‘O, dat een Jood de eenige moest wezen die je toen liefhad, waarachtig lief!’ zegt Wouter. En dan zachter: ‘Wat mij altijd hindert Hanna, het is dat hij nooit heeft gesproken, en toch zeker geweten heeft wie je moeder verstiet eer zij naar Veenwijk kwam, waarschijnlijk om Elie's hulp en bescherming te zoeken....’
‘Zijn hulp en bescherming? Nee, dat zeker niet!’ valt Hanna in, terwijl ze zich een weinig verheft, en zich ten deele aan Glover's arm ontworstelt: ‘Een, dien mijn moeder had afgewezen, zou ze dien hebben opgezocht in den nood? Nee, nee Wouter, dát deed ze nooit!’
Wouter zag haar niet aan. Hij staarde een oogenblik voor zich heen. - Had hij zich daarin bedrogen? Kwam Hanna's moeder niet naar Veenwijk om er Elie te vinden....? - Maar dan zocht zij een ander. - Wien? Waar? - O, dat hij eensklaps temidden van zijn volste geluk zulk een wicht op de borst moet gevoelen!
‘Hanna, weet jij wie het was die je moeder....?’ zegt Glover nu eensklaps opziende.
‘Ik?’
‘Ja Hanna, herinner jij je niet....?’
‘Ik was nog jong Glover. Wij woonden in Amsterdam, en die stad is zoo groot. Hij had beloofd haar te halen, dat weet je wel met de koets die mij - dom kind - zoo lang in het hoofd heeft gespeeld. - Maar toen is hij gestorven. Jawel, hij was al dood toen mijn moeder nog leefde; dat heb ik later gehoord.’
‘En toch kwam zij naar Veenwijk....!’ zegt Wouter als tot zichzelven; ‘Maar om wien dan? Waarom?’
Nu legt Hanna haar arm om Glover's hals en met den fijnbesneden mond aan zijn oor, fluistert ze betooverend zoet:
‘Omdat Wouter Hanna zou liefhebben toen Klaartje hem niet meer liefhebben kon; omdat wij samen nog den hemel zouden vinden op aarde.’
Een geruimen tijd zaten Glover en Hanna zoo stilzwijgend bijeen.
Buiten zongen de nachtegalen hun verrukkelijk lied, terwijl de avond - nog helder en klaar - milde geuren door het venster naar binnen wierp.
‘Maar te drommel, die Weverbergsche fluisters zouden ons den Veenwijkschen brief doen vergeten;’ zegt Wouter eensklaps, terwijl een zekere forschheid in zijn stem vermoedelijk het gevolg is van zijn vast genomen besluit, om voorgoed te laten rusten wat dood is, en zijn hemel niet meer te verliezen: ‘Komaan,’ vervolgt hij op luchtiger toon: ‘eerst een glas bier Hanna. Als de gewone werkman het er hier zelfs met mate van nemen kan, dan mag een baas en zijn wijfje wel een extra glas drinken als zij bezoek krijgen van oude vrienden.’
Bij de laatste woorden heeft Wouter glimlachend naar den brief