Hoofdstuk 14
Iets over het ontstaan van de Reynaert
Verhalen, waarin dieren een rol spelen, die aan die der mensen doen denken, zijn al heel oud. Vaak werden ze verteld om kritiek uit te oefenen, bekende figuren belachelijk te maken of wijze lessen te geven. Men noemde ze eerst dierenverhalen, later fabels. Wie de eerste fabels gemaakt heeft, weet niemand; het is zeker, dat al in de 8ste eeuw voor Christus in Griekenland fabels bekend waren en misschien heeft in de 6de eeuw voor Christus, een slaaf, die Aesopus heette, ergens in dat land fabels gedicht. Ook in India leefden ze onder de mensen en vele ervan kwamen mondeling en schriftelijk naar het westen van Europa. Dat was al eerder het geval met de Griekse. Phaedrus, een vrijgelaten slaaf van keizer Augustus, bracht al in de 1e eeuw van Christus 90 Latijnse fabels bijeen: Aesopiae fabulae; in de 4de of 5de eeuw ontstond een dichterlijke Latijnse bewerking van 42 fabels door Avianus, die veel in de scholen werd gebruikt. In Nederland vertaalde men in de 13e eeuw de Franse Yzopet onder de naam Esopet; misschien waren de bewerkers Calfstaf en Noydekiin.
Over de verspreiding van de oosterse en de Griekse fabels in Europa is door de geleerden veel geschreven en getwist. Ook over de vraag, of er oorspronkelijke fabels in de landen der Germanen bestonden. Onmogelijk is dat niet, maar zekerheid schijnt er op dit punt niet te vinden. Wel is het waarschijnlijk, dat Indische fabels, waarin de jakhals de hoofdfiguur was, langs twee wegen Frankrijk bereikten: via Perzië, Arabië, Griekenland en Italië èn via Noord-Afrika en Spanje. Misschien werd de stof eruit vermengd met inheemse dierverhalen; in ieder geval maakte de jak-