Weerlichten(1925)–Marie Cremers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 114] [p. 114] Het Weerlicht. Ik heb de dingen lief waarin het weerlicht woont, de flits van oogen, 't kant'len van het blad, dat door den wind zijn keerzij toont; de weerglans in jong koren, paars en groenig-mat. Ik min de dingen in verrassings schijn, een onverwacht gebaar, een lichte schrik, een opengaan van vleugels die van binnen andres zijn, - de schoon òp-glans van het oogenblik. Vorige Volgende