Weerlichten(1925)–Marie Cremers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Voorbij... II. Voorbij zijn de tochten, voorbij is het wagen, mijn jeugd is uit en mijn kracht vergaan! Maar mijn hart is zoo frisch als in de oude dagen; slechts het lijf kan den strijd niet meer bestaan. Er is zooveel ongedaan gebleven: het is mij of ik nu pas begon, met zooveel meer inzicht in het leven en zooveel meer rust die ik langzaam won. Ik ben als een tronk die is afgehouwen; wel botten loten uit de ouden stam, maar zijn top steekt niet in de hooge blauwe luchten de kroon, die het lot hem nam. Ja, nu ben ik als een van die knoestige boomen die wel in oude dorpen staan, waarin de vogels slapen komen, en de menschen zien hem van uit hun raam als een kameraad die heeft geleden, maar de humor bewaarde, goedig als zij. Hij heeft zijn bescheiden plekje op aarde. - Maar de oude droomen blijven hem bij Vorige Volgende