1939 niet aan de verslagen Poolse Regering is gezonden,Ga naar eind12 de ander vreest, dat men er wellicht een tweede München mee beoogt.Ga naar eind13 De politiek van de Regering biedt weinig meer houvast. Voor het uitbreken van de oorlog hadden de Oslostaten aan het geweten der wereld geappelleerd. Op 29 Augustus boden Leopold en Wilhelmina de goede diensten van de twee staatshoofden aan de partijen aan. Op 7 November volgde een nieuw bemiddelingsaanbod van deze twee vorsten. Het is niet geheel duidelijk, hoe men dit moet interpreteren. Het Oranjeboek van April 1940 herinnert eraan, ‘dat op dat ogenblik de oorlog in het Oosten practisch ten einde was, doch dat de strijd in het Westen nog nauwelijks was begonnen’. Een | |
[pagina 116]
| |
voorstel tot een nieuw München dus, zoals sommigen in de Kamer vreesden? Nog na Mei 1940 schreef Van Kleffens, ingaande op Hitler's ‘vredesrede’ van 6 October 1939: ‘Het is nog steeds mijn vaste overtuiging, dat Hitler met zijn rede de bedoeling had zijn bereidwilligheid te tonen om vredesonderhandelingen te beginnen en dat die vrede te verkrijgen was op goede voorwaarden, waarover althans van gedachten kon worden gewisseld’ en via een particulier middelaar liet hij dan ook vóór 7 November in de geallieerde hoofdsteden informeren.Ga naar eind14 Dit zou op een München kunnen wijzen. Maar aan de andere kant kan men in het aanbod een rechtstreeks correlaat zien met de dreiging van een Duitse inval, die men voorvoelde. Ook dit kan men in Van Kleffens lezen, en ook SmitGa naar eind15 beoordeelt het als ‘een morele ingebrekestelling van Duitsland’. Menging dus van zogezegde vredeliefde en Realpolitik? Het lijkt er op. Overigens beperkte zich de politiek van de regering tot diplomatieke protesten tegen schending van het grondgebied en de contrabandepolitiek van de geallieerden, alsmede tot het treffen van eventuele maatregelen voor het geval de oorlog ons zou treffen. Hoe moet men dit alles beoordelen? Was ‘Nederland’ voorbereid op de gedachte van een wereldoorlog, waarin het zou worden betrokken? Waarschuwingen zijn er vóór 1940 geweest: men denke aan de publicatie van het Duitse strategische Plan-Von Epp, en aan de waarschuwing van Gen. Reynders in 1935.Ga naar eind16 Het boek van Mr. A.S. de Leeuw, Nederland in de Wereldpolitiek (1936) was één en al waarschuwing voor de oorlog, die de schrijver zelf het leven zou kosten. Diep in zijn hart wist bijna ieder, dat het eens mis zou gaan. Men kan de zelfverheffing van de ‘verstandige neutralen’ psychologisch misschien duiden als een overcompensatie van eigen onrust. En toch, was men werkelijk voorbereid? Uit de toon en de inhoud van kamerdebatten of regeringspublicaties blijkt dit niet. Men herhaalde de oude maximes, zonder de inhoud te kennen of te proeven. Men hoopte. Doch wat men mist is een bewogenheid met het lot van anderen, en een werkelijk scherp inzicht in de gevaren, die men zelf liep. Het heeft veel weg van een slaapwandeling, waarin men uitkeek over een vreemde wereld. Men wist het zelf - en durfde niet wakker te worden. | |
III Het debatDe oorlog brak uit, Nederland was betrokken in een strijd tussen de As en de Geallieerden. De neutraliteit was tegen onze wil teniet gedaan. Maar niet verdween daarmee het neutralisme. Zoals Gerbrandy het uitdrukte: ‘Het “houdt vol tot het bittere einde” had zijn geboorteweeën.’ | |
[pagina 117]
| |
A Het neutralismePopulair werd het volgende liedje: Nederland is gevallen door verraad
Engeland kwam natuurlijk weer te laat
Hitler is een grote ploert
die op kleine landjes loert
Nederland is gevallen door verraad.
Het is symbolisch voor een attitude: het was niet Nederlands fout, dat de oorlog uitbrak en verloren werd. Het was de schuld van Hitler en van Engeland. En de eerste reactie was: polemiek, polemiek met beiden. Al eerder signaleerden wij eigenaardige ‘neutralistische’ zinswendingen bij Van Kleffens,Ga naar eind17 ook nog in zijn nabeschouwingen in een toch tot de: Angelsaksische landen gericht boek als The Rape of The Netherlands. Van Kleffens was waarlijk niet de minst felle in Londen. Maar het is typerend voor een algemene stemming, dat ook hij enige tijd eer polemiek met de Duitsers dan politiek samen met de geallieerden voerde, zoals blijkt uit zijn radioredes van i en ii Augustus 1940, waarin hij de integriteit van de Nederlandse neutraliteit, evenals Generaal Winkelman deed, tegen Duitse propagandistische leugens verdedigde - typische negatieve binding in de discussie binnenskamers! Ernstig is uiteraard de radiorede van de Minister-President De Geer, van 20 Mei 1940, die weinig anders deed, dan de Duitsers voorhouden, dat juist onze neutraliteitspolitiek in hun eigen belang was, dat ons verzet tegen de Duitsers de eerlijkheid ervan bewees, zodat we een zuiver geweten mochten hebben, en daarna de bevolking in plaats van tot strijd, tot medewerking met de bezetter opriep om ‘thereby to earn the respect of the adversary’. ‘The manner in which we bear our suffering is more important, than the cause of our trouble...’.Ga naar eind18 Duitsland wordt niet de ‘vijand’ genoemd; het is, alsof Nederland niet belligerent is. Zelfs al wist men uit het Witboek-GerbrandyGa naar eind19 al niet beter, dan nog zou men wel weten, dat dit De Geer was, en niet de Regering. Stelde hij niet in zijn eerste onderhoud met Churchill een Tweede Vrede van Amiëns voor?Ga naar eind20 De rest van het drama-De Geer, alsmede de brochure De Synthese in de Oorlog vallen hier buiten ons bestek. De val van Frankrijk maakte wellicht nog dieper indruk dan de eigen nederlaag. Een zekere sympathie met het Pétain-regime is hier en daar duidelijk te onderkennen. Weker overwoog zelfs het idee van een ‘Latijns blok’, dat nodig zou zijn om de Angelsaksische invloed te bestrijden.Ga naar eind21 Verder is er de gedachte, de Regering naar Batavia te verplaatsen,Ga naar eind22 om Nederlands zelf-standigheid te accentueren en zo ver mogelijk weg te zijn van het oorlogstoneel. Ook in Nederland was er eer een dialoog met de Duitsers, dan een koor | |
[pagina 118]
| |
met de Geallieerden. Duitsland leek niet alleen de oorlog in Nederland, maar de gehele oorlog gewonnen te hebben - heroriëntatie leek onvermijdelijk - Engeland zou vallen of vrede sluiten. De brochure van Colijn, Tussen Twee Werelden, evenals de geluiden van de leiding van de Nederlandse Unie, zijn typerend voor deze stemming, waarin een ‘remise-vrede’ het hoogst bereikbare scheen en Linthorst Homan zelfs een 3-2, overwinning van Duitsland niet onwenselijk achtte.Ga naar eind23 De burgerlijke lof voor de Duitsers, die toch maar netjes waren, vond een geijkte pendant in het verwijt aan Engeland, ‘waar Colijn toch maar een paar dure dinertjes had genuttigd’. Het nationale bewustzijn was versterkt, maar voelde zich nutteloos. En als eerder in een hoopvolle toekomst, zocht het nu als zo vaak troost in het verleden. Zo had de populaire geschiedschrijving een goede tijd.Ga naar eind24 Maar uit het heden durfde men niet te leven: het was tè uitzichtloos. | |
B Het requisitoirIn deze sfeer van moedeloosheid beginnen dan langzaam de enkele stemmen te klinken van de illegale pers: de nieuwsbrieven van Pieter 't Hoen en Vrij Nederland het eerst. Al eigenlijk de hele oorlog door is deze één appèl, een striemend, apostolisch beroep, een geseling van de lauwheid.Ga naar eind25 Het begint met de eerste nieuwsbrief van Pieter 't Hoen: ‘Wij hadden geen leger, geen versterkingen, geen bondgenoten... Het enige wat wij hadden, was onze waterlinie en onze moed.’ En later tegen De Geer (no. 2,4, 8 Febr. 1941): ‘Het zittende bewind toonde zich bijna in elk opzicht verre onder de maat. Het liet na ons volk te bezielen en dat was géén wonder, want daarvoor miste het zelf de geestkracht, de overtuiging en de vaste wil. Toen men eenmaal in Engeland was, faalde hij (De Geer) opnieuw. Waar bleef de plechtige verzekering, dat men nooit met de Duitsers een afzonderlijke vrede zou sluiten? Men herhaalde de oude praatjes, de nietszeggende gemeenplaatsen. Wij moesten maar vertrouwen hebben, alles zou toch nog wel goed aflopen, wij hadden immers niemand iets in de weg gelegd? De Geer bleef ongedekte cheques afgeven op de bankroetiersrekening van de neutraliteitspolitiek... Waarschijnlijk was hij het liefst met de hele Regering naar Batavia gegaan om vandaar uit de oude politiek der lafheid, der traditionele neutrale inschikkelijkheid op de een of andere wijze voort te zetten. De bedachtzame frase, het niets riskerende, waarschuwende geluid en het vermanende woord waren hem eigen.’ Vrij Nederland (ze jaargang no. 7) oordeelde in later tijd weinig anders: ‘Wij waren prettig tevreden met ons eigen leventje; industrieel waren wij zeker niet vooruitstrevend in de vorige eeuw, we hadden onze koloniën en verder wilden we maar liever aan ons eigen lot overgelaten worden.... De wereld, waar oorlogen gevoerd werden, was de wereld der grote mogendheden en der kleine, half-geciviliseerde volken als de Balkan-staten. En daar | |
[pagina 119]
| |
hoorden wij - gelukkig zeiden we - niet bij. Wij waren niet groot en waren fatsoenlijk.’ En 14 November 1944 nogmaals ‘Het Parool’: ‘Velen koesterden de sprookjesachtige voorsteling, dat de goddelijke Voorzienigheid Nederland had geschapen om als middelaar tussen de grote mogendheden dienst te doen, zonder dat dit land zelf ooit partij zou zijn. Dit was een prettige en aangename positie, waarbij men zich veroorloven kon het wijze hoofd te schudden over alle opwinding, onrust en bewapening in de omringende landen, waarbij men in de pers goede en bezadigde raad aan de grote mogendheden kon geven en waarbij men zichzelf tenslotte nog de onpartijdige rol toedacht van de belangeloze toeschouwer, die zijn goede diensten aanbiedt om tussen de opgewonden partijen te bemiddelen.’Ga naar eind26 De beschuldiging, met andere woorden, was er een van lauwheid en een lafheid, van eigendunk en farizeïsme, en zo niet dit, dan van blindheid, eigen aan het gehele volk als zodanig: immers de scheiding tussen volk en Regering werd ondanks incidentele uitingen in andere zin meestal kunstmatig geoordeeld en dat is deze ook. In het meer politieke vlak werd bovendien het verwijt geuit, dat de neutraliteitspolitiek ons onbeschermd door anderen aan de Duitsers uitleverde. | |
C De verdedigingAudi et alteram partem. - Wie eerder dan Van Kleffens en Gerbrandy, beiden verantwoordelijk als minister voor de neutraliteitspolitiek, zouden (daarvoor in aanmerking komen? Van Kleffens' verantwoording vindt men zowel in zijn ‘De overweldiging van Nederland’ (vgl. p. 42 e.v.; p. 157 e.v.), als in zijn Londense radioredes; het oordeel van Gerbrandy in zijn witboek: Enige hoofdpunten van het Regeringsbeleid (p. 91-92,). Zij voerden de volgende argumenten aan: 1. ‘Nederland was aan de neutraliteitspolitiek gewend en zolang in de wereld twee groepen elkaar min of meer in evenwicht hielden, was er veel voor te zeggen.’ Bovendien ‘bestond de indruk dat die houding ons in de vorige oorlog goede diensten had bewezen’.Ga naar eind27 2. ‘Nederland had niet alleen allereerst een principiële neutraliteitspolitiek, maar zo lang mogelijk boven alles een volkenbondspolitiek’. Toen deze faalde, was het eenvoudig een ‘daad van zelfbehoud’ (Van Kleffens) terug te vallen ‘op de neutraliteits- of juister zelfstandigheidspolitiek’. (Gerbrandy) Dit te meer, omdat 3. ‘zelfs, indien wij enige voorafgaande afspraken met de Geallieerden konden hebben gemaakt voor gemeenschappelijke verdediging tegen een Duitse aanval, wij niet meer bijstand zouden hebben verkregen, dan ons thans werd gegeven. Er stond niet meer ter beschikking’.Ga naar eind28 ‘Groot-Brittannië en Frankrijk waren... niet bij machte de militaire steun te verlenen, welke een vooraf wel voorbereid defensief zou hebben moeten waarborgen.’Ga naar eind29 Het zou, | |
[pagina 120]
| |
met andere woorden dus, politieke zelfmoord geweest zijn een Duitse aanval uit te lokken, laat staan eigener beweging de oorlog te verklaren: de enige, zij het zwakke kaart was die der zuivere neutraliteitspolitiek, die per slot van rekening nog altijd steun vond in het Europees maxime der Nederlandse zelfstandigheid, en ten minste de hoop liet... | |
D Het oordeelVonnissen is een kwalijke pretentie, die de geschiedenis eerder past dan de geschiedkundige. Toch, na een zo negatief betoog als in de eerste helft van dit geschrift, is een afwegen noodzakelijk, juist om het gemakkelijk oordeel van vandaag naar waarde te schatten. De verdediging staat sterk, indien zij de tegenvraag stelt: ‘Wat anders? Wat hadt Gij dan gewild?’ Inderdaad, zelfs nu, nu men het toch uitbreken van de oorlog als gegeven heeft, kan men geen andere politiek suggereren en moet men het toch eigenlijk eens zijn met Serrarens in 1939: dat het geen zin had ‘om als Winkelried alle lansen te omvatten en in eigen borst te drukken. Wij zouden er trouwens Europa niet mee redden.’Ga naar eind30 Het is juist, Nederland kón niet terugvallen op Engeland of Frankrijk, die even zwak waren als wij. ‘Hadden wij ons in die dagen met te zwak bewapende landen verbonden, dan waren wij er onherroepelijk “bij” geweest. Zelfstandig blijvend, was er althans nog een kans, dat het evenals in 1914-1918 goed zou aflopen. Die kans mochten wij zelf niet verwerpen.’Ga naar eind31 Maar als men goed luistert, is dit toch niet de hoofdtoon van het requisitoir, dat veeleer een zelfbeschuldiging is van de Westerse wereld in het algemeen en Nederland in het bijzonder, dat men niet opgewassen was tegen de gedachte en het feit van de fascistische agressie. Wanneer men goed leest, dan merkt men, dat, bij Van Kleffens bijvoorbeeld, òf het oude neutralisme nawerktGa naar eind32 òf de toon verandert; de argumenten, nu gegeven, verschillen van het credo, dat men nog in 1939 voorgaf te geloven. Het geloof was toen nog niet openlijk aangetast: men kon de inhoud ‘bewijzen’ met een beroep op het verleden. Nu is deze stut weggevallen, en als vanzelf verschuift daarmee de argumentatie, die meer rationele inslag krijgt: het is niet meer: ‘dit is goede, geijkte, idealistische politiek’, het is nu: ‘We konden niet anders’. Daarom kan Kranenburg ook achteraf de zaak zo scherp stellen: Heet de neutraliteitspolitiek zichzelf idealistisch, ‘in het belang van Europa zelf’, dan is zij farizeïsch: omdat zij in naam van de mythe het oordeel abandonneerde: ‘Voor ieder had men een glimlach, voor de beul en zowaar voor het slachtoffer ook’... En anders was zij ‘cynische realpolitiek’... Maar dan geen zwaaien met de banier van het internationale recht, waaraan nog het bloed van onze vermoorde broeders kleeft: tijdens hunne agonie verklaarden wij ons... neutraal, dat is onverschillig... men waste gedurende de vreselijkste internationale zonden wenend de handen in de onschuld der neutraliteit.’ ‘In | |
[pagina 121]
| |
wezen’ - is Kranenburgs slotconclusie - ‘was onze neutraliteitspolitiek een stukje machtspolitiek, zij het in de vorm van onmachtsbeleid, gehuld in de hermelijnen mantel van het recht’.Ga naar eind33 Het is een bitter oordeel, en een juist oordeel, dat terecht de ideologische bovenbouw ontluistert. Het is een wonderlijke zaak, indien in een debat over buitenlandse politiek anno 1939 het internationale recht meer verschijnt dan het nazisme, Grotius meer dan Hitler. Wat men veelal mist, is de bewogenheid, b.v. met de Joden, die men zelf terugstuurde over de grens naar Duitsland. Wat men mist, is ook de bewustheid, dat het Nederland aanging, wat men misschien wel wist, maar wat men althans niet uitte. Het requisitoir is er een tegen de zelfgenoegzaamheid. Maar juist daarin schiet het het doel voorbij. Inderdaad: Nederland was ‘zich zelf genoeg’ en hoezeer dit ook de oorzaak was van alle gebreken, het was niet alleen een nadeel. Het is de verdienste van Schokking zich al in 1944 te hebben losgemaakt van het debat, en met een zekere distantie de verlies- en winstrekening te hebben opgemaakt:Ga naar eind34 De neutraliteit was een bescherming, was de basis, waarop zich Nederland als een vrij, welvarend, gezond land kon opbouwen, - het was de basis van veel, wat men nu in 1952 mist, de basis ook van vertrouwen en optimisme, van culturele bloei, van een eigen Nederlands-zijn, met de vensters naar alle zijden open, zonder politieke bevangenheid. En al mag men het ideologisch element zien in de neiging tot internationaal recht en vrede, deze was daarom niet minder hooggestemd en vruchtdragend. Het is daarom niet in alle opzichten winst, dat de neutraliteitspolitiek door de gang der feiten uitgehold werd! De neutraliteitspolitiek was dan ook al met al een eigenaardig mengsel van enge zelfingenomenheid en begrijpelijke hoop met rust gelaten te worden; van ‘saturiert’ eigenbelang en reële vredesgezindheid, van een aan het: verleden ontleend credo en machteloosheid in het heden, van géén politiek en politiek uit onmacht - een complex verschijnsel, dat men niet tot een slogan kan herleiden. | |
IV Nederland in de wereldDoor het scherper wordend antagonisme jegens Duitsland en het groeiend gevoel van verbondenheid met Engeland sleet na enige tijd het neutralisme uit; men wist het eigen lot te zeer afhankelijk van een geallieerde overwinning: leidende kringen in Londen en Nederland herwonnen het vertrouwen, toen de oorlog een gunstiger keer scheen te nemen. De gedachte van in oorlog te zijn nam toe, evenals het verzet. Het incident De Geer deed uiteindelijk weinig afbreuk aan de internationale standing van de Regering, die althans enig gewicht in Londen kon uitoefenen door een viertal factoren: Men had | |
[pagina 122]
| |
een vloot, een overzees Rijk van strategisch belang en met belangrijke grondstoffen, een Koningin met een groot persoonlijk prestige en, voorlopig althans, het relatieve voordeel van één-oog te zijn in het land der blinden: het handjevol Engelse bondgenoten vóór Juni 1941 telde belligerenten van nog wel veel mindere allure! Van Nederlandse politiek is er echter niet veel te vinden, waar men de vinger op kan leggen. De oorlog overheerste voorlopig alles. Men haalde het contact met Indië nauwer aan en dacht vaag over toekomstige structuurwijziging binnen het Koninkrijk. Men liet W.-Indië beschermen door Amerikaanse troepen en men nam deel aan de conferentie van de Intergeallieerde Raad op 24 September 1941 over het Atlantic Charter. Van Kleffens zou geen Nederlands minister zijn, had hij daar niet ten aanzien van punt 4 verklaard, dat het ‘due respect for “existing obligations”’ niet tot een belemmering voor vrijhandel in de toekomst zou mogen leiden.Ga naar eind35 Maar overigens is er weinig meer dan dat de ‘statige martiale Nederlandse Marechaussee’ voor Stratton House een tijdlang een feature op Piccadilly was.Ga naar eind36 Na 1941 verloor Nederland in aanzien door de wijziging in twee van de genoemde factoren: Indië viel weg en daarmede dus, althans voorlopig, zoals men toen nog dacht, de status van ‘middelgrote mogendheid’, en door de intree van de Sowjet-Unie en de Verenigde Staten verschoof het bestier over de oorlog - en de wereld - naar het triumviraat der triarchie. ‘Thans bleek eerst recht, welk een kostbaar bezit de goodwill was, welke Nederland in de loop der jaren in het buitenland had gekweekt. De houding van een oude, invloedrijke mogendheid bleef gehandhaafd. Doch geen nuchter denkend mens kon zich overgeven aan de illusie, dat de werkelijke machtsverhoudingen niet haar tol zouden eisen.’Ga naar eind37 De kleine staten, hoe hoffelijk ook behandeld, als b.v. door het voorstel van Roosevelt tot Nederland om in de toekomst ambassadeurs uit te wisselenGa naar eind38 kregen een steeds kleinere rol, en soms de rol van figuranten. Men hore slechts Van den Tempel: ‘Een merkwaardige aanblik bood dat Londense centrum van zorgelijke grootheid. Op 24 Februari 1943 gaf het Engelse Koningspaar een Afternoon Party in Buckingham Palace. Nevens tal van Engelse ministers, zeer vele parlementsleden en andere hoogwaardigheidsbekleders, verschenen welhaast voltallig de overige te Londen zetelende regeringen en het corps diplomatique ten paleize. In een ruime salon hielden de Koning en Koningin, vergezeld van Prinses Elizabeth, cour en wisselden handdrukken met de eindeloze file van gasten. In een aansluitende weidse zaal konden de bezoekers hun opwachting maken bij de staatshoofden in exil, Koningin Wilhelmina, de Koning van Noorwegen, de Koning van Zuid-Slavië, bijgestaan door zijn moeder, de Groothertogin van Luxemburg, President Benesj met zijn echtgenote, en, naar ik meen ook de Koning van Griekenland. Het was alles allervriendelijkst bedacht. En toch - kon dat statige eerbetoon alle wrangheid uitbannen? Dan schuifelden de gasten in de zijzalen, waar de buffetten waren aangericht - honderden be- | |
[pagina 123]
| |
zoekers dromden daar opeen en menig man van wereldfaam kon hier ervaren, hoe moeilijk het onder bepaalde omstandigheden kan zijn om ook maar een bescheiden deel te verwerven van het zoet des levens.’Ga naar eind39 Het is waar, men bleef souverein ten aanzien van de na-oorlogse planning, maar van een aanval als op Walcheren was men nauwelijks op de hoogte. Men kon zich altijd tot de top: Churchill of Roosevelt, wenden, en werd daar vriendelijk aangehoord. Maar beslissen deed men niet. Tegen het einde van de oorlog tendeerde de Nederlandse positie naar die van een soort pressure group, soeverein in huishoudelijke zaken, maar overigens afhankelijk van de druk, die men via persoonlijke relatie of publiciteit kon uitoefenen, op die plaatsen, waar de werkelijke beslissing lag: men denke aan de Congressrede van de Koningin, waardoor men Amerikaanse annexionistische neigingen jegens Indonesië zocht te keren, terwijl men ook een voorbeeld kan vinden in een positie als die van Generaal Dijxhoorn en Prins Bernhard bij de staf van Eisenhower. En was de sympathie van Churchill voor Gerbrandy als ‘aardig, kittig ventje’ - ‘le petit Clémenceau’ - niet een ephemere factor?Ga naar eind40 Wat de publiciteit betreft: hoort men niet, dat ‘Buitenlandse Zaken’ een omvangrijk voorlichtingsapparaat had?Ga naar eind41 De relatieve inhoudsloosheid van de paragraaf over de buitenlandse politiek in het witboek-Gerbrandy is even kenmerkend als het feit, dat aan het aanknopen van betrekkingen met Rusland en het Vaticaan aparte paragrafen zijn gewijd. In zaken van handel èn ideologie is de Nederlandse politiek steeds sterk geweest! Het een en het ander past ook in het kader van de pressure group, die nu eenmaal altijd het algemene voor het bijzondere voorbij ziet. | |
V De wereld in NederlandIn 1940 keek men terug naar het verleden, waar men over dacht en rechtte: eerst moest men het wegvallen van de illusie - en de zekerheid -, van de neutraliteit, verwerken. In 1941 en 1942 was er nauwelijks aandacht voor andere zaken dan de strijd, die de energie van het heden eiste, of althans de aandacht op het heden hield. Voor zover er bezinning was, was dit meer een bezinning in de binnenkamer. Pas met de keer in de oorlog en de zekerheid der overwinning komt men tot een bewuste ‘publieke’ discussie over de vragen van de toekomst. Men merkt dat zowel in de illegale pers als in uitingen van Londense zijde: 1941 en 1942 zijn wat de ‘politieke wilsvorming’ betreft relatief lege jaren; het zijn jaren van strijd, van actie en agitatie. Bij November 1942 ligt het keerpunt. Men zou het bijna precies kunnen stellen op 25 November 1942: de dag waarop Van Kleffens als het ware de debatten over de toekomst opent in een radiorede over ‘Nederlands buitenlandse politiek’, met een verontschuldigingGa naar eind42 nog, dat men nu al ‘plannen’ wil, waar de strijd | |
[pagina 124]
| |
nog wordt gestreden. In de illegale pers is het hetzelfde: de toon van de bestaande bladen wijzigt zich en er komen tal van nieuwe bladen bij, zoals Trouw, (is niet de scheuring met Vrij Nederland zelf een teken?), De Ploeg, en De Toekomst, die zelfs expressievelijk aan beschouwing zijn gewijd, evenals speciale nummers van Het Parool, Vrij Nederland en Trouw. Het is ook het begin van de omvangrijke brochureliteratuur, die in 1944 en 1945 volgens een haast meetkundige reeks toeneemt. Men voelt: ‘Historische crises’ scheppen ‘historische kansen’.Ga naar eind43 En dus begint de discussie. | |
A ‘Rusland en het Westen’Slechts één onderwerp op buitenlands terrein is al voor 1943 zaak van beschouwing, namelijk de kwestie Rusland, die om zowel strategische als ideologische redenen aansprak, ook vóór de keer in de oorlog zeker was, terwijl de anti-bolsjewistische propaganda van de nazi's tevens een uitdaging was tot antwoord. | |
I Het verleden‘Nederland, de deftige matrone met de bij wijle zo strenge staatkundige moraal, had de Sowjet-Unie nooit erkend.’Ga naar eind44 De wrok wegens de verdwenen spaarpenningen was daar wel tevens een factor in: de moraal van de dame was althans zo elastisch, dat zij in 1924 de erkenning wel in had willen ruilen voor een gunstig handelsverdrag.Ga naar eind45 Toch bleven de vrees en de wrok, en de moraal werd gered, toen Nederland met Portugal tegen toelating van de Sowjet-Unie in de Volkenbond stemdeGa naar eind46 en in 1939 na de overval op Finland, meehielp om deze uit het vervallen Volkenbondshuis uit te wijzen. Dat Franco intussen genade vond en erkend werd, is een vreemde knoop in de ethiek. De verontwaardiging over het pact van 23 Augustus 1939 paste waarschijnlijk beter bij ‘de voelende, oordelende neutraliteit’ dan bij de geijkte...Ga naar eind47 | |
2 Rusland en de oorlogIn de discussie over Rusland ligt een scherpe scheiding bij de dag van 22 Juni 1941, zowel bij de ‘burgerlijke’ als de communistische illegale pers. Pieter 't Hoen bv. schrijft vóór die datum artikelen over het ‘sinister spelletje van Augustus 1939’, waardoor de oorlog, ‘door Hitler ontketend, door Stalin (werd) mogelijk gemaakt’, die immers ‘speelt op het verlies der belligerente partijen’. Het oordeel van de publieke opinie zal weinig anders geweest zijn en de uitingen van De Waarheid, zo men die al las, zullen dergelijke gedachten slechts versterkt hebben. De Engelsen mochten niet al te populair zijn, dat Churchill slechts ‘olie, goud en macht steeds meer en meer’ zou willen, en slechts daarvoor oorlog zou voeren, ‘niet om een of andere wereldbeschou- | |
[pagina 125]
| |
wing of vrijheidsgeest’Ga naar eind48 zal bij weinigen instemming gevonden hebben. Het lijdt geen twijfel, dat men de verdediging van een handelsverdrag tussen de Sowjet-Unie en Duitsland,Ga naar eind49 alsmede de juichkreet over het verdrag tussen Japan en Duitsland om elkaar ‘niet te hinderen bij de historische taken, die zij zich gesteld hebben’Ga naar eind50 wel van vraagtekens zal hebben voorzien. Welk een opluchting Hitlers aanval op Rusland ook was, het zal weinigen tot de gedachte gebracht hebben, dat dit een omslag was van een ‘imperialistische roofoorlog’Ga naar eind51 waarmee het ‘werkende volk’ niets van doen had, in een ‘vrijheidsoorlog om de wereld van het monsterachtige fascisme te bevrijden’. De typische doctrinaire scheiding tussen ‘het volk’ en de ‘wormstekige burgerlijke regering’, tussen het ‘zoodje in Londen’ en ‘Koningin Wilhelmina’,Ga naar eind52 die ‘tot steun aan de Sowjet-Unie’ oproept, bedriegt gewoonlijk alleen de communisten zelf. Hoe nu werd de inval in Rusland ontvangen? Pieter 't Hoen is weinig minder bitter in Het Parool van 16 Juli 1941 dan vóór 22 Juni: ‘Het is onze overtuiging, dat de nationale verdedigingsoorlog, die Rusland thans voert, het grootste gevaar vormt voor het Stalinregime. Zo zouden twee verfoeilijke politieke systemen elkaar in de afgrond slepen. We zullen er niet om treuren, integendeel.’Ga naar eind53 Ook Vrij Nederland (10 Juli 1941) speelt met de hoop, dat de twee regimes elkaar zullen vernietigen: ‘De democratie is beider vijandig. Weest daarom dankbaar, dat onze vijanden elkaar uitroeien’ (ze jaargang no. 4). Toch, in ieder geval juicht men, zoals Churchill in zijn This is victory-rede deed. Rusland wordt bondgenoot, ondanks de reserves, die men in den beginne koestert; men hore de Koningin: ‘Wij zullen ons scharen naast het volk van Rusland... trouw blijvend aan onze beginselen t.o.v. het bolsjewisme, want wij mogen nooit vergeten, dat wij de beginselen en de praktijken van het bolsjewisme afwijzen.’ En wanneer men vreest, dat de anti-bolsjewistische propaganda in het bezette gebied aan zal slaan, keurt Albarda nogmaals voor Radio OranjeGa naar eind54 expliciet het bolsjewisme af. Ja, men voelt het bondgenootschap met het bolsjewisme zelf nog als een probleem, wat Albarda tracht weg te praten met een wissel op de toekomst: ‘Ik durf de verwachting uitspreken, dat als het Russische volk deze beproeving zegevierend doorstaat, ook daar zich de democratie zal baanbreken.’ De oude afkeer blijft nog lange tijd nawerken, de erkenning van de Sowjet-Unie ‘eiste enige tijd en voorbereiding’Ga naar eind55 al zond men alvast strategische materialen uit Nederlands-Indië naar het oorlogstoneel in Rusland. De symbolische gift van £ 10.000 blijft echter enigszins pover... | |
3 Het verschuivende beeldMet het nijpender worden van de nood en met de jaren wordt Rusland aanvaard als vanzelfsprekende bondgenoot en, dit te meer, naarmate de Russi- | |
[pagina 126]
| |
sche weerstand en later de Russische successen, het gevoel van dankbaarheid doen groeien, al was het maar om beter van de Russische overwinningen te kunnen genieten.Ga naar eind56 Er komt een zekere inkeer, Rusland groeit in de waardering. En bij zekere strata van de bevolking, met name bij de kringen rondom Het Parool en Vrij Nederland, verandert de toon, al moet men dit mede wel toeschrijven aan arrestaties, die beide bladen van redacteuren en karakter deden verwisselen: Van Heuven Goedhart is niet Frans Goedhart of Koos Vorrink! Niettemin verandert het beeld in een groot deel van de illegale pers in een drietal opzichten: a. Men begint in Rusland andere elementen te ontdekken dan Politbureau en processen. Men gaat geloven, dat het heersende régime, dat blijkens het succes in de oorlogvoering kennelijk dieper wortelt dan men dacht, niet vernietigd behoeft te worden, maar wellicht zelf kan evolueren in democratische richting. Het Parool b.v.Ga naar eind57 geeft uitvoerige artikelen over het herstel van de Russische Kerk, over het afschaffen van de politieke commissarissen in het leger, en het bespreekt b.v. een artikel uit de Weltwoche over democratiseringstendenties. Vrij NederlandGa naar eind58 doet hetzelfde, en citeert onder meer Davies' Mission to Moscow en Alexander Werth. En Je Maintiendrai (2de Meinummer, 1944) en De Toekomst (zie b.v. no. 4, Mei 1944) gaan in gelijke richting. b. Parallel daarmee begint men Rusland los te maken van het angstbeeld van het wereldbolsjewisme. Stalin doet een zeker agio als de wellicht wantrouwende, maar eerlijke nationalist, als een isolationistische boer, die de mythe van de wereldrevolutie vervangen heeft door de realiteit van de opbouw van zijn eigen land.Ga naar eind59 De opheffing van de Komintern ziet men zo als logische eindpaal van een duidelijk proces. Tegelijk met deze verschuiving verandert het oordeel over de Russische politiek: ‘In 1939 kaatste Stalin... de bal van twintig jaar Anti-Russische politiek terug en werd Hitler op West-Europa losgelaten.’Ga naar eind60 Hadden wij in München niet hetzelfde gepoogd? De inval in Polen, de bezetting van de Baltische staten, men voelt het als ‘strategische beveiliging’. Het wantrouwen van Rusland voelt men als eigen schuld... Komt zo zelfs niet Het Parool (20 Juli 1943) tot de stelling, dat de neutraliteitspolitiek een openstaan naar het Westen nooit belemmerd heeft, zodat daarin geen revisie nodig is? ‘Slechts ten opzichte van een land is heroriëntatie noodzakelijk, n.l. de Sowjet-Unie.’ Bijna maakt men van het feit, dat Stalin een nationalist is een panacee: zozeer was men gewend aan de wereldrevolutie-gedachte, dat de gedachte dat Stalin ‘maar een imperialist’ is, met tevreden klank wordt uitgesproken.Ga naar eind61De Ploeg (no. 2, Augustus 1943) waarschuwt daartegen: het verschil is immers niet zo erg groot! c. Hoe het ook zij, de noodzaak van een samengaan met Rusland ook na de oorlog, wordt overal beklemtoond. In allerlei variaties. Voor De Waar- | |
[pagina 127]
| |
heid is het, begrijpelijkerwijs, een dogma. Anderen zijn minder enthousiast, maar oordelen als Vrij Nederland (16 November 1943): ‘Na deze oorlog zal Europa goedschiks of kwaadschiks Rusland als huisgenoot hebben te aanvaarden.’ Men is er ietwat onwennig mee, zoals blijkt uit diverse titels: ‘De su aan de Westerkim’ (Het Parool, December 1943); ‘Rusland rukt naderbij’ (Vrij Nederland, 16 November 1943); ‘Rusland herovert zijn plaats als grote mogendheid’ (De Ploeg, April 1944) etc. De Ploeg (no. 2, Augustus 1943) is er weinig mee in z'n schik: ‘Rusland is de grote onbekende, en achter dat onbekende staat het Rode Leger, dat succes op succes boekt. Waarlijk, het gevaar is niet denkbeeldig: zelfs als men geen vooropgezet plan heeft, is het moeilijk niet naar de macht te grijpen, als die binnen reikwijdte komt. ‘Rusland moet worden betrokken in een constructieve wereldpolitiek,’ zegt het blad (no. 7, Maart 1944), maar de goede wil kan niet van één kant komen. Als Rusland zich niet onthoudt van inmenging in binnenlandse aangelegenheden zal de vrees voor het communisme de Europese politiek evenzeer blijven beheersen als na de vorige oorlog, met alle catastrophale gevolgen vandien: ‘De beslissing hierover ligt bij één man.’ Ook Trouw waarschuwt tegen ‘struisvogelpolitiek’.Ga naar eind62 Vrij NederlandGa naar eind63 en Het Parool daarentegen zijn ook hier minder sceptisch: beide hebben het gevoel, dat de werkelijk goede sfeer tussen de Geallieerden al gegroeid is, en zij beklemtonen, dat het Westen van Rusland kan leren, wat sociale rechtvaardigheid betekent, evenals Rusland van het Westen de zin der politieke vrijheid, zodat wellicht ‘het losgeraakte Marxistische schip in samenwerking met het losgeraakte liberaal-democratische schip de koers zal kunnen vinden’.Ga naar eind64 | |
4 Debat der gebondenenKan men nu zeggen, dat de verschuiving in het beeld van Rusland een verschuiving van de publieke opinie is? Wie zal het zeggen? Is niet het gehele begrip ‘publieke opinie’ een mystificatie, die voorbijziet, dat er vrijwel altijd ‘publieke opinies’ bestaan? Hoe fout zou het zijn de publieke opinie af te meten aan een Parool of Vrij Nederland, hoe symptomatisch voor bepaalde gedachtenverschuiving deze bladen ook zijn! Is niet de Gereformeerde Kerkbode een even grote macht als het Parool in de vorming van de politieke mening? Zeker is het, dat bij grote groepen het wantrouwen latent, en het enthousiasme over Rusland gereserveerd bleef. De typische zwaai vindt eigenlijk het meest plaats bij de homines novi in de politiek en bij de a-politieken. Bewees niet 1945, hoe gering in gewicht deze groep was in de schaal, waarin men haar tegen de traditioneel-gebondenen afwoog? Tussen de laatsten ging het debat door, hoezeer men ook meestal minder luid sprak. Trouw b.v. blijft de principiële grens met de Communisten scherp markeren evenals de uit meer Christelijk-Historische kring afkomstige bro- | |
[pagina 128]
| |
chure: De politieke en maatschappelijke opbouw van Nederland. Vorrink publiceert al in 1942 een uitvoerige brochure,Ga naar eind65 die alle saloncommunisme hekelt, en het gevaar van het bolsjewisme in binnen- en buitenland scherp tekent. De Revolutionair-Socialisten van het Marx-Lenin-Luxemburg-front scheuren uiteen, in een fractie, die wel de strijd voor de Sowjet-Unie in de oorlog wil (het ‘Comité van Revolutionnaire Marxisten’, met als orgaan ‘De Rode October’), en één, die ook deze soort van vaderlandsverdediging niet wil, de latere ‘Communisten Bond Spartacus’. Uit de vergelijking tussen De Waarheid enerzijds, en een brochure als Naar een nieuwe wereldoorlogGa naar eind66 anderzijds, blijkt dat een koude oorlog tussen Rusland en het Westen in de gedachten van sommigen reeds speelde: De Waarheid zinspeelt op machinaties tegen Rusland, als bijvoorbeeld ‘het uitstel van het tweede front’; ‘De beste hulp krijgt Hitler van zijn zogenaamde oorlogstegenstander Churchill,’ die Hitler ‘de vrije hand tegen het Oosten’ geeft, opdat het bolsjewisme verwoest zal worden’Ga naar eind67 - ‘een oude Münchenpolitiek in een nieuwe vorm’Ga naar eind68 -. Ook hekelt het blad, de poging het oorlogstoneel te verleggen naar de Pacific, waardoor men Rusland alle lasten zou willen laten dragen,Ga naar eind69 en het beschuldigt de Engelse conservatieven de oorlog te willen verlengen, omdat men voor de winsten en de volkmassa's vreest - en zo meer.Ga naar eind70 In dezelfde sfeer ligt het ‘realisme’ van een Sal Tas, wiens brochure in 1952 niets aan actualiteit zou hebben ingeboet. Een fel requisitoir tegen de nieuwe appeasementpolitiek van het Westen, die tot stand zou zijn gekomen onder de druk van een publieke opinie, die Churchill en Roosevelt de handen bindt, terwijl Stalin de volle vrijheid tot manoeuvreren overhoudt en deze ook gebruikt: in Italië, in Polen, in het Donaubekken. Het is een modern pamflet, een pleidooi, al in 1944 voor ‘peace from strength’, dat alle machtsfactoren meet in de toekomstige verhouding tussen Oost en West, tot op een speculatie als deze toe: ‘Hoe men over de capitulatie van Frankrijk moge denken, ze heeft tenminste belet, dat de twee beschaafde Grote Mogendheden, Engeland en Frankrijk in een jarenlange oorlog leegbloedden ten bate van Rusland.’Ga naar eind71 Voorwaar, de mentaliteit in 1944 was waarlijk minder idealistisch dan in 1918! | |
B De zucht naar veiligheidHet vredesverlangen was niet minder intens, maar overal komt men de vrees tegen om nog eens de dupe te worden van eigen illusie. Het realisme doet zo zeer opgeld, dat hier en daar er voorzichtig tegen wordt gewaarschuwd.Ga naar eind72 Toch was het vaak niet anders, dan slechts een nieuwe vorm van dezelfde eschatologische hoop op vrede. De typisch Nederlandse benadering van juridische constructie ontbrak ook nu niet, maar is minder overtuigd en overtuigend. Men tracht de machtsfactor in het juridisch bestel te interpoleren, door de regionale veiligheids- | |
[pagina 129]
| |
band dienstbaar te maken aan een universalistische organisatie.Ga naar eind73 Maar meestal blijft het een papieren constructie, een schema, dat nauwelijks past op de historische werkelijkheid. Een plan b.v. als dat van Prof. Romein,Ga naar eind74 waarin het Engelse Commonwealth wordt opgedeeld, lijkt eigenaardigerwijze weinig historisch en werd dan ook als zodanig bestreden.Ga naar eind75 Soms zit in dit constructionnisme nog de oude Weltfremdheit, die neigt naar een zich niet willen vastleggen. Het is, alsof men zich nog buiten de wereld stelt, en deze slechts, als vroeger, bekijkt met het oog van de jurist of de ethicus, die met het politiek gewarrel niets van doen heeft.Ga naar eind76 De zucht naar veiligheid projecteert zich dan ook, als vanouds, op de gedachte van de universele organisatie, die als het ware tot niets verplicht, zeker niet tot het meedoen in de machtsstrijd. Het is een nieuw soort neutralisme, dat ook nu weer de problemen van het heden naar de toekomst verdisconteert, en zo zich los tracht te maken van het door Van Kleffens gestelde dilemma: isolement of aaneensluiting.Ga naar eind77 Makkelijker ook is de gang voor hen, die denken in de lijn van de ‘oude politiek’, de politiek van het machtsblok, aangewezen middel tot ‘herverzekering’,Ga naar eind78 nu én volkenbond én neutraliteitspolitiek de brand niet belet hebben. De idee vindt steun in twee momenten: enerzijds zo lijkt het, is het een logisch gevolg van een poging iets van de collectieve veiligheid te verkrijgen, indien niet mundiaal, dan toch regionaal. Anderzijds vindt het steun in het gevoel van ‘ideologische verwantschap’, dat men zich nu vrijelijk na het fiasco van de neutraliteitspolitiek mag bekennen. Men hoeft dat verwantschapsgevoel niet te verklaren uit een negatieve houding t.o.v. Rusland: hamert Van Kleffens niet op een goede verhouding met dat landGa naar eind79 en voegt hij niet in de Eerste Kamer Van Embden toe, die aan de mogelijkheid twijfelt: ‘... ik kan verklaren, dat de Regering van Rusland geenszins de intentie heeft: van imperialisme, maar dat deze Regering op haar wijze zorgt voor eigen veiligheid?’Ga naar eind80 En als het er al in zit, dan is het waarschijnlijk minder het gevoel van wezenlijk gevaar, dan van ideologische afkeer. Zo ‘realistisch’ is het denken meestal nog niet, al vindt men typische uitingen soms: wil niet De PloegGa naar eind81 voor de toekomst terug naar de ‘klassieke gemiste kans’ van een Duits-Engels bondgenootschap? Het rapport van de commissie-RijkensGa naar eind82 heeft een wonderlijke zin: het constateert eerst, dat het vormen van andere statengroepen dan in West-Europa niet onze taak is, en schrijft dan: ‘Het is voor ons land met het oog op het in het bedwang houden van Duitsland van belang, dat in Centraal en Z.O.-Europa een zo sterk mogelijk tegenwicht tegen genoemd land wordt gevormd. Derhalve(!) verdienen alle pogingen van de staten gelegen tussen (!) Duitsland, Italië en Rusland... om zich in een nauwere band te verenigen, gesteund te worden.’ Wil men hier misschien te veel in lezen: het rapport is van 1943, dus vóór de grote Russische offensieven, zeker is de strekking van de gedachte van C. van d'Overkant,Ga naar eind83 die Duitsland ‘eventueel nog een rol in Oost-Europa’ toedenkt... Een verdere aanwijzing van gedeel- | |
[pagina 130]
| |
telijk anti-Russische tendenties vindt men - negatief - in het feit, dat tegenstanders - voorlopig velen, waaronder De Waarheid - dit als element in de gedachtegang der ‘blokkenbouwers’ ontwaren.Ga naar eind84 Het debat kwam goed op gang door een rede van Smuts, waarin deze speculeert met de idee, dat Engeland in de race tussen de Grote Drie zich zou kunnen handhaven als de ‘kleinere landen van W. Europa’ (= ook Frankrijk!) zich zouden aansluiten bij het Commonwealth. De Duitsers hanteerden dit als propagandastunt, en Van Kleffens antwoordde daarop in zijn beste radiorede: ‘Bouwstenen voor de toekomst’, waarin hij stipuleert, dat Nederland in volle vrijheid beslissen zal, doch wel zelf zijn eigen denkbeelden geeft: als de Verenigde Staten zich niet in isolement zouden terugtrekken, zou men wellicht ‘een sterke formatie krijgen, waarin Amerika met Canada en de andere Britse dominions arsenaal is, en het grote reservoir van kracht, Engeland basis (vooral voor de luchtmacht), en het Westen van het Europese vasteland (ik bedoel, Nederland, België en Frankrijk) bruggehoofd. Op die wijze zijn wij enerzijds weliswaar op de Westelijke mogendheden aangewezen, maar omgekeerd hebben deze ons nodig. Het is moeilijk een sterkere positie voor ons land te bedenken.’Ga naar eind85 Ook deze uiting grepen de Duitsers aan,Ga naar eind86 en zij appelleerden daarbij aan een duidelijk aanwezig gevoel van onbehagen over het afnemen van de Nederlandse zelfstandigheid.Ga naar eind87 In die discussie komt telkens de gedachte naar voren, dat Nederland per slot van rekening een Wereldrijk is, en geen locaal bruggehoofd. Dat, zeggen sommigen zelfs, is het behoud van Nederlands zelfstandigheid: omdat Indonesië in de Amerikaanse, Nederland zelf in de Britse invloedssfeer zal komen te liggen, zal ons land deze twee landen ‘tegen elkaar uit kunnen spelen’ en zo Nederlands zelfstandigheid bewaren.Ga naar eind88 Telkens komt men deze these tegen, onder meer in de stelling, dat Nederland zich nooit zal mogen verbinden met één grote mogendheid.Ga naar eind89 Tegelijk vindt men in een zucht tot overcompensatie dikwijls de gedachte, dat Nederland een zeer waardevolle bondgenoot is voor de Angelsaksen. In velerlei plannen zelfs de aangewezen bondgenoot op het vasteland, veel beter dan het vervallen Frankrijk, dat men soms met een superieure ‘democratische’ laatdunkendheid behandelt,Ga naar eind90 terwijl men zich eveneens soms te goed acht om met Zuidamerikaanse Staten b.v. in één alliantie te zijn verenigd.Ga naar eind91 Onder de voorstanders van regionale aaneensluiting vindt men ook verschil van mening,Ga naar eind92 tussen hen, die de zeeverbinding met de Angelsaksen,Ga naar eind93 en hen, die het continent vooropstellen. De eersten beklemtonen het belang van bescherming ter zee voor het hele Koninkrijk, de anderen de gedachte, dat Europa ‘wedergeboren’ moet worden,Ga naar eind94 en dit in twee schakeringen: sommigen als Sal Tas, zien daarin een mogelijkheid een zo groot mogelijk brok Europa uit de klauwen van de Russische Beer te houden;Ga naar eind95 anderen zoeken het in Europa voor een tegenwicht tegen de Angelsaksers, als een embryonale ‘derde weg’, in de hoop zo een ‘brug’, in plaats van een bruggehoofd te kun- | |
[pagina 131]
| |
nen vormen, - hetzelfde, in een andere versie, als wat degenen veelal betogen, die daarom juist blokvorming afwijzen.Ga naar eind96 - Ook dat vindt men in velerlei schakeringen: van Het Parool, dat in 1943 een soort verlaat Osloblok voorstaat, tot De Waarheid toe, die Nederland tot tijdelijk middelaar tussen Oost en West benoemt.Ga naar eind97 Het ‘officiële geluid’, het geluid der Regering blijft t.a.v. deze problemen nog gereserveerd. Terecht zegt Van Kleffens, dat pas een vrij Nederland de beslissing over alliantie - of niet - zal moeten nemen. Het gehele denken over de na-oorlogse politiek heeft uiteraard iets voorlopigs, het is een denken dat men eigenlijk niet actueel acht. Dat verklaart veel, maar niet alles. Ook na de bevrijding immers, is er die typische stemming van ‘afwachten’ - van slechts reageren op van buiten komende impulsen. Het lijkt geen toeval, dat Van Kleffens een half jaar na de bevrijding in de Memorie van Antwoord t.a.v. en ook in de discussieGa naar eind98 over de ratificatie van het uno-charter, een uiteenzetting en een debat over de eigenlijke buitenlandse politiek nog wil mijden... En ligt niet in diezelfde lijn van zich nog niet willen binden, de bewering, dat het bestaan van de uno ‘absoluut vereiste’ genoemd wordt om regionale pacten voor Nederland ‘überhaupt’ aanvaardbaar te maken?Ga naar eind99 Tegelijk kan men in deze reserves meer positief zien een verlangen naar een nieuwe zelfstandigheidspolitiek, die voorlopig niet anders is dan een wens: de gedachte van een ‘actieve buitenlandse politiek’ is immers meestal slechts negatief bepaald: men wil niet meer het onmachtsbeleid van de neutraliteitspolitiek, men wil iets anders - en als de hele ‘vernieuwings’ hausse in de oorlog dekte deze leus de meeste fantastische plannen,Ga naar eind100 die men alléén daarom al niet durfde te concretiseren, omdat dan de onrust, die tegelijk bron en doel van het vernieuwingsstreven was, zou worden opgeheven. Voorlopig was deze leus van ‘actieve buitenlandse politiek’ daarom louter een appèl om niet terzijde te staan, maar zich bewust te zijn van Nederlands taak en grootheid. Hoe benarder de bezetting werd, des te meer werd het eigen-Nederlandse beklemtoond, en de matrijs waaruit men dacht. Deze innerlijke tegenstrijdigheid - vrucht van een situatie, waarin tegelijk Nederland voor de eigen natie de albeslissende inhoud van het gedachtenleven ging vormen, en dat zelfde Nederland voor de rest van de wereld van steeds minder belang werd - deed als vanzelf het oude probleem van de verhouding tussen grote en kleine staten scherp naar voren komen. | |
C Het protest - Nederlands zelfstandigheidZoals wij reeds eerder zagen, nam in de oorlog de positie van de kleine naties proportioneel met de machtsverschuiving naar de Big Three af. Dit verspreidde in de kringen van deze natiesGa naar eind101 tegelijk gevoelens van onlust en van onrust, vooral wanneer men aan de toekomst, aan de vormgeving van de wereld na de oorlog dacht. Men vreesde kennelijk, dat het driemanschap der | |
[pagina 132]
| |
grote drie albeheersend zijn zou, feitelijke wereld-dictators, heersend over, maar zonder de kleine naties. Ook in Nederlandse kring maakt men zich zorgen, zoals onder meer blijkt uit een ingezonden stuk van Van Kleffens in The Times,Ga naar eind102 enkele persconferenties en een latere nota aan de Dumbarton Oaks-staten. Kampioen der kleinen: Het Nederlands protest heeft in hoofdzaak twee motieven: In de eerste plaats ontkent men klein te zijn, en in de tweede plaats bestrijdt men met ten dele ethische argumenten de machtsaanspraak der machtigen. Het eerste argument beweegt zich eigenlijk in dezelfde gedachtensfeer, die de grote staten de macht doet opeisen: men werpt hen tegen, dat ook de kleinere mogendheden Mogendheden zijn, ‘powers’, ‘puissances’, en construeert zo een aantal geledingen onder de staten, gradaties van verschillende grootte, waarin men zichzelf een relatief hoge plaats toedeelt.Ga naar eind103 Telkens komt men de gedachte tegen, dat Nederland een ‘middel-grote’Ga naar eind104 staat is, geen kleine staat, maar eerder de ‘kleinste der grote koloniale landen’.Ga naar eind105 In de bovengenoemde ‘Suggesties over de Dumbarton Oaks voorstellen’ wordt b.v. de term ‘smaller nations’ angstvallig gedefinieerd en gerelativeerd. Het Witboek-Gerbrandy achtte door de loop van de oorlog de ‘zuivere verhouding’,Ga naar eind106 dat is de gelijkberechtigdheid tussen de staten, verstoord. Nederland is een ‘Rijk in vier werelddelen’, een ‘Koninkrijk met 70 millioen inwoners’...Ga naar eind107 Achteraf, nu de toch eigenlijk altijd al wankele, onevenwichtige bouw van een klein Nederland met een groot koloniaal rijk, historie is geworden, kan men zich deze grootheidsillusie nauwelijks voorstellen, maar evenzeer als voor ons nu de geschiedenis van zeven jaar ons beeld bepaalt, zo was de driehonderdjarige traditie van koloniale macht een belangrijke factor in het ‘Zerrbild’, dat men van zich zelf zag in de wereldspiegel anno 1944-1945. Het is een der meest opmerkelijke ontdekkingen van een onderzoek als dit, hoe vanuit 1944 begrijpelijk, vanuit 1952 onbegrijpelijk, gering de aandacht is voor het internationale aspect van de verhouding Nederland-Indonesië: men vindt het nauwelijks, ja, bijna nooit, noch in de illegale pers, noch in latere publicaties.Ga naar eind108 En weer achteraf kan men daarom begrijpen, hoe grote schok het Indonesische vraagstuk worden zou, al was het alleen, omdat men eigenlijk nauwelijks gezien had, dat het een vraagstuk was. Schatte men dus zo Nederlands gewicht in de internationale politiek hóóg, men trachtte het nog te verzwaren. In tegenstelling tot de tijd van 1914-1918, dacht men niet of nauwelijks aan ontwapening. Integendeel. Het realisme schuwde dit verleden, en telkens wordt er aangedrongen op een actieve defensiepolitiek, die Nederland niet alleen zal beschermen, maar ook een zeker poids zal geven in een samenleving, die het recht tot medespreken afmeet naar het aantal divisies, dat men op kan brengen. Daarenboven is er de idee Nederland ook territoriaal te vergroten, zowel in de soms weer opleven- | |
[pagina 133]
| |
de nuance van een ‘Groot-Nederland’ als in die van de annexatie.Ga naar eind109 Spelen sommigen zelfs niet met het idee Nederland het mandaat toe te kennen over een Westduitse staat?Ga naar eind110 Tenslotte ziet men Nederland - als Ali Hassan de dadels - groter dan het is, door het te zien als uitverkoren spreekbuis voor andere volken, die zich zullen laten leiden door Nederlandse initiatieven. Zo kapitaliseert men nu juist de kleinheid van het Koninkrijk, Nederland wordt leider van de Underdogs!Ga naar eind111 Is dit dus één soort pogingen de balans ten gunste van de kleine staat te wijzigen, aan de andere kant voert men meer ethische en redelijk-overredende argumenten aan. In het ingezonden stuk in The Times b.v. doet Van Kleffens een beroep op de democratie: ‘It is difficult to see, how in things international democratically minded people can feel justified in attaching more weigth to the voice of the greater Powers than to that of the smaller ones - not necessarily small ones. Might and influence in national and international affairs are one thing; opinions and views are another.’Ga naar eind112 Op dat laatste, op het feit, dat ‘in the realm of facts there is in another sense (dan machtsongelijkheid) complete equality between larger and smaller States’, doordat namelijk: ‘good and just ideas may and do occur to either category without regard to size or power’ doet Van Kleffens in San Francisco een beroep,Ga naar eind113 om het terugdringen van de stem der kleinere naties tegen te gaan. Heeft, zo zegt hij telkens, een land als Nederland niet een groot aantal Nobelprijswinnaars? Tegenover de macht wordt dan - als wel altijd in de geschiedenis - het recht gesteld, dat de zwakken moet beschermen tegen de sterken. De strijd voor de rechten van een kleiner land, als Nederland, is dan ook het hoofdmotief van de Nederlandse buitenlandse politiek tot 1945, zoals uit tal van uitingen blijkt.Ga naar eind114 Na een strijd met de pen in 1943 en 1944 spitst deze zich in 1945 practisch toe tot een strijd om de plaats, die een land als Nederland zal innemen in de nieuwe Veiligheidsorganisatie. Het voornaamste stuk, uitgegaan van de Nederlandse Regering, is de nota over de Dumbarton Oaks-voorstellen,Ga naar eind115 een boeiend document, met een typische mengeling van scherpte en illusies. Na een principiële inleiding bevat het twee hoofdpunten: 1. een verhandeling over de basis, waarop de nieuwe organisatie besluiten zou dienen te nemen. De nota vreest, dat men de veiligheid boven het recht wil stellen en dus zo de macht het laatste woord laten. Daarentegen wil de nota - en later dient men een amendement in deze zin in - dat de organisatie de besluiten zal hebben te nemen op basis van recht en moraal. Achteraf lijkt het de scepticus anno 1952 een nogal naïeve tevredenheid, als de toelichting tot het amendement zegt, dat de aanname ‘would afford these other members (dan de Big Five) some reasonable compensation and correction of this inequality.’Ga naar eind116 De aandrang de besluiten van de Veiligheidsraad te doen toetsen door een college van ‘vroede mannen’, is een typisch stuk uit de Nederlandse juristen-pronkkamer. 2. Daarnaast gaat de nota in op dat ‘very thorny question, the relationship between the great Powers and the smaller Sta- | |
[pagina 134]
| |
tes’, en eist dan, dat tenminste de stemmen van drie van de kleinere naties in de Veiligheidsraad nodig zullen zijn voor een geldig besluit.Ga naar eind117 Anders immers wegen de concessies, die de kleinere naties zullen doen niet op tegen de voordelen, die een uno zou kunnen brengen? Tot slot acht de nota het reëel geen staat tot automatische sancties te verplichten en wenst zij het vetorecht tot geringe proporties terug te brengen.Ga naar eind118 Ofschoon de Regering wel gedragen zal zijn geweest door het algemeen sentimentGa naar eind119 in deze kwestie, vindt men in de illegale pers, en elders, veelal een gereder aanvaarden van de positie van de Big Five. Men waarschuwt er zelfs soms voor te pogen deze aan te tasten: leerde, zo zeggen kenners als Verzijl e.a., de Volkenbond niet, dat de grote naties het buiten de universele organisatie zouden zoeken, indien men hun daarbinnen niet het volle pond gaf?Ga naar eind120 Al deze argumenten zijn eigenlijk optimistisch of, zo men wil, naïef. Was het niet juist de onrust over de feitelijke machtspositie der grote mogendheden, die tot actie aanspoorde, en is het niet een miskenning van diezelfde realiteit, als men gelooft, ‘concessies’ te doen aan diezelfde machten? Vaak is het, alsof men van de nood een deugd maakt: ‘We should like to see international anarchy reduced. We are ready to accept certain limitations of that more or less complete freedom which hitherto has characterised a sovereign state. We should like to see those limitations accepted in the same measure by all States, great and small. If this cannot be obtained at once and if together with the other medium and smaller States, we are to set an example in this respect, we shall be proud to do it.’Ga naar eind121 Men doet concessies, men geeft het voorbeeld. Was het anders dan slechts een bevestiging van een bestaande toestand? Het moet de Grote Vijf, of liever de Grote Drie wat rhetorisch in de oren geklonken hebben, een land als Nederland te horen poneren, dat in ruil voor de erkenning van hun groter positie de kleinere staten ‘are entitled to ask that these great Powers show in practice that they are conscious of the special duties and responsibilities these concessions place upon them’.Ga naar eind122 Was het in hun ogen niet een even grote concessie de kleine staten überhaupt te laten meespreken?Ga naar eind123 Nederland achtte zich dus kampioen der kleinen. En inderdaad was het een der veertien leden van het ‘Steering Committee’ van de conferentie in San Francisco. Kennelijk werd er b.v. aandacht besteed aan de ‘Suggestions’. Maar zou ook hier niet een gevaar van gezichtsbedrog zijn? Ook Uruguay zal wel een eigen witboek hebben, waarin telkens de Uruguaanse woordvoerder het woord voert. Hoeveel zal er over de Nederlandse activiteiten in te vinden zijn? Wat zijn acht amendementen op een totaal van twaalf honderd? De debatten in het noodparlement zijn leerzaam. Al was het maar om de lof, die men zichzelf toezwaait, dat men een zo kwalijk document als het Charter toch wel aanvaarden wil. Dezelfde houding, als voor de oorlog, lijkt aanwezig. Men schudt het wijze hoofd over zoveel onvolmaaktheid, ‘helaas, | |
[pagina 135]
| |
juridische constructie van feitelijk bestaande onbevredigende toestanden’Ga naar eind124... Wat kan men anders verwachten van een critisch volk, dat gewend is zoveel beter constructies als normaal te zien en, ondanks alle realisme, onder de oorlogsdruk op iets beters had gehoopt? | |
VI Nederland en de wereld: 1940-1945Wat voor conclusies mag men nu uit dit alles trekken? Kan men uit het voorgaande nu afleiden, wat Nederland dacht over de eigen plaats in de wereld? Het is het gevaar van alle historie-schrijvers het verleden uit het geschrevene alleen te reconstrueren. De uiteindelijke consequentie daarvan is immers de stelling van de Engelse conservatieve historicus: ‘Of the submerged classes we know nothing. They were not put on record’... Hier echter is het gevaar voor mistekening zelfs nog groter: het gaat niet om concrete feiten, maar om de fixatie van bepaalde gedachten in een achter ons liggende tijd; de illegale pers waarschuwde soms al, dat haar mening niet de publieke opinie pretendeerde te vertegenwoordigen.Ga naar eind125 In zaken van binnenlandse politiek bleek in 1945 de juistheid daarvan overduidelijk, in kwesties van buitenlandse politiek niet zo zeer. Enerzijds is dat wel het gevolg van het feit, dat t.a.v. de buitenlandse politiek geschillen altijd minder diep gaan: de deviatiemogelijkheid was daardoor per definitie kleiner. Anderzijds echter is het symptomatisch zowel voor de geringere aandacht en de geringere emoties, die de stand der buitenlandse politiek opriep, als voor die sfeer van afwachten, van zich nog niet willen vastleggen, die t.a.v. de buitenlandse politiek in 1945 heerste. Daarom kan men eerder negatief iets zeggen: wanneer zelfs het meest bewuste deel van het volk, dat zich uitte in brochures en illegale pers, zowel kwantitatief als kwalitatief geringe aandacht besteedde aan het vraagstuk der buitenlandse politiek, dan mag men daaruit wel concluderen, dat op een enkele uitzondering na,Ga naar eind126 de Nederlander ook na de oorlog het primaat van de buitenlandse politiek òf niet besefte òf niet voldoende durfde doordenken. Is het niet opvallend, dat geen der schrijvers van de brochure Om Neerlands Toekomst, waarin alle politieke partijen aan het woord komen, de buitenlandse politiek behandelt? Prof. Schermerhorn zoekt een verklaring: ‘Wij hebben vijf jaren achter ons, waarin wij in afzondering van de wereld hebben geleefd. Het was een gedwongen isolement. Nederland was als het ware met prikkeldraad omgeven en het werd één groot interneringskamp. Duizenden van ons hebben werkelijk in zulk een kamp gezeten en zij allen hebben naast alle kwaad, dat daaraan verbonden was, ook die eigenaardige kampgeest leren kennen, waarin na langere tijd tenslotte het hartstochtelijke meeleven met hetgeen er | |
[pagina 136]
| |
buiten die kleine wereld gebeurt, langzaam maar zeker uitdooft.’Ga naar eind127 Hij raakt daarmee de essentie van dit opstel, dat immers achteraf makkelijk oordelen en spotten heeft, ja, waaraan zelfs het verwijt gemaakt kan worden, dat het zoekt naar iets, dat het geen recht heeft te zoeken, naar een beschouwend oordeel in een tijd, waarin strijd en leed beschouwing onmogelijk maakten, en slechts verzet, verlangen, hoop toelieten. Hoe zou men een wijs oordeel verwachten, wanneer het leven de inzet is? Immers evenmin als van een hongerende behoefte naar cultuur? Het is dan ook te begrijpen, dat men zich maar al te vaak nauwelijks bewust was slechts een klein land te zijn, waar de strijd in en om dat kleine land een wereld op zichzelf vormde, een wereld, die alles omvatte. En is het niet even begrijpelijk, dat men het ellendige heden zowel in een idealisering van het verleden als van de toekomst trachtte te vergeten, zodat men, in beide gevallen eigen land als het ware door een vergrootglas zag? Men koesterde in de oorlogsjaren vaak een overdreven visioen van Nederlands toekomstige status en men smukte het beeld op met de sierselen van het glorierijk verleden, dat tegelijk een appèl is: Nederland zij ‘barrièrestaat’, als in de 18e eeuw.Ga naar eind128 Nederland helpe het Europees evenwicht in stand te houden - als in de dagen van De Witt en de Koning-Stadhouder.Ga naar eind129 Nederland grijpe nu de te lang verwaarloosde kans van uitbreiding naar het Oosten, en zo meer. Bijna overal en met name in de annexatieliteratuur, mist men het besef, dat tenslotte de plaats van Nederland in de wereld niet door Nederland, maar door de wereld bepaald wordt. Is - nogmaals - niet de diepste verklaring hiervoor, dat Nederland voor Nederland de wereld was? Is het niet een door de omstandigheden meer begrijpelijk, maar ook in andere tijd voorkomend gezichtsbedrog, zodat het terloopse oordeel over ‘the indomitable Dutch’ de Nederlander veel meer zegt, dan de Amerikaan, die dat uitsprak, evenals bv. de parades, die Roosevelt de Koningin bereidde haar meer zeiden dan hem?Ga naar eind130 Wat interesseert het schoolfeit, dat ‘wij’ de grootste sluizen en de grootste visafslag van de wereld hebben, de buitenlander, die zelf veel meer dingen ‘het grootst’ heeft? Wat Nederland als ‘actieve buitenlandse politiek’ zag, moet een staat als Amerika dan ook veelal onverschillig gelaten hebben. Is het niet kenmerkend voor de positie van een kleine staat, dat ‘voorlichting’ het machtigste wapen in de buitenlandse politiek moet vormen?Ga naar eind131 Het belang ervan werd beklemtoond, maar zag men ook, dat dit typische pressure group-wapen inderdaad symboliseerde, dat Nederland in de internationale politiek weinig meer gewicht had, dan een pressure group? Over het algemeen waren de plannen voor na-oorloge politiek vaag, met twee uitzonderingen, waar meer zekerheid en concreetheid van oordeel aanwezig waren, n.l. terzake van de handel, en terzake van de ideologische instelling op de buitenlandse politiek. Dat is geen toeval: beide elementen horen in feite tot de constanten van de Nederlandse politiek, ja vormden en | |
[pagina 137]
| |
vormen er veelal de uitsluitende inhoud van, zodat er slechts een aanknopen nodig was bij het vertrouwd verleden. Is niet de strijd voor de vrijhandel een oud chapiter? En komt men de kanalenkwestie met België niet zowel in 1939 als in 1952 in de debatten tegen? Is het niet tekenend, dat men in de annexatieliteratuur meermalen de idee tegenkomt, dat men via annexatie het Dortmund-Eemskanaal kan sluiten, en zo de Rijnvaart naar Nederlandse havens leiden?Ga naar eind132 En wist men niet te goed, dat de Nederlandse economie afhankelijk was van een goed Duits achterland, zodat men zelden, wat al de wraakplannen waren, de idee van volslagen economische ontwrichting van Duitsland poneerde? Ook de ideologische instelling van de buitenlandse politiek sloot aan bij het verleden. We zagen, hoe mager de inhoud overigens van het witboek-Gerbrandy ook was, dat duidelijke, aparte paragrafen gewijd waren aan het herstel van het gezantschap bij het Vaticaan, en ‘het herstel, resp. aanknopen van betrekkingen met de ussr’ - begrijpelijk, wanneer men bedenkt, dat dit vrijwel de enige kwesties waren, waar het vooroorlogs Parlement een geprononceerde mening over had, en dus met recht verantwoording zou kunnen eisen. Juist dit feit, dat de buitenlandse politiek voor de gemiddelde Nederlander als het ware gebaseerd was op, feitelijk op het binnenland afgestemde, ideologische axioma's, die de wereld en de plaats van Nederland daarin, vastlegden, is de voornaamste reden, waarom men de attitude van Nederland als geheel niet mag herleiden tot de uitingen van de illegale pers, die wel ten dele die ideologische gebondenheid verloren had, maar juist daarin afweek van het gros van de bevolking. In de houding t.o.v. Rusland bleek dit b.v. overduidelijk. En ook elders vindt men symptomen: Komt het credo van het internationale recht niet weer veel duidelijker naar voren in de kamerdebatten over het uno-charter, dan in de discussies van de illegale pers van vóór 5 Mei 1945? Wordt niet een groot aantal kolommen van de handelingen ingenomen door discussies over de vraag, of het voor Nederland wel aanvaardbaar was, dat in de considerans van het uno-charter de aanroep van Godes naam en zegen ontbrak?Ga naar eind133 Is het toeval, dat juist de Nederlandse delegatie in San Francisco bezwaar had tegen de aanhef ‘We, the peoples of the United Nations’, omdat deze feitelijk de doctrine van de volkssouvereiniteit sanctioneerde en het eigen recht der overheden miskende? Ds. Zandt had gelijk, toen hij zijn rede over het charter in de Tweede Kamer vrijwel begon met: ‘Mijnheer de Voorzitter, onze houding tegenover de Volkenbond mag ik... als algemeen bekend veronderstellen’...Ga naar eind134 Eén effect had de oorlog niettemin gehad: de houding van hovaardij jegens de ‘verdwaasde volken’, die in 1939 nog zo duidelijk was, was veelal verdwenen, evenals de te nadrukkelijke klemtoon op Nederlands roeping de wereld het internationale recht te brengen. Dat men hoopte, dat er toch nog een ‘roeping van Holland’ was, is begrijpelijk. Men vindt het in bepaalde ethische geluiden, bv. bij hen die de annexatie verwerpen: ‘Laten wij als | |
[pagina 138]
| |
kleine natie trouw blijven aan onze roeping, het geweten der grote naties te zijn. Het is beter te strijden voor ons ideaal van een vernieuwd Europa, dan tussen de poten der grote roofdieren in te sluipen om ook een stuk uit het kadaver te rukken.’Ga naar eind135 Men vindt het ook in de gedachte, dat Nederland een brug zou kunnen zijn tussen Oost en West, of de kern van een nieuw Europa. En dat toch de zelfverheffing niet geheel ontbrak, blijkt b.v. uit verschillende uitlatingen van Van Kleffens, zowel als hij schermt met de Nederlandse Nobelprijzen, als met de gedachte, dat ‘Nederland, dat in samenleving der democratische Staten meer dan ooit een eervolle en invloedrijke plaats inneemt, met zijn bezonnen karakter en zin voor objectiviteit, (tot het verzekeren van veiligheid en vrede) een grote bijdrage kan leveren’.Ga naar eind136 Maar is dit alles, ondanks de nadelen, veelal niet een sympathieker houding dan die van het volslagen cynisme? Daarvoor immers geldt het vonnis van een illegale publicist: ‘Slechts een dode staat cijfert zichzelf weg!’Ga naar eind137 Toch, hoezeer er dan ook een appèl moge zijn, de zekerheid van de eschatologie ontbreekt. Men vreest ervoor, en tracht nieuwe grond onder de voeten te krijgen, door vooral realist te willen zijn - een realisme echter, dat niet zozeer een betere blik op de werkelijkheid is, als wel een stemming: een niet meer de dupe willen worden van eigen verwachtingen. E.H. Carr is vrijwel de enige schrijver, die in de illegaliteit gelezen wordt, en dat met het frenetieke fanatisme soms der zelfkastijding. Slechts een enkele maal toetst men dit ‘realisme’ aan de realiteit, zoals De Toekomst, die in October 1944 Carr fel aanvalt: zijn ‘realistische’ salto mortales registreert, en the Twenty Years Crisis vonnist als ‘perfide en vol sofismen, voor de leek in de buitenlandse politiek het meest gevaarlijk. Het zou geschreven kunnen zijn door een Duitse communist in de tijd onmiddellijk voorafgaande aan Hitlers inval in Rusland.’ Meer positief betekent de ‘realistische’ instelling een beklemtoning van de machtsfactor in de internationale politiek, waardoor men vanzelf de weg van de blokkengedachte opgaat. Zoals wij zagen, was dit in eerste instantie meer gericht op veiligheid dan machtspolitiek, meer anti-Duits, dan anti-Russisch. Lang zou dit niet duren: toen eenmaal Duitsland weggevallen was, waren de oude, bewaard gebleven ideologische afkeer, en de vrees voor de Russische macht voldoende om juist bij uitstek deze realistische gezindheid te keren tegen de ex-bondgenoot. Slechts de traditionele houding van: afwachten, voor alles vrede, geen machtspolitiek, geen blokken, maakte, dat dit nog relatief lang duurde. Het is dan ook een symptoon van de onwezenlijkheid van de stemming anno 1945, dat Van Kleffens tegelijk in de Suggesties over de Dumbarton Oaks-voorstellen onmin tussen de ‘five great peace-loving(!) States... no doubt a remote possibility’ noemt, en een amendement namens Nederland indient om het lidmaatschap van de nieuwe organisatie te beperken tot die Staten, ‘which may be expected on account of their institutions and by their international behaviour faithfully to observe and carry out in- | |
[pagina 139]
| |
ternational commitments’, met de hem toch eigenlijk ook zelfbedriegende toevoeging, dat ‘the insertion of this rule, however important, would not appear to be neccesary in so far as the States represented at the San Francisco Conference’.Ga naar eind138 Een land, dat voor een groot deel de internationale politiek uit de eigen ideologie beleeft, kon onmogelijk een psychologisch zo labiele houding lang volhouden, zeker niet, toen het tegenwicht, dat voor de oorlog nog bestond in het gevoel, dat de buitenlandse politiek zich slechts buiten onze grenzen afspeelde, door de oorlog eenmaal was verdwenen. De periode van de oorlogsjaren is vooral daarom interessant, omdat deze als het ware een interregnum vormt. Vóór 1940 was er de neutraliteitspolitiek, die eigenlijk geen politiek was, na 1948 heeft Nederland de buitenlandse politiek ten dele geabandonneerd, behoudens voorzover deze stoelt op de traditionele noodzaak van de waarborg van eigen belang in de negotie, en voorzover men eigen wensen binnen het machtsblok, waarin men ligt, door ‘druk’ moet trachten door te zetten, of dit nu diplomatiek vertoog, meeconfereren aan het ondereinde van de tafel, of het bezoek van de Koningin aan Amerika betekent. Daartussen ligt de periode, van wat men noemde: ‘de actieve buitenlandse politiek’, voorlopig meer leus dan concreet plan, en dat dan nog bij slechts enkelingen in de gehele bevolking. Het was, zoals we eerder zeiden, typisch product van de vernieuwingsgedachte, die slechts wist, dat het anders moest, maar niet hoe. Is het dan te verwonderen, dat, waar men elders al zo weinig wist te concretiseren, dit nog minder het geval was op het gebied van de buitenlandse politiek, die men zeker, als klein land, nooit in eigen hand heeft? Wat teleurstellend is slechts het gebrek aan oorspronkelijkheid, aan eigen denkkracht t.a.v. de buitenlandse politiek. In 1939 waren Tilanus, Smeenk, Serrarens, Bierema en Van der Goes van Naters allen voor de neutraliteitspolitiek. In 1945 noemden zij deze stuk voor stuk ‘struisvogelpolitiek’, die ‘principieel onbevredigend was’, en teveel riekte naar het ‘Ben ik mijn broeders hoeder’.Ga naar eind139 In datzelfde jaar waren vrijwel allen gereserveerd t.o.v. het denkbeeld van blokvorming, en vóór de uno als de beste garantie voor de vrede. De idee van Duitslands herbewapening leek gekheid. In 1949 waren, weer, allen voor het Atlantisch pact, en in 1952 vóór herbewapening van Duitsland. Zei Serrarens niet enige tijd geleden, dat ‘het Duitse pacifisme het grootste gevaar voor Europa’ vormde?Ga naar eind140 Men kan in zekere zin niet ontkennen, dat in 1939 de neutraliteitspolitiek aangewezen was, zoals in 1945 een poging met de uno en in 1952. herbewapening. Maar toch mist men node het nonconformisme, dat in de binnenlandse politiek hoogtij viert. Is ondanks alles ook dat niet weer een teken, dat de buitenlandse politiek niet dezelfde hartstocht en aandacht wekt, als de binnenlandse, terwijl ze toch zo onvergelijkbaar veel belangrijker is? |
|