Sprookjes uit Suriname
(1964)–Mathieu Custers–
[pagina 4]
| |
Wanneer je onze eigen sprookjes en vertellingen leest, dan tref je daarin kabouters aan, elfen, feeën, toverheksen en zo meer. In de sprookjes die je nu zult lezen, speelt de spin, of liever de spinne-man, Anansie genaamd, de hoofdrol. Vroeger was hij in Zuid-Amerika, vooral in Suriname, een dier waarvan iedereen veel hield. Hij was de held van heel wat sprookjes en verhalen. En... ondeugend was hij ook. Net zoals bij ons, bijvoorbeeld, Reinaard de Vos. | |
[pagina 5]
| |
SkoemaEen vrouw woonde met haar drie kindjes in de stad. Haar man ging elke dag naar kantoor. Wanneer vader thuis was, ging hij met hen wandelen of spelen in de tuin onder de bomen. Tijdens de vakantie kreeg hij ook een week verlof en dan gingen ze samen uit. Hij huurde dan een bootje om over de rivier te varen. Wanneer dat lang genoeg geduurd had, maakte hij het bootje aan de kant vast, en trokken ze naar het bos. Vader spande de tent, terwijl moeder en de kinderen alles op hun plaats zetten wat ze nodig hadden om te eten en te slapen. Op zekere keer waren ze weer uitgevaren. Het bootje voer snel door het water, zodat er 'n streep wit schuim te zien was. Annie zag dat. ‘Wat is dat?’, vroeg ze aan moeder. ‘Weet je dat niet? Dat is schuim’, antwoordde moeder. ‘Dat zijn net kleine eitjes, waarvan ze pudding maken’, lachte Lieve. ‘Ja, moeder?’, vroeg Annie opnieuw. ‘Mag ik er dan van eten?’ ‘Jij kleine wipneus’, zei moeder. ‘Moesje, hoe komt dat schuim op het water?’, vroeg ze weer nieuwsgierig. ‘Als je nu goed luistert, zal ik het je vertellen’. Het is al lang, heel lang geleden, misschien al honderd jaar, dat er een man en een vrouw leefden. Ze hadden geen kindjes. Daarover waren ze zeer bedroefd. Wanneer de vrouw alleen thuis was, vond ze het zo verdrietig. Ze kon met niemand spreken en spelen. Had ik maar een klein, lief kindje, dacht ze, dan was ik heel gelukkig. Nu is het | |
[pagina 6]
| |
zo stil in huis. Zij werd nog treuriger, wanneer ze over straat moeders met kinderen zag wandelen. Zij moest thuisblijven, omdat ze niemand had. Dikwijls begon ze dan te wenen. Maar op een keer zat ze voor het raam naar buiten te kijken. Zij dacht, dat ze alleen in de kamer was. Maar in de hoek boven in de kamer zat Anansie, de spinne-man. Hij zat daar al dagen. Hij had medelijden met de vrouw, omdat zij zich ongelukkig voelde. ‘Vrouw?’ vroeg opeens Anansie. ‘Waarom ben je bedroefd? Waarom ween je elke dag?’ De vrouw verschrok toen ze de stem hoorde. Toen ze Anansie zag, werd ze weer kalm. ‘Och, goede Anansie’, zei ze, ‘ik ben bedroefd omdat ik geen kindje heb. Ik zou er zo graag een hebben, gelijk de andere moeders’. ‘Luister’, zei Anansie, ‘ik zal je zeggen wat je doen moet. Je neemt van avond een kom met water. Daarin kluts je je beste zeep, zodat er veel schuim op staat. Als je dan gaat slapen, zet je de kom in een hoek van de kamer. En morgenvroeg zul je wat zien’. De vrouw was heel nieuwsgierig geworden. Ze vroeg: ‘Wat zal ik zien?’ ‘Dat zeg ik je niet’, zei Anansie. ‘Je moet maar afwachten’. Toen kroop hij weer in zijn hoekje. Hij was zelf nieuwsgierig geworden. De vrouw deed wat Anansie had gezegd. Toen ze in bed lag, kon ze haast niet slapen van nieuwsgierigheid; voortdurend wilde ze naar de kom gaan kijken, maar ze deed het niet. Na lang wachten, viel ze in slaap. Toen ze 's morgens wakker werd, hoorde ze iets. Ze luisterde. Wat was dat? Het was precies of er een kindje weende. Vlug sprong ze uit bed en snelde naar de kom. Het zeepsop was weg | |
[pagina 7]
| |
en nu lag er een lief, klein kindje. De vrouw nam het in haar armen en zoende het van vreugde. Wat was ze nu blij en gelukkig! Nu had ze een kindje, zoals de andere moeders. Ze hoefde niet meer bedroefd te zijn. Maar aan een ding had de vrouw niet gedacht. Omdat het kindje zo onverwacht was gekomen, had ze er geen kleertjes voor. Ze legde het kindje in haar bed en ging in de keuken een papje klaar maken. Toen de kleine daarvan genoeg had gegeten, sliep hij de hele dag. In die tijd maakte de vrouw allemaal dingetjes die een klein kindje nodig heeft: hemdjes, sokjes en nog veel meer. Ze had daar de hele dag aan gewerkt. Toen de man terug van zijn werk kwam, was er geen eten klaargemaakt. Dat had de vrouw helemaal vergeten. Toch was de man daar niet kwaad om, want hij was ook blij dat er een kindje in huis was. Terwijl de vrouw in de keuken het eten voor hem klaarmaakte, ging hij naar het kindje kijken. Het is net een pop, dacht hij. Toen ze samen aan tafel zaten, vroeg de man: ‘Hoe ga je het kindje heten?’ ‘Leisa’, antwoodde de vrouw. ‘Zo heette ook mijn moeder. Is dat geen mooie naam?’ ‘Ja’, zei de man. Leisa werd groter en groter. Ze was altijd lief en vrolijk tegen haar ouders. Ze hield veel van hen. En toch ontbrak er iets aan het geluk van Leisa. Toen Leisa al wat ouder was geworden, hadden de ouders een meisje in dienst genomen om het werk te doen. Dat meisje heette Coba. Ze hield niet veel van Leisa. Zij had gehoord hoe de vrouw aan Leisa was gekomen. Ze lachte daarmee. Wanneer ze met Leisa alleen was, hield ze haar voor de gek, spotte met haar en noemde ze ‘Skoema’. Dat betekent: schuim. | |
[pagina 8]
| |
Leisa vertelde dat aan haar moeder. Die vond het niet erg netjes van de meid. Zij verbood haar het nog te zeggen. De eerste dagen deed de meid het niet meer, maar na een tijdje riep ze opnieuw als ze Leisa zag: ‘Skoema, skoema!’ Vaak begon Leisa dan te wenen. Waarom moest Coba haar bespotten? Ze voelde zich erg verdrietig. Om niet aan de slechte meid te denken, zong ze met een fijn, mooi stemmetje: Dit wil zeggen: Mijn moeder noemt mij Leisa,
Mijn vader noemt mij Leisa,
Coba noemt mij schuim.
Hoe ouder Leisa werd, hoe droeviger ze werd als Coba haar bespotte. Ze vond het ook erg ongelukkig dat ze uit schuim was voortgekomen. Op zekere dag was ze naar de rivier gewandeld. Het was daar stil en mooi. Ze ging op het trapje zitten waarop Coba altijd stond, als ze in het water de kleren en kousen ging wassen. Niemand zag haar. Toen begon ze heel zacht haar liedje te zingen. Mi Ma cary mi Leisa,
Mi Pa cary mi Leisa,
Coba cary mi Skoema.
Haar stemmetje klonk zo klaar en mooi over het water als het gepiep van een klein vogeltje. Zij had er pret in zichzelf te horen. Terwijl ze zo mooi aan 't zingen was, liet ze haar blote voet- | |
[pagina 9]
| |
| |
[pagina 10]
| |
jes in het water hangen. Ze speelden met elkaar. Maar opeens voelde ze haar voeten niet meer. Ze verschrok. Wat zag ze nu? Haar voetjes veranderden in schuim, mooi wit schuim. Ze kon niet meer weglopen. ‘Als het toch waar is wat Coba gezegd heeft, dan wil ik ook helemaal schuim zijn’, dacht ze. ‘Ik wil niet meer door haar bespot of geplaagd worden’. Ze liet zich verder van het trapje glijden en zong zo lang ze kon: Coba cary mi Skoema...
Ten laatste gleed ze helemaal weg in het water. Leisa was in het water opgelost. Maar als een schip heel vlug over de rivier vaart, komt Skoema telkens kijken of ze haar ouders nog kan zien. |
|