Wie is S.S. 777?
(1931)–Edward G. Croffts– Auteursrecht onbekend
[pagina 83]
| |
van de ergste soort, die daar terecht had gestaan, maar de straf was ook ontzettend. De onverschrokken politie-mannen, die meermalen den dood onder de oogen hadden gezien, die de vreeselijkste misdrijven hadden moeten onderzoeken, voelden zich gedrukt en bezwaard, nu daar weer een mensch voor zijn geheele leven uit de maatschappij was gebannen. MacNewvish was de eerste, die het stilzwijgen verbrak. ‘Dat vind ik nou het meest ellendige van ons baantje,’ zei hij met geveinsde ruwheid, ‘die kerel mag dan een dief zijn, een moordenaar desnoods, maar om 'em nou voor de rest van z'n leven in een cel op te sluiten, brrr! Iedere keer weer, als ik er eentje de kast ingedraaid heb, dan voel ik m'n geweten knagen.’ ‘Zoo gaat 't mij ook,’ stemde Gibbs in, ‘maar wat zul je er aan doen? Je kunt zoo'n vent toch ook niet maar kalmpjes laten loopen.’ ‘Laten we over wat vroolijker dingen praten,’ stelde MacNewvish voor. ‘Wat zou je er bijvoorbeeld van zeggen, om vanavond bij me te komen dineeren?’ ‘Ik zou het graag doen, maar...’ ‘Kom, geen uitvluchten! Om je de waarheid te zeggen had ik er min of meer op gerekend, dat je kwam en ik heb m'n huishoudster een exquis menu laten klaarmaken.’ ‘Ik moet nog zooveel regelen,’ stribbelde Gibbs tegen. ‘Morgenochtend vertrekt de boot, waarmee ik naar New-York terug ga en...’ ‘Dat zijn maar praatjes!’ drong de Inspecteur op de hem eigen, ruwe manier aan, ‘ik zou 't je hoogst kwalijk nemen, als je niet kwam. - Je zult trouwens nog een paar oude bekenden treffen ook: Miss Edwards en Pambroke. Ik heb wat goed te maken aan die twee. Ik heb ze ook al voorgesteld, om bij hun aanstaand huwelijk als getuige op te treden!’ Gibbs lachte. Die MacNewvish was onverbeterlijk. ‘Accoord, Dicky!’ gaf Gibbs tenslotte toe. ‘Je kunt op me rekenen!’ ‘Da's mannentaal!’ prees MacNewvish.
Het dinertje verliep allergezelligst. Jim Gibbs bleek ook, zoo in het gewone dagelijksche omgangsleven een allercharmantst mensch en een onderhoudend causeur. MacNewvish zorgde met zijn droge, moppige opmerkingen voor de vroolijke noot en de uren vlogen om. Ethel, die evenals Pambroke, MacNewvish' invitatie slechts had aangenomen, omdat zij vond, dat zij moeilijk kon weigeren, amuseerde zich kostelijk en ook haar verloofde vond het een recht genoeglijken avond. | |
[pagina 84]
| |
Het liep al tegen elven, toen MacNewvish, die in een allerbest humeur scheen, de champagne liet aanrukken en toen even later het bruisende vocht in de glazen fonkelde, stond Jim Gibbs op, om een toast uit te brengen op het geluk der jongelieden. Er werd geklonken en gedronken en alle narigheid van de laatste weken scheen volkomen vergeten. ‘En nu,’ kondigde Inspecteur MacNewvish aan, toen Jim Gibbs, die al herhaaldelijk op zijn horloge gekeken had, aanstalten dreigde te maken, om op te breken, ‘nu heb ik nog een verrassing. - Nee, Gibbs, trek maar niet zulke leelijke gezichten, die boot van jou loopt niet weg.’ ‘Ja, maar...’ wilde de detective zich verzetten tegen MacNewvish' vriendelijken dwang, ‘ik moet morgenochtend...’ ‘Nou moet je me niet boos maken, Gibbs,’ deed de Inspecteur kwaad. ‘Je blijft hier; spelbrekers kunnen we niet gebruiken.’ ‘Je drijft de goedmoedigheid nu werkelijk wat te ver, MacNewvish,’ meende Gibbs, opstaande uit zijn stoel. ‘Je wilt me toch zeker niet verhinderen weg te gaan?’ En Ethel, zoowel als Pambroke, bemerkten een scherp, snijdend accent in zijn toon, dat zij tot nu toe nog niet hadden waargenomen. ‘Waarachtig wel!’ bulderde MacNewvish en hardhandig duwde hij Gibbs terug in zijn stoel. Een oogenblik was het zeer stil in de kamer. Jim Gibbs was bleek geworden van woede en ook Ethel vond, dat MacNewvish nu de grenzen der behoorlijkheid overschreed. De man was nu eenmaal van nature wat onbehouwen, maar dit ging te ver. Hij was zeker een beetje onder invloed van de champagne. ‘Ik...’ en Gibbs wilde zich oprichten in zijn stoel. ‘Blijf zitten!’ donderde MacNewvish en met een snel gebaar haalde hij zijn revolver te voorschijn. ‘Als je één poging doet om de kamer te verlaten, Jim Gibbs,’ - en de Inspecteur legde een bijzonderen nadruk op dien naam - ‘dan schiet ik je neer.’ De detective had zich inmiddels eenigermate hersteld. ‘Maar, MacNewvish,’ zei hij en een flauw glimlachje verscheen op zijn gezicht, ‘wat zijn dat nu voor manieren en dat nog wel, waar een dame bij is? - Ik heb je toch gezegd, morgenochtend vroeg gaat mijn boot en daarom wou ik niet te laat naar bed gaan. Ik weet niet, of het komt, doordat je een paar glazen champagne gedronken hebt, maar ik vind, dat, waar wij altijd in zoo'n goede harmonie en op de meest vriendschappelijke manier hebben samengewerkt...’ ‘Daarom juist, m'n beste Gibbs, juist omdat we steeds zoo vriend- | |
[pagina 85]
| |
schappelijk hebben samengewerkt, vind ik het niet meer dan een staaltje van je plicht, dat je nog een uurtje blijft, Jimmy. - Ik begrijp,’ en MacNewvish wendde zich nu ook tot Ethel en Pambroke, ‘ik begrijp, dat u allen mijn houding wat zonderling vond. Ik maak u daarover dan ook mijn excuses. Ik ben een wat vreemde kerel en soms doe ik wel eens dingen, die ik voor mij heel gewoon vind, zonder eraan te denken, dat anderen, die mij niet zoo goed kennen, daar ontstemd over moeten zijn. Ik hoop, dat u mij gelooven zult, als ik u zeg, dat mijn optreden niet aan een paar glazen champagne moet worden toegeschreven, maar aan mijn eenigszins... brute natuur. Ik was een beetje ontstemd, dat onze vriend Gibbs wou heengaan, voordat ik met mijn verrassing - ik ben erg kinderlijk in die dingen en heb er mij den heelen dag al op verheugd - voor den dag was gekomen.’ Ethel moest ondanks zichzelf een beetje lachen. Een wonderlijke man toch, die MacNewvish! Net een groote, onhandige jongen, die onder zijn ruwe ongemanierdheid de meest sentimenteele gevoelens verbergt. ‘Nu, meneer Gibbs,’ lachte zij, ‘meneer MacNewvish heeft nu zoo netjes zijn verontschuldigingen aangeboden, dat u niet minder kunt doen, dan te wachten, totdat hij met zijn verrassing op de proppen komt.’ ‘Als het dan niet anders kan!’ zuchtte Gibbs, met komische wanhoop. MacNewvish klopte hem op den schouder. ‘Zoo mag ik het hooren, oude jongen!’ ‘Verbeeld je maar niets,’ plaagde de detective. ‘'t Is alleen, omdat miss Ethel het zoo vriendelijk vraagt.’ ‘Kom, Inspecteur,’ verzocht Pambroke, ‘u hebt ons nieuwsgierig gemaakt.’ ‘We zullen eerst de glazen nog eens vullen,’ vond MacNewvish en hij voegde de daad bij het woord. ‘Ik drink,’ vervolgde hij even later, terwijl hij zijn glas hoog ophief, ‘ik drink op de groote schranderheid van S.S. 777, die zelfs de justitie om den tuin wist te leiden!’ en in één teug ledigde hij zijn glas. Verbaasd zagen allen hem aan. ‘Wat voor den drommel, bedoel je, MacNewvish?’ vroeg Gibbs. ‘Ik bedoel,’ zei de Inspecteur langzaam, ‘ik bedoel, dat de man, die vanmiddag tot levenslange gevangenisstraf werd veroordeeld, niet S.S. 777 is.’ ‘Hè?!’ | |
[pagina 86]
| |
De verbazing was algemeen. Gibbs was opgesprongen en hield met beide handen het tafelblad omklemd. ‘Je bent krankzinnig, MacNewvish!’ riep hij heesch uit. ‘Volstrekt niet!’ antwoordde MacNewvish, die langzaam was gaan zitten, bedaard. ‘Bedoel je dan, dat de man, die vanmiddag terecht gestaan heeft, onschuldig veroordeeld is?’ ‘Dat heb ik niet beweerd,’ ontweek de Inspecteur. ‘Onschuldig en onschuldig is twee. - De man van vanmiddag was de moordenaar van Lewison, maar hij was niet S.S. 777.’ ‘Maar...’ ‘Ga zitten, Gibbs, dan zal ik jullie de geschiedenis van S.S. 777 vertellen.’ Zonder een oog van den Inspecteur af te wenden, zakte Gibbs terug in zijn stoel. Ook Ethel en Pambroke waren weer gaan zitten en MacNewvish, die een versche sigaar had opgestoken, begon: ‘Al dadelijk, toen de bende van den geheimzinnigen S.S. 777 ons met haar tegenwoordigheid vereerde en op mysterieuze wijze van die tegenwoordigheid blijk gaf, waren er verschillende dingen, die mij buitengewoon interesseerden. Ik ben er den man niet naar om van zulk een interesse blijk te geven en ik deed dus, alsof ik volkomen onverschillig tegenover de zaak stond. Uw oom, meneer Pambroke, was weinig over mij te spreken; hij dacht, dat ik mij van het heele geval niets aantrok. Dat was evenwel slechts schijn. Het is mijn gewoonte, om zoo'n houding aan te nemen: op die manier acht de tegenpartij mij ongevaarlijk, komt uit haar hol, wordt roekeloos en waagt te veel, terwijl ik rustig de kat uit den boom kan kijken, om dan tenslotte mijn tegenstander schaakmat te zetten. Zoo is het ook nu gegaan. Terwijl ik mij schijnbaar met alles en nog wat bezig hield, behalve met de zaak van S.S. 777, was ik in werkelijkheid dag en nacht met die zaak bezig. En om mijn tegenstanders recht te laten wedervaren, moet ik bekennen, dat ik eraan twijfel dit geheimzinnige geval ooit te hebben opgelost, als er niet een paar ongelooflijk domme blunders begaan waren. Ongelooflijk dom vooral, omdat S.S. 777 met een sluwheid en een geraffineerdheid te werk ging, die eenig is in de geschiedenis der criminaliteit, zooals u aanstonds hooren zult. Maar, om niet op de gebeurtenissen vooruit te loopen; zooals ik al zei, bij het begin reeds, waren er enkele punten, die mij zeer raadselachtig voorkwamen. Zoo vroeg ik mij af, waarom S.S. 777 den heer Lewison dag en | |
[pagina 87]
| |
uur noemde, waarop de inbraak zou plaats vinden. In ieder normaal geval, zou het veel eenvoudiger geweest zijn dit na te laten. Immers, de bende kon er nu van overtuigd zijn, dat de safe zou worden bewaakt. Vervolgens de inbraak zelf. Hierbij werd een zeer groote fout gemaakt. De gemaskerde man, die aanvankelijk door Gibbs overrompeld werd en die later mijn rechercheur Samuel Pott neersloeg, had een tasch met inbrekerswerktuigen bij zich. Toen even later de diefstal gepleegd was, vertoonde de kast echter geen spoor van braak. Geen krasje, geen vlekje, geen smetje was op het staal te bekennen. Met een looper kon de kast onmogelijk geopend zijn, want zij was van het meest moderne fabricaat en zelfs de meest geroutineerde inbreker zou haar zonder ernstige beschadiging niet hebben kunnen openen. Er bleef maar één mogelijkheid over: de kast mòest met een sleutel geopend zijn. Er was echter maar één sleutel en die had Jim Gibbs, de Amerikaansche detective! U kunt begrijpen voor welk een moeilijk probleem ik mij bevond. Het duizelde mij werkelijk en nu, achteraf, kan ik u wel vertellen, dat ik voor de eerste maal van mijn leven twijfelde aan mijn gezond verstand. Maar ik ben een koppig man en wat ik mij eenmaal in mijn hoofd heb gezet, dat laat ik niet licht schieten. Ik begon te combineeren en trachtte mij in de plaats te stellen van S.S. 777. Ik nam hierbij als uitgangspunt aan, dat de brandkast met een sleutel geopend was. - S.S. 777 wilde dus een sleutel hebben en ontwierp het volgende vernuftige plan. - Men kondigde eerst met veel bombarie tijd en uur van de inbraak aan. Het lag voor de hand, dat meneer Lewison de politie zou waarschuwen, zooals hij dan ook inderdaad deed. Dat de politie ietwat sceptisch tegenover deze aangekondigde inbraak op klaarlichten dag zou staan, was ook vooruit te begrijpen. Toen bracht de Amerikaansche detective Jim Gibbs den heer Lewison een bezoek. Dit bezoek kwam mij vreemd voor, want hoe kon de man weten, dat Lewison bedreigd werd?’ ‘Ik...’ wilde Gibbs interrumpeeren. ‘Een oogenblik,’ verzocht MacNewvish. ‘Gibbs verklaarde de zaak zeer ernstig in te zien en toen inderdaad den volgenden morgen een voor den heer Lewison zeer compromitteerend artikel in “The Telegraph” verscheen, iets waarmee de bende gedreigd had, stelde de heer Lewison een onbeperkt vertrouwen in Gibbs, die serieuzer tegenover de zaak gestaan had, dan de officieele politie. Dat vertrouwen was zelfs zóó groot, dat, toen den volgenden dag het uur der aangekondigde inbraak naderde, Lewison Gibbs, op zijn verzoek, den sleutel der brandkast gaf, opdat die sleutel dan veilig bewaard zou zijn. En toen speelde zich in de kluis van Lewisons Vereenigde Automo- | |
[pagina 88]
| |
bieliabrieken het volgende af: Gibbs, die intusschen gezelschap had gekregen van rechercheur Samuel Pott, verborg zich met dezen in een kast. Terwijl zij daar zaten te wachten, was het voor Gibbs een klein kunstje om Potts revolver te rollen.’ ‘Dat is...’ wilde Gibbs opstuiven. ‘Te rollen!’ herhaalde MacNewvish met een dreigenden blik op zijn revolver, die midden op de tafel lag. ‘Nadat zij daar eenigen tijd gewacht hadden,’ vervolgde de Inspecteur met nadruk, ‘trad, behoedzaam op zijn teenen loopend, een gemaskerd man binnen. Op een wenk van Gibbs vlogen de kastdeuren open en de revolver van den detective was op den gemaskerde gericht. Samuel Pott bemerkte op dat oogenblik tot zijn verbazing, dat hij zijn wapen kwijt was. De goeie lobbes kon ook niet weten, dat dit zich veilig en wel in Gibbs zak bevond. Toen verzocht Gibbs den niet al te snuggeren Pott even zijn revolver te willen vasthouden, omdat er getelefoneerd moest worden om assistentie. - Dat was een tweede grove fout. - Waaròm? - Hadden ze met hun beiden den man geen baas gekund? En àls er dan getelefoneerd moest worden, had Pott, die toch ongewapend was, dat dan niet kunnen doen? - Neen, er was een andere reden, waarom Gibbs verdween. En ik moet zeggen: de opzet van het plan was geniaal. - Want nauwelijks was Gibbs buiten de kluis, of de gemaskerde man liet zijn armen zakken en viel Samuel Pott aan. Deze wilde schieten, maar met de ongeladen revolver van Gibbs hielp hem dat weinig en hij werd door den gemaskerde neergeslagen, gebonden en in een kast gestopt. Toen trad Jim Gibbs weer binnen. Hij schudde den gemaskerden man de hand - mogelijk heeft hij dit echter nagelaten - opende met den sleutel, die de heer Lewison hem zelf gegeven had, de brandkast en stak den inhoud in de tasch, die zijn handlanger bij zich had. Daarna vertrok deze, zooals hij gekomen was en Jim Gibbs, die den ‘armen Pott’ in de kast ontdekte, sloeg alarm. Want, en dit zult u zoo langzamerhand wel begrepen hebben: Jim Gibbs is S.S. 777!’ Met een vreeselijken vloek sprong Gibbs overeind. Zijn gelaat zag aschgrauw, zijn mond was vertrokken en zijn oogen schenen vonken te schieten. Vóór MacNewvish zijn revolver van de tafel had kunnen grijpen, had Gibbs de zijne getrokken en... Ethel gaf een schreeuw van ontzetting en drukte haar gezicht tegen de borst van Pambroke, die eveneens, bleek van afgrijzen, was opgestaan. | |
[pagina 89]
| |
‘Jij schoft, jij verrader, jij politiespion!’ brulde Gibbs met rauwe stem. ‘Jij...’ maar verder kwam Jim Gibbs niet. Hij had den trekker van zijn revolver overgehaald, maar deze klikte. - Met twee sprongen was hij toen bij de deur, rukte deze open en... zag in de loopen van twee revolvers, die de daar opgestelde politieagenten op hem gericht hielden. Hij uitte een ontzettende verwensching en wilde zich snel omwenden, maar nu stond MacNewvish, die zijn revolver van de tafel had genomen, vlak achter hem. ‘Handen op!’ beval de Inspecteur kort. Gibbs begreep, dat hij verloren was, wanneer hij dit bevel niet opvolgde en langzaam hief hij zijn handen boven zijn hoofd. MacNewvish, wenkte, zonder zijn revolver te laten zakken, een der agenten en een oogenblik later klikten de stalen boeien om Gibbs' polsen. ‘Jullie kunt beneden wachten,’ zei MacNewvish toen tot hen, waarna hij de deur weer sloot. Gibbs was onderwijl, met oogen, fonkelend van woede en haat, gaan zitten. ‘Ik geef het je te doen, dat mooie fabeltje te bewijzen!’ hoonde hij. ‘Er is geen enkele rechter, die zulke fantastische nonsens zal gelooven!’ ‘Als wat ik zooeven verteld heb, nog geen bewijs genoeg is,’ antwoordde MacNewvish kalm, ‘zijn er nog wel enkele dingen, die ik er aan toe kan voegen. Gaat u toch zitten, miss Edwards. - U hoeft van hem niets meer te vreezen en misschien vindt u het wel interessant, het vervolg te hooren van deze zaak, waarbij u toch ook min of meer betrokken was.’ Hoewel zij den doorgestanen schrik nog niet geheel en al te boven was, kon Ethel haar nieuwsgierigheid niet bedwingen en inwendig nog bevend en rillend van emotie ging zij zitten. Ook Pambroke was benieuwd te hooren, hoe de Inspecteur den geraffineerden schurk had weten te ontmaskeren. ‘Deze reconstuctie van de inbraak,’ vervolgde MacNewvish, maakte ik op den avond van dienzelfden dag. Immers: zoo waren al die schijnbaar onbegrijpelijke gedragingen van S.S. 777 verklaard. Zoo was verklaard, hoe Gibbs wist, dat de heer Lewison bedreigd werd; zoo was verklaard, hoe de brandkast zonder één krasje werd geopend; zoo was verklaard, waarom de inbraak was aangekondigd. Hadden zij dit laatste niet gedaan, dan zou de heer Lewison nooit zijn sleutel hebben afgestaan en het zou onmogelijk geweest zijn, de inbraak te plegen. | |
[pagina 90]
| |
Maar... en dat was het moeilijke - hoe kon het, dat Jim Gibbs, een beroemd Amerikaansch detective, die in zijn land reeds tallooze duistere misdrijven tot klaarheid had gebracht, hoe kon het, dat deze man het hoofd was van een zoo geslepen dievenbende. En toen maakte ik mijn tweede conclusie: de man, die zich voor Jim Gibbs uitgaf, was Jim Gibbs niet! Ik telegrafeerde de Parijsche politie - de bende had kort te voren in de Lichtstad geopereerd en ik had gelezen, dat Jim Gibbs inderdaad uit New-York naar Parijs was gekomen, om te trachten S.S. 777, die in New-York de meest afschuwelijke misdrijven had begaan, daar op te sporen. En zooals ik reeds vermoedde, kreeg ik bericht, dat Jim Gibbs, die vier dagen vóór de inbraak bij den heer Lewison op de Champs Elysee door een auto was aangereden, met een gebroken dijbeen in een ziekenhuis was opgenomen. Tevens kreeg ik bericht, dat James Crook, Lewisons vroegere boekhouder - de eenige, die van de minder mooie geste van den heer Lewison, waarop in het artikel in ‘The Telegraph’ gewaagd werd, afwist - dat James Crook twee jaren geleden te Toulouse was overleden. Een ander telegram bracht me ervan op de hoogte, dat James Crook een broer had, Stephen genaamd en dat deze broer, die zeer en zeer ongunstig bekend stond, reeds herhaalde malen voor zeer geraffineerde oplichterijen was veroordeeld. Het signalement van Stephen Crook klopte geheel met dat van den pseudo-Gibbs. - Zoo was ook het laatste onbegrijpelijke punt verklaard: hoe namelijk S.S. 777, alias Jim Gibbs, alias Stephen Crook, of wel de man, die hier zit, wist van de dubieuze handelingen van den heer Lewison. Al deze gegevens, meer dan voldoende om zijn arrestatie te wettigen en zijn veroordeeling te doen volgen, waren in mijn bezit en ik was juist van plan om tot arrestatie over te gaan, toen er iets gebeurde, dat volkomen onbegrijpelijk was, namelijk de moord op den heer Lewison. Immers, Crook, zoo zullen wij hem in het vervolg maar noemen, had bij dien moord niet het minste belang. Hij zou zeer dom geweest zijn, als hij zooiets gedaan had. Toch was het briefje, dat op den heer Lewison gevonden werd, geteekend met S.S. 777. Het scheen een onbegrijpelijk raadsel. Crook had ten overvloede nog een alibi: op het oogenblik, waarop de moord gepleegd werd, bevond hij zich op Scotland Yard. Die moord moest door iemand anders gepleegd zijn en hoewel ik vanaf het begin, heel goed begrepen heb, miss Edwards, dat u daarmee niets te maken had, liet ik u toch arresteeren, omdat ik moest zorgen, dat Crook zich veilig voelde. Kreeg hij ook maar de | |
[pagina 91]
| |
geringste argwaan, dan zou hij zich onmiddellijk uit de voeten maken. Het was misschien schandelijk van mij, om u daarvan de dupe te laten worden, miss Edwards, maar ik moest de comedie spelen, omdat ik geen keus had. Voor een oppervlakkigen en ondoordachten beschouwer, zòu u het gedaan kunnen hebben en ik mòest iemand quasi-verdenken, om bij Crook geen argwaan te wekken. Ik hoop, dat u mij dit vergeven wilt, miss Edwards. Ik heb trouwens in het geheim opdracht gegeven, u zeer goed en met veel onderscheiding te behandelen, tijdens uw hechtenis.’ Het meisje bloosde licht. ‘Ik neem het u niet kwalijk, Inspecteur,’ zei zij eenvoudig. ‘Het was niet prettig voor mij, maar ik begrijp wel, dat u niet anders handelen kòn.’ ‘Ik dank u,’ antwoordde MacNewvish dankbaar. ‘Wat zal ik verder vertellen?’ ging hij voort. ‘De dader van den moord werd gevonden. Henry Ginnman heeft den heer Lewison vermoord en is daarvoor vanmiddag tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Crook, die een handig man is, heeft den moordenaar opgespoord, nog vóór ik er zeker van was, dat de man de dader was. Want natuurlijk was Crook even verbaasd als ik over dat briefje van den moordenaar. Hij wist immers, dat S.S. 777 het niet gedaan kon hebben, want hij-zelf was S.S. 777. Waarom Ginnman dat briefje achterliet? Waarschijnlijk om de schuld van zich af te schuiven en die op rekening van S.S. 777 te laten zetten. Zooals u ziet,’ eindigde MacNewvish zijn verhaal, ‘zoo geheimzinnig als alles léék, was het niet; wel-beschouwd was het geval zelfs vrij eenvoudig. - En, Stephen Crook,’ wendde de Inspecteur zich tot den geboeide, ‘denk je nu nòg, dat de bewijzen onvoldoende zijn?’ Met een blik vol haat keek de misdadiger MacNewvish aan. Hij klemde zijn lippen stijf opeen en antwoordde niet. ‘Hm,’ bromde de Inspecteur, ‘meneer Crook schijnt niet even hoffelijk te zijn als meneer Gibbs. - Enfin, dan maar niet.’ Hij waarschuwde de agenten, die nog steeds beneden wachtten en deze brachten den zwaargeboeiden Crook, die zich verder niet meer verzette, in de buiten voor hem gereedstaande auto. Een half uur later sloten de hooge, ijzeren deuren van het Huis van Bewaring zich achter hem... ‘Inspecteur,’ vroeg miss Edwards, toen Crook was weggeleid, ‘ik zou u toch nog graag iets willen vragen.’ ‘En, dat is?’ | |
[pagina 92]
| |
‘Die overval van de nachtredactie van “The Telegraph” en die gemaskerde man, dat waren toch...’ ‘Dat waren gehuurde boeven, miss Edwards. In donker Londen zijn legio menschen te vinden, die voor een paar pond dergelijke karweitjes opknappen. De menschen weten gewoonlijk niet eens, wat ze precies doen en als ze gesnapt worden, loopen ze nog weinig risico. - Neen, die waren van geen belang. - Crook, dat was de man en ik ben blij, dat hij achter slot en grendel zit. - Maar...’ MacNewvish keek op zijn horloge - ‘wilt u me een oogenblik excuseeren; ik moet Scotland Yard even opbellen.’ ‘Gaat u gang, Inspecteur, natuurlijk. Laten wij u niet storen.’ De Inspecteur begaf zich naar de aangrenzende kamer, waarvan de deuren wijd open stonden en terwijl hij voor de telefoon stond te wachten op aansluiting met zijn bureau, zag hij in den spiegel vóór zich, dat Ethel en Pambroke... ‘Storen en storen is twee,’ mompelde de bescheiden MacNewvish en hij draaide zich een kwartslag om...
einde. |
|