Weerlichten(1925)–Marie Cremers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] Het Paradijs. Zooveel schoons heb ik genoten zooveel liefs heb ik bemind. Stilte heeft mij overgoten, als een niets begeerend kind. Ik leef in herinneringen: Geurige lente, balsemzacht, waarin trage wijzen zingen, oud-bekend en lang-verwacht, leidt mij langs de groene paden schemerteer en glanzend vroom, die mijn voeten eens betraden in een zilverstille droom. En de oude boomen streelen met hun wuivend handgebaar en de eerste vogels kwelen stil en innig, zacht en klaar. [pagina 98] [p. 98] ....‘Maar opeens ach! word ik wakker en het paradijs vervaagt. Ik moet werken op den akker als het drukke leven vraagt; ik ben in het licht getreden uit de zoete schemerschijn in het volle menschenleven, waar de strijd en moeiten zijn. Toch leeft op de stille gronden van mijn ziel, gerust en vroom, ongerept en ongeschonden, van mijn jeugd de lentedroom. Vorige Volgende