| |
| |
| |
Zeven en twintigste kapittel.
Zes weken na die redding, en toen de Wijsgeer Perfect wederom zoo even op de been was, werd er een Cartel van uitwisseling van slaven en krijgsgevangenen, tusschen den Kapitein Cornelis Schrijver, uit naam van de Republiek der Vereenigde Nederlanden en den Doorluchtigen Dey van Tripoli tot stand gebragt, ‘en de Heer Jan Perfect, de zone Ezechiëls, voornaam Apotheker te Leyden, stond, vooraan, op de lijst der gerantsoeneerde Hollanders, welke, te dier tijd, uit de verdoemelijke slavernij der heidensche Turken gered werden:’ gelijk zich de vrome Amsterdamsche Predikant Wilhelmus Snavelius, in eene stichtelijke leerrede over Jeremias 51, vers 27, die om derzelver belangrijke schoonheid door den druk werd gemeen gemaakt, zeer eigenaardig hooren liet. En het was, bij gelegenheid van deze zoo geheel onverwachte uitwisseling der Christenslaven, door den heere Schrijver te Tripoli gedaan, dat Jan Perfects eerste twijfelingen omtrent der menschen algemeene vol- | |
| |
maaktheid begonnen op te dagen. ‘Want,’ zeide zijn Edele na rijpe overweging - en hiertoe had hij tijd en gelegenheid gehad! - ‘zoo ik waarlijk geroepen was geweest om de volmaaktheid mede tot stand te brengen, dan had het waarschijnlijk moeten zijn, dat vooreerst de volmaaktheid in der daad op handen geweest ware: en de volmaaktheid op handen zijnde, hoe kon het dan in het groote plan komen, dat dezelve door de geheele onvolmaaktheid van mij, haren eersten en besten Apostel, te weeg gebragt werde! En waarom is de Wel Edele Gestrenge heer Cornelis Schrijver juist zes weken te laat op de reede van Tripoli aangekomen, of waarom is de oude heer Sultan juist zes minuten te vroeg in de Berceau van Jasmijn en Lila gekomen!’
Binnen kort ging de reis naar Holland aan: en met een beklemd gemoed naderde onze held de anderzins zoo lang gewenschte Vaderlandsche kusten. Toen hij in Amsterdam kwam, liep men van alle kanten uit, om de ongelukkigen te zien, die in de verdoemde slavernij der heidensche Turken gelegen hadden en uit dezelve gered waren: en onder dezelve baarde de Wijsgeer Perfect de meeste opmerking. Dominé Snabelius vergeleek hem bij den kerkvader Origines, ‘die,’ zeide hij, ‘ook om het goede, om het volmaakte geleden, ja even als Perfect geleden had.’ Hij presenteerde hem aan zijne vrouw en aan de Dames van hare kennis, die op een kopje thee bij haar te visite waren. Deze vonden echter zoo weinig raars in hem en in zijn wedervaren, dat zij meenden, hij had, wat haar aanging, met zijne originaliteit wel in Tripoli mogen blijven zitten.
| |
| |
Toen de goede Perfect in de trekschult naar Leyden zat, waar hij zich in het ruim alleen bevond, overliep hij bij zich zelven, wat hij in den tijd van tien jaren achtereen voor de Perfectibiliteit van het menschdom al gedaan, en wat hij of het menschdom er bij gewonnen had? - Hij zag dat de balans gebrekkig uitkwam: en toen hij de zijne, bijzondere, had opgemaakt, riep hij weemoedig uit: ‘moest ik daarvoor in Braband half dood gepurgeerd en bestolen, in Engeland bijna opgehangen worden? op de Spaansche kust schipbreuk lijden en in de Inquisitie versmachten? door eene Parijssche Artiste opgeligt, door eenen vriend in Italië in de gevangenis gebragt, door eene sentimentele vrouwe verraden, door de Palestiners bedrogen en gehoond, door de Paralapapappers verguisd en door eenen smerigen kelapper in Wijsbegeerte overtroffen worden? In Tunis nog erger dan geëmpaleerd worden?.... En moest ik hierbij, niet alleen mijn regteroog ten beste geven, maar ook.... zelfs.... ach!.... helaas!.... helaas!.... ach!.... ach helaas!.... ach!... en ach!.... en ach!’
‘En dat alles, domme ellendeling!’ viel hem de heer Habacuc Knaagwurm, wien hij van wege de duisternis niet opgemerkt had, in de rede, ‘en dat alles, met dat gevolg, dat gij de wereld nog gekker en nog slechter moest wedervinden, dan gij die gelaten hadt! Ik heb het u gezegd! de mensch is zoo min voor volmaaktheid vatbaar als de wilde dieren, om zachtmoedigheid uit te oefenen, de duiven om ten oorlog te trekken en de
| |
| |
oesters om bons mots te zeggen! Een ieder moet bij het zijne blijven: - dit alleen is der menschen wijheid! Iedere eeuw heeft hare uitzinnigheden gehad: die van de onze was de hersenschim der volmaking! Wij streven naar denkbeeldige schoonheden, welke het ons te midden des strijds van menschelijke hartstogten, onmogelijk is te bereiken! - Waartoe zich in de wolken van hoogdravende hersenschimmen te gaan verliezen! daar het gezond verstand ons raadt, om, met wijsheid en ondervinding, stil en bedaard op de aarde te blijven zitten!
‘Doch van alle volmaaktheidsplannen,’ vervolgde de onvriendelijke Wijsgeer, ‘was die uwer tegenwoordige algemeene opvoeding, nog wel de onzaligste. Vergeef mij mijne vrijpostigheid, Mijnheer Perfect! maar deze is, in massa genomen, bijna zoo zot als UE. zelve! Alles, geloof mij, hangt in de jeugd, van een goed hart, eenen goeden kop en van grondbeginselen, en niet van gelijk geschorene kosmopolitische, of, wilt gij dien eenen nog fraaijeren naam geven, van philantropische opvoedingsplannetjes af, die, in navolging van nieuwerwetsche, Tudeske en Semi Tudeske geleerdheid, thans als wilde struiken, en in onrijpe vruchten overal opschieten: en, welke, in de vooronderstelling alleen, eener geheele, ophanden zijnde, omkeering, zoo van zaken als menschen en hartstogten, intusschen dienen, om het jeugdelijke gemoed, het jeugdelijke gestel en ook het jeugdelijk denkbeeldige, geheel te veranderen, maar niet te verbeteren. Bespiegelingen, welke
| |
| |
in het afgetrokkene even als het gevoelen van zekeren Wijsgeer, “dat de menschen gemaakt waren om op handen en voeten te loopen,” zoo lang er geen dwang aan gehecht wordt, om dezelve op te volgen, onzondig en onverschillig zijn; doch welke, in regels en in wetten overgaande, meestal doodelijk worden: daar toch de goede mensch, wanneer hij aan zich zelven, aan zijn eigen goed hart en zijn goed oordeel, overgelaten wordt, zich vrij wat meer volmaakt, dan wanneer hij altoos door dezelfde handen, altoos volgens hetzelfde voorschrift gekneed, en daarna op dezelfde wijze, in denzelfden oven te bakken gezet wbrdt. Opvoedings-Systemata, Mijnheer Perfect! zijn reeds op zich zelve onvolmaakt, wijl er geen Systema op aarde bekend is, dat voor allen, zelfs niet voor velen, berekend is. Een Systema, volgens welk alle kinderen, zelfs die van slechts een uwer zoogenaamde Instituten, zouden kunnen opgebragt worden, is reeds op zich zelve onzin! En gelukte het al eens, dat men, volgens een, bij verre nog niet aanwezig plan, zulks konde werkstelligen, wat anders zoude zulks het menschdom, dan de eenvormige houding eener geschorene hegge geven? Is de mensch daartoe geboren? Neen, Mijnheer! Verscheidenheid vermaakt, verscheidenheid is nuttig, verscheidenheid is noodzakelijk, want zij is eene wet der Natuur, welke men voorgeeft zoo digt mogelijk te willen naderen, en van welke men echter zich zoo veel mogelijk verwijdert. Aan de Natuur gaat men onze veld- en tuingewassen toevertrouwen, mits de grond goed, en het klimaat voor de planten berekend
| |
| |
zij! en zou dan aan die zelfde goede Natuur de mensch, haar edelst en zich zoo goed ontwikkelend product, niet mogen toevertrouwd worden, wanneer slechts het hart wel geplaatst, de kop in orde en de grondbeginsels goed zijn?’
‘Het originele,’ vervolgde de Wijsgeer Habacuc, met nadruk op zijne woorden rustende, ‘het originele, het oorspronkelijke, is toch ook zoo iets! - iets dat den edelen, den vrijen man, zoo bijzonder fraai, zoo sierlijk staat!’
‘Zoo sierlijk staat!’ pruttelde Perfect, hem met eenen bangen zucht in de rede vallende. ‘Dat hebben mij die Dames wel anders geleerd, die bij Jufvrouw Snabelius op een kopje thee te visite waren!’
‘Niet alles, wat origineel genoemd wordt, staat daarom in verband met u,’ hernam de Wijsgeer, over de misvatting van vriend Perfect meesmuilende: ‘maar dat schoone, dat originele, waarvan ik thans spreek, 's menschen eerste karaktertrek, dat kenmerk van mannelijke denkingskracht, die edele uitkijk, door zelfstandig gevoel en aangeborene wijsheid te weeg gebragt, wordt bijna altoos, door dat gelijke fatsoeneren der halve geleerdheid, uitgedoofd of verstikt. Men heeft voorheen als een geluk gerekend, dat de weg der geleerdheid moeijelijk was, en oorbaar gevonden dat dezelve moeijelijk gehouden werde: in der daad men had hiertoe groote reden! Wat is thans het gevolg van tegenovergestelde grondbeginsels? Wij scheppen duizend kleine
| |
| |
mannetjes, wij sluiten de deur voor die eenige weinige groote mannen, die hun vaderland en hunner eeuw tot sieraad verstrekken moesten, en wij allen worden er over het algemeen niet beter, niet wijzer en vooral niet gelukkiger door. Ik vraag het u! Is er een land bekend, waar deugdelijker opvoeding aan jonge lieden van alle standen gegeven wordt dan in Engeland? Was er voorheen een land, welk grooter mannen opbragt dan Holland? - Wat echter, Mijnheer de Apotheker! wisten onze voorvaders van die die geforceerde opvoedingen, wat weten de Engelschen er thans nog van? en zoo diegenen, in ons oog, gelijk hebben, als bewerende, dat eene volstrekt Nationale en algemeene opvoeding of hersenschim zij of, zoo al eens mogelijk, zij nadeel aanbrengen moest, hierbij staande houden en door de uitkomsten bewijzen, dat het eenig mogelijke Nationale schoolwezen, des ongeacht, in Engeland alleen plaats heeft: dat is - waar men van eenen ieder in zijnen stand, eenen man zoekt te maken: en waar - hoe men dan anders over die Natie begeere te oordeelen! - waarlijk mannen gevonden worden, - wat heeft men dan, vraag ik andermaal, te denken, van die hooggeroemde emphatisch voorgestelde en despotisch doorgezette opvoedingsplannen van volkeren, die zoo vele eeuwen langer in den nacht der onkunde en botheid doorbragten, dan deze of wij? - Duitschland, welk zelve eerst sedert weinige jaren de pogen begint te openen, om den staat harer onwetendheid met een waar gevoel van verbeteringslust te beschouwen, doch welk, in den loop zelven harer aanzienlijke vorderingen, niet
| |
| |
heeft nagelaten eene menigte voorbeelden van valsch vernuft en wanstaltigen smaak op te leveren - Duitschland, in tegenoverstelling van Frankrijk en Groot Brittanje, nog niet geheel ontwaakt, nog sluimerende, en welk ons echter thans in smaak en vernuft, zoo wel als in zoo vele takken van geleerdheid, wetten zou willen voorschrijven - kan, vraag ik, dat zelfde Duitschland, trotsch op zijne Extract- en Compendium-makers en op maar weinige thans aanwezige geleerden, ware geleerden - op mannen bogen? - baken voor alles overwegende, alles doorgrondende zelfdenkers?
‘Mijnheer Perfect!’ dus eindigde de onheusche Antagonist der algemeene volmaking, ‘de Natuur kent geenen dwang: en nimmer was het geweldige duurzaam! Het is buiten alle tegenspraak, dat de grootste mannen, welke de latere tijden, zoo wel als die, welke de zoo geleerde als strijdbare oudheid te voorschijn bragten, in tijden verschenen zijn, waarin alle onze nieuwerwetsche opvoedingsplannetjes nog geheel onbekend waren: dat menschenkennis en ondervinding hun van de vroegste tijden af leeraarden, dat de beste opvoeding diegene zij - welke het vernuft zelve aan het vernuft weet te geven: en dat niets zoo zeer tot de barbaarsche onbeschaafdheid terugleiden kan als het ontijdig en daarom onverstandig na jagen der volmaaktheid zelve!’
De heer Habacuc had gesproken en de heer Perfect had met beide ooren toegehoord. ‘Ik wil gelooven,’ zeide hij eindelijk, ‘wat gij beweert! ten minste, ik kan niet
| |
| |
tegenspreken: en hierin eindigt, bij mij, alle menschelijke wijsheid! maar het was toch vrij wat beter geweest, wanneer het zich in het groote plan had kunnen schikken, dat gij in de Leydsche schuit hadt gezeten, toen ik ter volmaking van het menschelijke geslacht uitvoer, dan nu dat ik er, zoo bijzonder onvolmaakt, afkome!’
‘Gedane zaken hebben geenen keer!’ zeide de Wijsgeer Habacuc, het klokhuis van zijne pijp langzaam op den hak van zijne laars uitkloppende. ‘Menschelijke wijsheid en ondervinding,’ vervolgde hij, ‘zijn dikwerf nog duurder gekocht, en waren, op de keper beschouwd, veelal niet meer waard dan mijne vuile pijp! Wie kent de bedoelingen eener geheimzinnige Natuur! Wie weet of, zonder volmaakt te zijn, alles we ingezien, niet overal ten beste is? en of uw staat van tegenwoordige onvolmaaktheid niet juist dien eenigen graad van volmaaktheid in zich bevat, voor welke U Wel Edele ab ovo berekend waart!’
‘Dat moogt gij met Jufvrouw Snabelius afhandelen!’ zeide Perfect, eenen diepen zucht lozende.
EINDE.
|
|