‘Maar heeft men dan niet gezegd hoe lang hij wegblijven moet?’ vraagt Klaartje weder. - Er was gedurig een zenuwachtig trillen in haar zachte zeer zwakke stem.
‘Als vader het niet weet, dan kan moeder het toch ook niet zeggen Klaartje.’
‘Nee. - Maar dan begrijp ik toch niet dat Wouter geen oogenblik tijd zou gehad hebben om mij goeden dag te zeggen.’
‘Och, als er haast is kind. Ze spreken weer van oorlog en schepen, en van de katoen en averij, en ik weet niet wat.’
Klaartje zuchtte en zweeg.
Vrouw Lina keerde zich van de bedstee af, en terwijl er tranen in haar oogen sprongen sprak zij onhoorbaar met den blik naar boven:
‘Ach Vader, vergeef mij de zonde! O Heere Jezus, wil uitkomst geven!’
‘Moeder!’ roept Klaartje eenige oogenblikken later, nadat vrouw Lina haar blinde jongske heeft verzorgd, en op een geschrei van Janna de arme idiote, de ongelukkige met een brok roggebrood heeft tevreden gesteld.
‘Wat is er Kaartje?’
‘Kom eens dicht bij me moeder. - Nog dichter. - Zóo. - Kun je me verstaan als ik zoo zachtjes spreek?’
‘Welzeker kind.’
‘Moeder, God heeft mij gezegd dat ik de waarheid moet spreken. En - ik geloof niet moeder-lief dat Wouter...... nee, ik geloof niet dat hij met den boekhouder op reis is gegaan.’
‘Maar, Klaartje!’
‘Stil moeder. Ik begrijp wel waarom je dat zegt.’
‘En waarom zou ik het zeggen kind!’
‘Omdat je mij sparen wilt beste moeder. - Nee; zeg niet dat het tóch waar is; ik zou dan mijn eigen lieve moeder niet meer gelooven.’
‘Beste Klaartje, wat spreek je toch! Je eigen moeder niet meer gelooven! Heb ik dan ooit de leugen liefgehad? - Wie toch weg is kind, moet wel op reis zijn; en wie niet weerkomt.....’
‘Die zal er een reden voor hebben;’ valt Klaartje in, terwijl een zeer pijnlijke trek haar lippen plooit, en het wit van haar kaken nu volkomen de doodskleur gelijkt: ‘Och, Wouter zou niet zijn weggegaan zonder afscheid te nemen, en reeds lang zijn teruggekomen, wanneer hij niet.....’
‘Maar wat denk je dan kind?’
En Klaartje nog zachter:
‘Wanneer hij niet jaloersch was moeder.’
‘Jaloersch? Wouter!’ zegt vrouw Lina. - Zij herleeft. Goddank! Klaartje vermoedt toch de ware reden niet.
‘Zie,’ herneemt het zwakke meisje: ‘Van het oogenblik dat ons de matras in huis werd gebracht, is hij stroef en stil geworden,