| |
Dertiende hoofdstuk.
Reeds in den vroegen morgen van den 28sten September heerschte er een buitengewone, maar nochtans een fluisterende, en op de toonen loopende levendigheid in het prachtige doktershuis. De groote schuit met kostelijke bloemen, sierpotten en guirlandes, de Utrechtsche schuit waarin zich mede een menigte groote en kleinere ruikers bevonden, was aangekomen, en, onder het oppertoezicht van dokter Helmond zelf, haastte men zich nu om werkelijk zijn nieuwe woning voor een goed deel in een lusthof te herscheppen.
Het kon niet anders of het hart moest wel feestelijk kloppen wanneer men de vroege herfstzon, na een avond en nacht van regen en wind, zoo vroolijk zag blinken op de heerlijke heesteren bloemgroepen die met zooveel smaak in de zalen en kleinere vertrekken van het deftige doch riante doktershuis waren gerangschikt.
De Utrechtsche bloemist die het laatste woord over de aanstaande partij in stilte met mevrouw Helmond had gewisseld, heeft toen gezegd, dat mevrouw het nu alsjeblieft maar eens aan hém moest overlaten. Helmond die daarvan niets vernomen had, moet nu in stilte erkennen dat de bloemist meer gedaan heeft dan hij had durven verwachten, en de feestelijke geur in zijn woning - waartoe de geraniums en oranjebloesems, de reseda's en heliotropen, ja zelfs tot in
| |
| |
het breede marmeren voorhuis, de guirlandes van fijne dennetakjes samenwerkten - werd er in zijn schatting nog door verhoogd.
Eva dient nog een weinig geduld te hebben. De serre die voor het orkest werd ingericht, moet nog eerst met de oranjeboomen en de kleinere heesters aan de binnenzij gemaskeerd worden. Hoe netter alles in orde is vóordat ze beneden komt, hoe gelukkiger ze wezen zal, en ook - hoe eer ze te bewegen zal zijn om nu zoo spoedig mogelijk aan den wensch van haar man te voldoen en oom Van Barneveld een hartelijken zoen te gaan geven. Meer is er niet noodig; August gelooft het zeker: met dien enkelen zoen koopt ze oom's liefde; en herstelt ze wat anders niet te herstellen zou zijn. - Maar wacht, nu wordt het ook tijd dat hij doet wat vooral noodzakelijk is.
Haastig naar zijn kamer gegaan, staat Helmond eenige oogenblikken later met twee bijouteriedoozen in de hand, terwijl hij den inhoud ervan nauwkeurig beschouwt. 't Zijn de twee stel diamanten die men hem ter keuze voor een paar dagen heeft willen toevertrouwen.
- Niet langer gedraald, denkt Helmond in 't eind: Het verschil in prijs staat niet in evenredigheid tot het onderscheid der beide garnituren. 't Zou immers mogelijk kunnen zijn dat die kleine broche haar toch niet voldeed. Mevrouw Van Leeuwen is de maatstaf, en ik geloof dat de broche der gravin.... Nee, de indruk dient ineens beslissend te zijn. Oom moet in haar oog een halve verkwister worden. En inderdaad, wat maakt dit bagatel op het geheel! Het garnituur zal betaald worden van hetgeen ik nog bezit, en dan, in 's-hemelsnaam, oom zal dan herstellen wat ik vooreerst bezwaarlijk goedmaken kan. - Komaan, deze laatste dwaasheid zal dienen om terug te komen op den weg van 't verstand.
Alvorens nu haastig de doos met het fraaiste garnituur in papieren te wikkelen en er een pakje van te maken, haalt Helmond eenigszins gejaagd - alsof hij bevreesd was dat men hem bespieden zou - een klein apothekersdoosje uit den zak, en neemt er een drietal pillen uit die hij even haastig gebruikt. - Goddank, hij blijft toch tamelijk wel, en zijn ziekenbezoeken die echter in den laatsten tijd nog al zeer zijn verminderd, kon hij dagelijks waarnemen; maar toch, daar woelt iets vanbinnen dat niet goed is.
- Doch heden, welzeker! wie zou er in zijn plaats niet fiksch en blij zijn; blij vooral dewijl het de feestdag is van een vrouwtje:
Met kluistrend alvermogen
In haar blij lachende oogen;
Die hem haar min verkondt:
| |
| |
Een hemelsch reinen klank!
O Eva mijn engel! Ja, eindloos meer
Dan een schitterend leven, vol roem en eer,
Dan de kronen der wereld, dan de schatten der aard
Zijt gij, zoete duive, mij lief en waard.
Neen, een dichter is Helmond niet; maar met zulk een bekoorlijk wezen dat men het zijne mag noemen, met een vrouw zoo vol smaak gevoel en talent, ja dan moest men wel van steen zijn indien men niet somwijlen warm werd en zong. Nochtans 't was geen verjaarsgedicht, 't was al eenige weken geleden dat hij zijn hart zoo eens lucht gaf.
Nu is het kleine pakje waarin geen letter schrift was te vinden gereed. Op de bovenzij schrijft Helmond, terwijl hij in zijn schrift eenige overeenkomst met de hand van den generaal zoekt te leggen:
‘Aan Mevrouw E. Helmond,
Armelo.
Op haar verjaardag.’
Met het pakje in den zak begeeft Helmond zich nu naar beneden. Eenige oogenblikken dwaalt hij in den tuin - die straks door den Utrechtschen bloemist voor het feest van dezen avond zal ingericht worden - en begeeft zich dan in de kleine straat waar de tuin in uitkomt.
Al spoedig daarna wordt er door een knaap aan de voordeur van het doktershuis gescheld.
Bus die de potaarde van de handen slaat, neemt het pakje aan en vraagt:
‘Van wie kumt dat, manneke?’
‘Ja, dat mocht ik niet zeggen. 'k Gleuf van De Zonsberg.’
‘Zoo! bestig!’
In de kleine ontbijtkamer aan den tuin stond Helmond, met een groote maar fijne bouquet in de hand, op zijn jarige vrouw te wachten. Hij heeft haar doen weten dat alles gereed was.
En zie, daar vliegt Eva met een blos van verrukking op het gelaat, de feestelijk getooide ontbijtkamer binnen en haar glimlachenden echtvriend tegemoet:
‘O lieve beste August!’ roept ze nog voordat hij spreken kan, bijna schreiend van vreugde, terwijl ze zich in zijn armen stort: ‘Dat is te veel! ja waarlijk al te veel! O beste heerlijke man, wat ben je toch goed! 't Is meer dan ik had durven denken!’
‘Ei lieve kind, wanneer alles zoo naar je zin is dan ben ik dubbel tevreden; maar je bent nu heusch wat al te haastig; je gunt me geen tijd lieve wijfje, om je eerst behoorlijk van harte.... ja van ganscher harte....’ Helmond had in dezen stond geen woorden meer. Maar waartoe was het ook noodig? Hij sloot haar in
| |
| |
zijn armen en zoende haar. O hij zoende haar zoo lang en zoo teer. En als hij haar niet meer zoent, dan sluit hij haar nóg vaster en nog inniger aan 't hart alsof.... Neen 't was kinderachtig, ze zijn immers beiden gezond; welzeker gezond en blij. En zie, de zon schijnt vroolijk op haar feest, en.... Doch die bruine beuk daar in 't pad, staat somber, ja die beuk geeft een te groote schaduw, die beuk moet daar weg. Waarom trof hem nu juist die bruine beuk? - Maar August dacht dit; hij sprak er niet van, hij kon niet spreken.
Welnu, daar behoefden ook waarlijk geen wenschen of woorden meer bij.
‘'t Is zoo prachtig mijn beste hartelijke man!’ zegt Eva weder.
‘We zijn ook al vroeg aan 't werk geweest mijn jarig wijfje; maar je hadt eigenlijk nog niets mogen zien.’
‘Nog niets mogen zien van de versieringen in huis, meenje? Maar manlief, dat deed ik ook niet. Nee, trouw aan m'n woord!’ Met klimmende en innige verrukking: ‘Maar het heerlijk prachtige cadeau van mijn arm lief mannetje, dat, dát mocht ik toch wel zien niewaar, zooals het me gezonden werd in mijn wachtende eenzaamheid? O, engel van 'en man, 't garnituur is zelfs oneindig veel mooier dan dat van mevrouw Van Leeuwen: Oneindig! 'k zag het dadelijk. Die groote brillanten....’
‘Maar kindlief, wat meen je? Een garnituur? Ik, nee! Wat ik je geven wou; ziehier: 't is een kleinigheid; een medaillon, zie je wel Eva, met mijn portret.’
Eva heeft het medailllon vluchtig bezien.
‘Och August, als je me bederven gaat dan moet je zelf er den last van dragen; nu dat aardige dingetje ook nog, en met je goeje oogen er in. Dankje schat van 'en man. Maar dit....’ en zij haalt het étui uit haar zak te voorschijn: ‘dit overheerlijke stel, dat is nu juist... ja zie, dat is nu letterlijk het eenige wat ik begeerde, en dus....’
‘Maar Eva, je vergist je; dat garnituur kwam niet van mij.’
‘Watbliefje.... niet van....?’
‘Nee nee kind, da's een abuis.’
‘Abuis! August wát zeg je? Zou 't bij abuis.... op bezien.....?’
Helmond zag Eva bleek worden.
‘Nee, zóo meen ik het niet. 't Zal je zeker wel door iemand gegeven zijn, tenminste als het je werd gezonden. Is dat het papier waarin het gezeten heeft? Ei, zie dan maar: Aan Mevrouw E. Helmond, Armelo. Op haar verjaardag.’ - Eva haalde weer adem.
‘Maar die hand is me bekend Eva. Welzeker.’
‘Geen wonder August; 'k vergis me niet: ik hou die hand op 't oogenblik in de mijne.’
‘Maar Eva, als ik je nu verzeker dat je je bedriegt.’
‘Ja lieverdje, dan bedrieg je me zeker, maar uit liefde en met
| |
| |
de voortreffelijkste bedoeling. Het beste arme doktertje kan zóo iets niet geven.....’
Eensklaps hem nogmaals om den hals vliegend:
‘Maar nee, foei, foei! dat verdien je niet mijn alles! Dank August, hartelijk dank! O ik ben zoo gelukkig!’
‘Eva, maar waarlijk, dat present zou ik je niet gegeven hebben; het moet van iemand anders komen. Het is....’
‘Och August, schei daar nu mee uit. Van wien zou zóo iets nu kunnen komen! Ik bid je van wien!’
‘Ja kind, ik weet het niet; maar, als ik dat adres heel goed bezie.... Ja, mij dunkt, 't is zoo goed als zeker, dan....’
‘Dan....?’
‘Zeer mogelijk, zeer mogelijk!’ herhaalt Helmond terwijl hij schijnbaar met aandacht het adres blijft beschouwen: ‘Dat moet van hèm zijn; van De Zonsberg. Ik houd het er bepaald voor. Jawel een verrassing van oom.’
‘O goeje hemel August! Schei uit!’ roept Eva terwijl ze eensklaps in een vroolijk schaterlachen uitbarst, waarbij ze de handen omhoog en ineenslaat: ‘O hemel August.... dat idee!... 't is om te stikken. Van oom, van dien schrielen com... p.... peer!’ en nogmaals en telkens weder uitproestend in een welluidenden schaterlach: ‘Een verrassing van oom! Groote hemel August, hoe kon je 't verzinnen!’
Dokter Helmond stond als verslagen. Wat scheelt hem dan, dat hij niet meer heeft kunnen doordenken! De mogelijkheid dezer wending heeft hij niet eens voorzien; en toch ze was zoo hoogst-natuurlijk. - Wat moet hij doen? Haar tot bedaren brengen, haar met zekeren ernst herhalen dat hij die onderstelling gansch niet belachelijk vindt; haar misleiden door de verzekering dat zoo iets juist in het karakter van oom ligt? - Ja, dit alles - helaas ook het laatste - hij beproeft het, maar tevergeefs.
't Is Eva volstrekt onmogelijk om zulk een kostbaar verjaarsgeschenk een oogenblik ‘vast te knoopen aan het telwoord Van Barneveld’. - Nee, August moest nu heusch niet langer zoo droog komiek zijn. Zij is dol- en overgelukkig, want ze weet dat ze dit heerlijke geschenk van den eenige heeft van wien ze het gaarne ontvangt, van hem die door het haar te geven nu reeds voor de honderdste maal heeft getoond dat al die tobberijen inderdaad geen grond hadden; Goddank, dat het slechts tobberijen waren, want tot schriele handelingen was haar lieve trouwe man nog nooit vervallen en ook niet instaat.
- Nee stil; hij mocht nu niet verder spreken; als August het schitterend effect van zijn verrassing niet bederven wil, dan moet hij althans van dien somberen Zonsberg zwijgen; hij moet.....
| |
| |
‘Maar Eva,’ zegt Helmond terwijl zijn hoop - op dien valschen grond gebouwd, hem ten eenenmale ontzinkt: ‘gesteld dan eens dat het van oom was, zeg, zou je dán niet.....?’
‘Dan zou ik denken dat de steenen valsch waren, en, valsch of niet, ik zond ze terug!’
Helmond verkeert in de grootste spanning:
‘Eva, ik moet openhartig met je spreken. - Oom heeft.... ja hij heeft me instaat gesteld om dat cadeau voor je te koopen, want ik, waarachtig ik kon het niet. Maar daarom bid ik je, doe nu ook wat mij, wat ons allen gelukkig kan maken: Ga mee naar De Zonsberg; geef oom Van Barneveld een zoen, een hartelijken zoen.... Eva, het feest zal wel doorgaan dezen avond. Ja zeker, maar doe dan ook wat ik wensch.... mijn Eva?’
De doktersvrouw ziet haar echtvriend een oogenblik stilzwijgend aan:
‘Voor een man, beste August, ben je al te weekhartig. Ik zeg weekhartig August, met een anderen naam wil ik het niet bestempelen. Jij bent te goed. Wie jou slaat op de linkerwang dien zou jij letterlijk de rechter toedraaien. Zie, da's heel mooi in theorie, maar in de praktijk heel lastig. Jij bent vandaag gelukkig evenals ik, en nu zou je de heele wereld wel aan je hart willen drukken, ja zelfs den man die je als een kwajongen behandelt. - Stil, ik ben jarig, en mag dus wel spreken: Wat jij nu zoudt willen drukken lieve man, omdat je al te goed bent, dat moet jij weten; maar dat je van zoo'n slecht en ijdel individu als je vrouw is, zulk een tour de force zoudt verlangen, dat is onmogelijk. Jij met je goed gezicht, je zoudt misschien al dadelijk neus aan neus met Herrn General aan 't ombertje gaan zitten; maar ik - dankje; onmogelijk! Ik zou z'n excellentie - brave beste man, ik weet het, garde d'honneur geweest - 'k zou 'em zeggen: Eerst hebben we samen een appeltje te schillen ouwe heer. Ga jij daar eens zitten: “Wijven en onbeschaamde feeksen” wonen in achterbuurten; maar de vrouw van een man dien men reeds een paar malen met den rang van professor doodverfde; die - zooals ik pas onlangs mocht hooren, voor zijn doctorale promotie een dissertatie schreef welke als een meesterstuk moet geroemd zijn, een werk waar de heele wereld van spreekt behalve die talentvolle schrijver alleen....’
‘Eva waartoe dit alles?’
Eva vervolgt: ‘Die vrouw is veel te trotsch om, niet alleen zichzelve, en haar familie die een gravenkroon kan voeren, te zien minachten; maar vooral om hem, dien ze als een afgod vereert,’ - zij nadert Helmond snel en slaat haar armen half schreiend om zijn hals - ‘als een kind, als een nul te zien behandelen, om hem de les te zien lezen, zooals men 't nog gisteren met dat zotte ultimatum gedaan heeft. - Zulk een brief bewijst in mijn oog dat de schrijver....’
| |
| |
‘Eva dat schrijven was misschien niet geheel doordacht, maar toch.....’ Eensklaps laat Eva haar August los; gaat een paar schreden achteruit, en dan dreigend met den vinger, half lachend half schreiend:
‘O ondeugd, ondeugd! 'k Heb het al meer gezegd: knap ben je, een professor, ja, maar voor de comedie deug je niet. Ei ei baasjelief, dat potsierlijk geschrift kwam óok van De Zonsberg; jawel, precies, maar op dezelfde manier als dat stel diamanten! Kom, als je me nu wéer zulke guitenstreekjes uithaalt, dan zou ik nog moeten denken dat je me maar half gunt wat je me goeds geeft. Stil ventje, stil! dat ultimatum kwam van jou, ja ondeugd van jou!’
Helmond kon niet verder gaan. Al ware Eva niet ter regeling van eenige huiselijke aangelegenheden op dit oogenblik buiten de kamer geroepen en ijlings heengesneld, Helmond zou nu toch geen woorden hebben gevonden om haar op gepaste wijze zulk een onzinnig denkbeeld te ontnemen.
- Hij zelf, hij Helmond, zou dien brief geschreven hebben! - O God, waar moet het heen indien Eva niet toestemt! Ach, zal ze dan in haar dankbare stemming volstrekt niet willen voldoen aan zijn vurigsten wensch tot haar eigen heil? Hij wil, ja hij zal.....
‘Is mevrouw niet hier Antje?’ vraagt hij eenige oogenblikken later, bij 't binnentreden van de feestelijk getooide en heerlijk geurende oranje-zaal, aan de dienstbode die hem tegenkwam. - Mevrouw was er niet. In gepeins blijft Helmond staan. - Maar wat zal het baten, zoo denkt hij: Indien ze al hier ware, zou ze juist hier ooren hebben voor zijn - straks reeds zoo kras door haar verworpen voorstel! Zal ze toegeven, tenzij hij haar terzelfder tijd wil bezweren dat hij zwak was, ellendig zwak, en heden dwazer dan ooit; dat hij armer is dan de bedelaar die de aalmoes zijn eigendom kan noemen?
- Ha! wanneer hij haar met dien eed vermoorden wil op dezen dag! - Helmond's oog wordt schier terzelfder tijd door de morgenwijnen getrokken die reeds ginder op 't buffet gereedstaan. Nee, 't is niet goed; maar toch, éen glas port zal geen kwaad doen; hij heeft iets noodig, een kleinen prikkel. Zóo rond te loopen den ganschen dag met die onrust in 't hart en op 't gelaat, te midden van groen en bloemen, aan de zij van een gelukkige vrouw die hij toch heden zeer zeker sparen moet; neen, zóo rond te loopen dat kon niet. Dat enkele glas port zal zijn stemming wat ophelderen. Misschien is hij inderdaad ook wel wat al tè zwaartillend. Er zijn zeker menschen genoeg die er om lachen zouden indien ze 't wisten.... Ja ja, die zijn er zeker.
Half in gedachten schenkt Helmond zich een tweede glas in, en ledigt het, strak voor zich heen ziende, in éen teug.
| |
| |
- 't Is vreemd, een ander zou hij het afraden, en zelf....! Maar te droes, hij zou immers zulk een engel niet waard zijn indien hij haar eersten jaardag.... als zijn wijfje.... als de aanstaande moeder van zijn kind, kon vieren met een tobberig gezicht. - Zijn kind! Ha! Werktuiglijk schenkt Helmond zich nogmaals in; doch, - halt! dat ging zonder nadenken. - Maar ja, waarom niet, dit halve glas kan hij nog drinken. Het fleurt hem op, en - vroolijk moet hij zijn, ja, vroolijk, uitgelaten. Is het dan niet een dubbele schat dien hij in Eva bezit, een aangebeden vrouw en de moeder van zijn kind!
- Waarachtig, Evert Zwaarmuts, zegt Helmond bijna overluid: waarachtig, je hebt somwijlen iets kleins. Ben je geen zoon van een dapper soldaat die sneuvelde voor zijn vaderland! Tobde die man toen hij twee arme duivels zonder geld in de wereld achterliet? - Wees geen kind August. Al was die heele schuld, alles en alles te zamen een ton.... nee, dat is te gek, een halve.... een kwart ton.... 't Lijkt er niet naar.... ik zeg, enfin al was 't een kwart ton, dan zijn er tien, twintig, honderd, duizend middelen om zooveel geld te krijgen. O, als 't dáarom te doen is: opnemen.... rouge et noir. - Nee nee, dat niet. Debecque wist het: boeken schrijven, populair; honderd duizend middelen zijn er..... voor den professor!
Daar kwam Eva.
‘Ha - haha, ben je daar engel, mijn jarige vrouw! Wel wat drommel, zeg jij me nu eens of je 't hier niet een hemel vindt, een hemel vol bloemengeur, en een hemel aan mijn hart!?’ |
|