| |
Achtste hoofdstuk.
Ofschoon dokter Helmond na de afgelegde bezoeken een drukkende hoofdpijn had, zoo wilde hij toch daarom zijn reisplan niet wijzigen, en vertrok nog dienzelfden middag met zijn Eva naar Rotterdam, om den anderen morgen van daar de reis naar Frankrijk's hoofdstad te kunnen vervolgen.
Eva heeft als een lief en erg meelijdend vrouwtje, zoowel te Amsterdam als later in den trein, en ook in hun logement te Rotterdam, al het mogelijke gedaan om op hare beurt dien geliefden dokter eens spoedig geheel weer beter te maken. Of het baten mocht of niet, ze heeft bijna een fleschje eau de cologne op dat dierbare voorhoofd ‘verblazen’.
Wat keek hij lief maar droevig als hij zoo'n pijn had, die goede, dóor en dóor edele August. Eva kon het niet laten om hem een paar malen een zoen op die gesloten oogen te drukken. Wie zou, als hij, zoo óvergoedhartig zijn geweest om bijna een geheelen dag van die reis te willen opofferen, alleen - ja, want daarom is het toch inderdaad geweest - alleen om in een Amsterdamsche achterbuurt, een bezoek te brengen aan een jongeren broeder die zich allerinfaamst gedragen had? Zeker mocht het een bewijs zijn van
| |
| |
Helmond's overgroote vergevensgezindheid en bijna overdreven geringschatting van zich zelven, dat hij de minste heeft willen wezen, en een lichtmis de hand ter verzoening - ja wat méer zegt, zijn hulp en finantieele ondersteuning had aangeboden. Ofschoon August bij het terugkomen uit dat huis haar nog gevraagd heeft, of ze er niet toe besluiten kon om toch even binnen te gaan, en die menschen als broer en zuster te begroeten, zoo heeft hij ook aanstonds moeten toestemmen, dat hij haar aan zulk een ontmoeting toch niet wagen mocht. - Zij is niet trotsch of hoogmoedig - of het moest op haar besten dokter wezen, want haar ‘beetje schoonheid is nu immers haar eigendom niet meer,’ - maar een vrouw, en vooral een jonggehuwde vrouw, behoort haar weg met bedachtzaamheid te kiezen en zeer omzichtig in de keus van haar gezelschap te zijn. - Die woning in de Tuinstraat was er geen waarin Eva, zonder zeer in 't oog te loopen, kon binnengaan. En dan, behalve een doldriftigen lichtmis, zou zij er een vrouw vinden die - voortgegekomen uit een der laagste en ‘meest zedelooze’ standen der maatschappij, - niet heeft geaarzeld om met opoffering van haar eer, het ongeluk van een onnadenkend jonkman te bewerken. - Neen, August heeft het aanstonds moeten erkennen dat zijn jonge echtgenoot niet, als zuster, de vrouw kon omhelzen die reeds als meisje tot zulk een peil was gezonken.
Uit Helmond's weinige woorden heeft Eva wel kunnen opmaken dat dit bezoek hem niet zoo aangenaam is geweest als hij het zich had voorgesteld; en, ofschoon August beweerde dat ze het zich moest verbeeld hebben, zij vergist zich niet dat ze bij hun wegrijden van die woning, een man voor een der bovenvensters heeft bemerkt die, met verwoede pikzwarte oogen naar beneden zag, en - zij meende het zeker - een dreigende vuist hield opgeheven.
's-Anderendaags mocht August in het Badhôtel te Rotterdam verkwikt ontwaken, en gevoelde hij zich met een helder hoofd en aan de zij van zijn schoone nu weer lachende Eva, een geheel ander mensch.
- Wat hij ten opzichte van Philip heeft kunnen doen, dat heeft hij gedaan. Die overtuiging wischt de droeve herinnering weg aan dien eersten dag na het huwelijksfeest. - Indien Eva had kunnen besluiten er binnen te gaan, dan...... Maar neen, 't zou niet verstandig en zelfs niet kiesch zijn geweest indien hij sterker daarop had aangedrongen. Goddank, die storm is voorbij.
- Wat ziet zijn engel er lief en vroolijk uit, terwijl ze hem, - bijna ter afreize gereed - met een zoen de kleine reistasch om den schouder hangt. En hij, hij sluit haar in zijn armen en zegt:
‘Nu zal het dan ernst met Parijs worden mijn heerlijk vrouwtje.’
‘Hadt je mijn raad gevolgd lieve, dan waren we er al gisteren
| |
| |
geweest;’ antwoordt Eva, terwijl ze half lachend met den vinger dreigt.
Maar hij:
‘Toch is het zoo beter lief kind.’
En Eva - of zij hem niet begreep:
‘Ik ben tenminste maar blij dat die hoofdpijn verdwenen is.’
Geen half uur later snelde het gelukkige echtpaar op de breede vleugels van den stoom de vele genietingen te gemoet, die vooral het jonge vrouwtje reeds van verre toelachten uit die heerlijke wereldstad.
Reeds twee volle dagen bevinden zich de echtgenooten te Parijs, en ofschoon Eva vast aan haar ouders beloofde om al spoedig te zullen schrijven, zoo is haar zulks tot nu toe onmogelijk geweest, - althans zij beweert het - om dat ze bij haar aankomst in die groote stad terstond bemerkte dat ze allereerst wat meer werk moest maken van een voegzamer toilet, want met haar achterhoekschen hoed, haar ouderwetsch kapsel, en laarsjes zonder hooge hakken, moest ze er voor een Française wel uitzien pour se pamer de rire.
Nu, na het ontbijt, terwijl August een paar regels aan Van Hake, en een langen brief aan den generaal schrijft, zal Eva zich eindelijk van haar kinderplicht kwijten. Haar pen vliegt over het papier:
‘Hôtel du Helder, Mai 18...
Mes très-chers parents!
Haast zou ik in 't Fransch vervolgd hebben, want men raakt er hier al spoedig aan gewoon, maar ik weet dat u niet veel Fransch leest, en dus, enfin! - Wij zijn sedert Vrijdag-avond in ons hôtel rue du Helder, en ik schrijf nu in de ontbijt- en eetzaal - die niet veel meer is dan een langwerpige, tamelijk sombere roef zonder eenig uitzicht. Wanneer dit begin u den indruk gaf dat ik hier niet op mijn aise zou zijn - nl. in Parijs - dan zoudt ge u zeer vergissen. Ik vind het hier dol. O, als men er niet geweest is dan kan men er zich geen begrip van vormen. 't Leven heeft hier doorgaans iets van een heerlijken droom - iets wits, blinkends; altijd ruimer, altijd hooger, altijd meer; ik weet het niet anders uit te drukken. - Bij dat alles valt alleen ons hôtel erg af. 't Is een zoogenaamd deftig logement; en ofschoon ik erkennen moet dat ik, om iets te noemen, onder al de Romphuizer jongelui er nooit een zoo chic heb gezien als de garçons in ons hôtel - en van den morgen tot den avond, - zoo vind ik het logement zelf toch tamelijk somber, en heb August bepraat om morgen naar het Grand Hôtel te verhuizen, waar men, voor weinige franken meer, het Parijsche hôtelleven in den volsten zin van 't woord geniet. Maar
| |
| |
van dat alles vertel ik u mondeling nader. Ook kan ik u geen verhaal doen van alles wat wij reeds prachtigs bezichtigden; in den Baedeker dien we meenamen, kunt u later alles lezen. In éen woord, ik vind het hier goddelijk! U hebt geen denkbeeld van al de pracht van bijouterieën in de winkels en vooral in die van het Palais-Royal. Een garnituur, broche en knoppen, heb ik gezien....... nee maar heusch, u hebt er geen idee van. Voor een aardigheid gingen we er eens in: Deux mille trois cent francs! 't Viel me nog mee. Niet dat Helmond er over dacht; u kunt wel begrijpen dat, al zou hij zoo iets een oogenblik in 't hoofd hebben gekregen, ik 't hem zeker afgeraden, ja zelfs zou verboden hebben. Wat zou ik met zulk een garnituur in Romphuizen doen!
De kerk Notre-Dame is ook beeldig, en vooral die miskleederen zijn prachtig; zoo iets rijk geborduurds met goud en edelgesteenten, daar hebt u geen begrip van. Gelukkig dat ik niet begeerig naar al die luxe ben, want aan mijn August heb ik genoeg. O u weet niet wat een heerlijk leven ik met mijn lieven man heb. Hij is zoo goed. Letterlijk zou hij alles doen om mij genoegen te geven; maar juist dáarom zoek ik op mijn beurt uit te vinden wat hem het aangenaamst is en waar hij het liefst heengaat. De Keizerlijke Bibliotheek en de Morgue daar heeft hij echter op mijn verzoek van afgezien omdat die bibliotheek voor mij nu heelemaal niets was, en die Morgue zoo akelig is dat ik er van droomen zou. Maar, om hém plezier te doen zijn we toch naar de buitenplaats van Père Lachaise geweest. U weet dat dat het groote Parijsche kerkhof is. Eerst had ik er tegen; want ik dacht fi! een kerkhof op ons huwelijksreisje! Maar 't is niemendal akelig; 't viel me tenminste vreeselijk mee. Ten eerste ligt dat kerkhof heel hoog en veel rianter dan eenig kerkhof bij ons; maar ook door al de prachtige mausoleüms; de schoone beelden en bas-reliefs, de afwisseling van kransen, bloemen en versiersels bij en op de fraai overdekte graven, dat alles laat niets sombers na, en de Parijzenaars krijgen op hun kerkhof dunkt mij zoo volstrekt geen indruk van dat nare denkbeeld “begraven worden”. Papa zal wel zeggen dat ik nu ook weer heel aardsch en zonder nadenken redeneer; nu ja, maar u begrijpt wel hoe ik het meen, en hier in ons hôtel, bij de débris van een keurig déjeuner met koude kip, oeufs à la coque, croissants - delicieuze broodjes - hors d'oeuvres, monster-garnalen enz. en heerlijke koffie, hier in een Parijsch hôtel, met de voorstelling van een rit in een open rijtuig door 't Bois de Boulogne, en daarna 't zien van een steeple-chase enz. in 't Hippodrôme, kunt u mij niet kwalijk nemen
dat ik geen diepzinnige bespiegelingen maak.
Wat ik u nog vertellen wil, 't is hoe wij het overheerlijk hebben getroffen dat Helmond's vriend monsieur De Musart, in de stad was. Door diens relaties met een zeer voornaam heer die over de
| |
| |
theaters - of sommigen ervan, gesteld is, kregen we gisteren een paar prachtige plaatsen in het groote Théâtre de la Gaieté - fauteuils de balcon avant-scène - vlak vooraan op den hoek bij het tooneel. Dat waren letterlijk de eerste plaatsen uit de heele komedie. O delicieuze fauteuils! en aan de balustrade heeft men vóor zich écrans van groene zij - weet u, die men op en neer kan schuiven om geen hinder van 't voetlicht te hebben. - We zaten daar, bijvoorbeeld als in den Haag de Koninklijke familie, maar eigenlijk nog veel ruimer en chicker. We konden zoo zien dat ze allemaal dachten dat we zeer voornaam waren. Helmond moest er om lachen zoo gedegageerd als ik den meesten tijd in mijn fauteuil lag, en - alsof ik het dagelijks gewoon was, naarmate het voetlicht al dan niet hinderde, dien écran op en neer schoof. Ik ben er zeker van dat een deftig heer, met drie ridderorden, mij voor een barones of zoo iets heeft aangezien, want hij maakte bij 't binnenkomen, in de afdeeling naast ons, een enorm hoofsche buiging. Nu, wat August betreft, die ziet er ook recht gentlemanlike uit, niewaar, en dat helpt fameus!
Het stuk dat wij gezien hebben was prachtig. Van de élégance der toiletten beste mama, kan men zich geen begrip vormen. Een actrice die in de rol eener madame Duvanont overheerlijk speelde, en ons een vrouw voorstelde die uit innige liefde voor haren minnaar haar echtgenoot vermoordt; ja zelfs om hem te overtuigen dat zij niemand liefheeft dan hem, aan haar bediende den last geeft om haar kind - spelevarend met een bootje, in den vijver - heimelijk te doen omkomen; die actrice had in datzelfde stuk - ik heb het goed geteld - acht verschillende toiletten. Als wij zulk een vrouw en moeder in de werkelijkheid zagen, wij zouden er natuurlijk van gruwen, maar als men zoo iets op het tooneel ziet, dan geeft het een geheel anderen indruk. Men weet ten eerste dat het niet waar gebeurd is, en bovendien, 't was een beeldschoone vrouw; en die heerlijke toiletten! en die stem toen ze zoo zei: “Mon Edgard, sans toi le ciel me serait un enfer!” o dat was onuitsprekelijk mooi; en de claque heeft toen ook geapplaudisseerd à l'infini. Waar ik echter het meest naar verlang is de Fransche en vooral de Italiaansche opera. Dezen avond denk ik wel dat mijn beste August tot de eerste besluiten zal; en dan - Patti zal ik in de Italiaansche hooren! In éen woord lieve ouders, wij genieten hier met volle teugen, en zullen nog oneindig veel meer genieten! Van de heerlijke boulevards; van de prachtige paleizen met bijna eindelooze danszalen; van dat onbeschrijfelijk prettige sans-gêne 'twelk hier heerscht, en zoo ongeloofelijk gunstig afsteekt bij al wat Hollandsch is; van dat alles schrijf ik u nader, of, zoo ik daartoe geen tijd meer mocht vinden, dan vertel ik er u bij onze terugkomst van. Gelukkig blijven we nog tien volle dagen hier. Denk er aan uw
| |
| |
brieven te adresseeren: Grand Hôtel. Zet u voor een aardigheid eens op het adres: Madame la Baronne; dat zou.... Maar nee, nee! ik schreef dit uit gekheid; ik zou om die lafheid dezen heelen brief kunnen verscheuren, maar ik heb geen tijd meer om een nieuwen te schrijven, want zoo aanstonds komt het rijtuig. Nu 't was maar een grapje, dat begrijpt u wel.
Van harte hoop ik dat u en zusje Louise wèl zult zijn. Louise zou zich hier niet op haar plaats gevoelen, althans niet als ze in ons gezelschap was. Ik heb voor u allen reeds een souvenir in mijn koffer. De goede August heeft me hier een blauw satijnen japon gekocht, een waar ik dol op was; acht franken de el; maar u moet er niet van spreken, want er zijn altijd menschen wien het hindert als iemand genoegen heeft en iets meer bezit dan zij; of ook zijn er andere - in vele opzichten misschien goede, maar toch erg schriele menschen, die altijd den angst krijgen dat iemand zijn laatsten stuiver zal uitgeven.
Leeft wel! Vele groeten van mijn August!
Uw liefhebbende:
Eva Helmond-Armelo.’
Terwijl Eva den brief aan haar ouders sluit, herleest Helmond vluchtig het slot van 'tgeen hij aan oom Van Barneveld heeft geschreven.................................................
‘..... Wat mijn lief wijfje betreft, zij is den ganschen dag in verrukking. 't Spreekt vanzelf dat de smaak eener jonge vrouw van nauwelijks twintig lentes nog al uiteenloopt met dien van een dertiger, wiens lust het zou wezen om behalve in de Keizerlijke Bibliotheek eens een paar dagen in het Anatomisch Museüm te snuffelen, of wel eenige hospitalen te bezoeken en de klinieken van Raspail of Nélaton te gaan bijwonen. Nooit in mijn leven heb ik er echter zooveel genoegen in gevonden om mijn eigen wenschen voor die van een ander te vergeten als nu. Maar ook, wat mij vroeger onbeduidend toescheen, ik leer het aan Eva's zij als voortbrengsels van smaak en industrie, ja soms als kunst waardeeren. - Zeker geloof ik lieve oom, dat de omgang met een vrouw die een open oog heeft voor het schoone - zelfs voor het schoone dat wij beuzelachtig noemen - zeer weldadig moet werken op een man die zich zooals ik, gewoonlijk slechts in den poel der menschelijke kwalen en ellenden, van het boekenstof kan ontdoen.
Er is iets onverklaarbaar liefs in die ingenomenheid van mijn goed vrouwtje met al het fraais en kostbaars 'twelk ze ziet, zonder het echter voor zich zelve te begeeren.
Hoe langer hoe meer kom ik tot de overtuiging, dat, zoo Eva
| |
| |
haar zwakke zijde heeft, die zwakheid haar grond vindt in den adel harer ziel: de zucht naar hooger en beter, de zucht naar volkomenheid. 't Is dan immers alleszins verklaarbaar dat de jonge vrouw bij haar edel streven - nochtans gebonden aan een stoffelijke wereld - ook te eerder een oogenblik zal stilstaan bij 'tgeen haar in dat stof als edel en volkomener toeblinkt. Hoe diep-gevoelig en lief zij is, het bleek mij nog gisteren toen zij op den Boulevard des Italiens, zeer nabij ons hôtel, een schreiend meisje aansprak, en, vernemende dat het een frank had verloren, haar met zich naar 't hôtel nam; haar op chocola tracteerde, en met een vijffrankstuk weer vertrekken liet. In stilte vreesde ik wel dat de bruinoog op een anderen Boulevard, straks nóg eens over 't verlies van een geldstuk zou gaan schreien, maar de daad van mijn engel was er mij niet te minder om, en met mijn vermoeden kwelde ik haar niet. Ik bid u dan beste oom, blijf mijn grootsten schat liefhebben zooals zij 't verdient. - De ondervinding heeft ons immers met mijn armen broeder geleerd, dat een geringschatting van de eischen aan zijn stand verschuldigd, niet tot zegen leidt. - Eva heeft u lief als een dochter. Met beminnelijke eenvoudigheid heeft zij mij daarvan op den avond van ons huwelijk de verzekering gegeven. Zóo moet het zijn en blijven. En terwijl Eva mijn goeden oom en weldoener hoe langer hoe meer zal hoogachten en liefhebben, zal ook oom van zijn zijde al de innerlijke schoonheden van mijn kostelijke bloem leeren ontdekken en waardeeren. Dat het Parijsche leven, hoeveel schoons en aanlokkends het door zijn nieuwheid moge hebben, mijn Eva op den duur zou bevallen, betwijfel ik zeer. Reeds gisteren bij het verlaten van het Théâtre de la Gaieté, waar een prachtig gemonteerd maar overigens horrible stuk was opgevoerd, zag ik haar onder een indruk van kwalijk verborgen misnoegen; en ofschoon haar lief karakter
gaarne de verschoonende zij wil opmerken, zoo deelde zij toch geheel mijn oordeel: dat zooveel rijkdom van mise-en-scène en toiletten aan iets beters had behooren besteed te zijn.’
Het besluit van den brief zou August maar niet nalezen. Men had geen tijd te verliezen, en al spoedig zaten de gelieven in de gemakkelijke open voiture de remise, en rolden en wielden ze langs de vroolijke boulevards, te midden van de honderden op- en neerjagende rijtuigen, karren, vrachtwagens en omnibussen, de laatste inzonderheid met de ronde forsch gebouwde schimmels.
Eerst na middernacht keerden de jonge echtgenooten, die den avond in de Fransche opera hadden doorgebracht, in hun logement terug. Bij hun binnentreden werd Helmond, met den sleutel van no. 59, door den portier een telegram overhandigd, dat reeds op de trap - doch niet zonder weerzin - door hem geopend werd.
‘Alweer zaken lieve?’ vroeg Eva, terwijl ze, vermoeid van
| |
| |
den heerlijken dag en het beklimmen van de veertig hôteltrappen tot besluit, op een sofa is neergegleden.
‘Ja.... kh'm.... 't is niets..... maar.....’
‘God August.... toch geen kwaad? Je doet me schrikken. Is pa of ma....?’
‘Nee nee nee! niemendal! Foei, een doktersvrouw moet niet zoo schrikachtig zijn, beste kind. 't Heeft niets te beteekenen. Tenminste....’
‘Tenminste......?’
‘Nu ja tenminste.... 't is over zaken, en de zaken behoeven 't vrouwtje niet te verontrusten.’
‘Als ze dan 't genot van mijn besten man ook maar niet vergallen. - Zeker weer die nare majoor?’
‘Nee Eva.’
‘O gelukkig! Nu, ik ben verder niets nieuwsgierig. Mijn knappe August zal er wel komen zonder 't hoogwijs advies van zijn wijfje. - Ben ik je lieve wijfje August?’
‘Beste kind!’ zegt August en hij streelt haar de wang.
- Maar August is toch erg onder den indruk van die zaken. Hij is zoo verstrooid en ziet zoo..... nee boos is het niet, maar zoo ernstig. Zij trekt hem zachtjes naast zich, en, met den arm om zijn hals, zegt ze:
‘Wat heb ik weer genoten vandaag, en van avond vooral. Wat zongen Faust en Mephisto overheerlijk. En Siebel's lied.’ Zij zingt:
‘Ja 't was alles heel mooi; en ne.... mooi weer was het ook.’
‘'t Is hier dunkt me altijd mooi weer. - Zonder gekheid, ik begrijp me haast niet hoe het er hier met slecht weer moet uitzien. Hê August, als jij hier eens dokter waart! hê! - Ja, als ik geen familie in Holland had dan zei ik dadelijk va! 't Is toch ongelijk verdeeld in de wereld: hier zoo veel, en daar zoo niets! Weet je wat ik iederen avond, inweerwil van al 't genot, zoo'n nare gedachte vind....? Niet? - Nou, zeg dan eens behoorlijk nee, lieve ventje.’
‘Nee Eva, nee - wat dan?’
‘Dat die dag alweer om is. - Van morgen schreef ik tien, en nu zijn 't nog maar negen dagen. - Dit is het laatste nachtje in onze rue du Helder niewaar? Heerlijk, morgen Grand Hôtel. Gaan we bijtijds, of....? Mij dunkt we moesten nog vóor het déjeuner vertrekken.’
‘Ja.... welzeker, maar....’
‘Je kijkt naar de koffers. O, in een kwartier is mijn boeltje er
| |
| |
in. Zoo'n hooge koffer met bakken pakt gemakkelijk, en 't hoeft nu zoo mooi niet voor dat verhuizen. Aardig, wij verhuizen in Parijs! Aardig niewaar?’
‘Heel aardig. Maar.... dat Grand Hôtel.... Ik weet niet, dat Grand Hôtel, 't is....’
‘Nee August, je moet me niet plagen. Beloofd is beloofd! Hoor eens, of we nu hier zijn of dáar, dat scheelt je tout au plus veertig franken; we hebben het immers als ouwe luidjes berekend.’
‘Ja kindlief, dat weet ik wel; maar toch....’
August Helmond blijft nogmaals steken. Hoe kon hij die engel nu zoo eensklaps als wegstooten uit den hemel van haar kinderlijk geluk. Zulk een teleurstelling zal haar te kras zijn. Neen, hij kan en mag haar dezen avond niet bedroeven met het bericht dat men inplaats van naar het Grand Hôtel te verhuizen, waarschijnlijk reeds morgen de terugreis naar Nederland zal aannemen. Het telegram was weder van Van Hake, en luidde, in 't Nederlandsch vertaald, woordelijk aldus:
‘Generaal hier geweest; scheen zeer bezorgd over Jacoba. Wilde in geen geval schrijven; een ander raadplegen veel minder; vroeg mij een zenuwmiddel. Mocht mijnerzijds u niets verzwijgen. Anders alles wel; behalve Donerie; gevaarlijk ziek.
Van Hake.’
Neen, Helmond mocht niet dralen. - Oom Van Barneveld maakte zich zeer bezorgd over Coba. Waarschijnlijk had zij opnieuw een flauwte gehad zooals weinige dagen voor hun vertrek. Zijn plicht, zijn dankbaarheid, zijn liefde voor oom en Coba roepen hem, ja, al ware het zelfs dat oom zich zonder gegronde reden ongerust maakte. Helmond's besluit is genomen: morgen keert hij met Eva zoo spoedig mogelijk naar Romphuizen terug. Maar..... dat engelachtige vrouwtje; dat heerlijke schepsel met haar hemelsch donkerblauwe kijkers, met die glanzig zwarte lokken; dat lieve kind, zoo levenslustig keuvelend aan zijn zij, en zich verheugend op het genoegen dat haar nog verder in de wereldstad wacht.... kan hij haar nú reeds zeggen....?
- En toch, het zal zoo moeten zijn. Wanneer men morgen met den eersten trein naar Brussel zal vertrekken, dan dienen de koffers dezen avond zooveel mogelijk in orde gebracht, en de afreize aan het dienstdoend hôtelpersoneel te worden bekend gemaakt.
‘Eva, als we nu, op 't toppunt van ons geluk, eens door een onvoorziene omstandigheid van elkander werden gescheiden....?’
Eva schrikt inderdaad; maar toch, met een ongeloovig lachje zegt ze:
‘August, wat meen je?’
| |
| |
‘Heb je goed gevoeld best wijfje, wat dat wezen zou, zoo'n scheiding!?’
‘August, spreek zoo niet; ik zou er duizelig van worden.’
‘Je begrijpt wel lieve dat ik het zóo niet zou gezegd hebben als er eenige quaestie van wezen kon.’
‘O Goddank!’ zegt Eva, en Helmond ziet een paar groote tranen schitteren in haar oogen: ‘Foei, je rekent wat veel op de sterkte van mijn zenuwen. Wij scheiden! - Wij? Nee dát nooit. Dan liever sterven August!’
‘Dus als ik morgen eens ter wille van een patiënt naar Romphuizen terug moest, dan ging je mee niewaar, liever dan alleen hier te blijven?’
Er zijn naturen die bij het zien van een groot gevaar - na een eerste en verklaarbare ontsteltenis - zich krachtig gevoelen; die op den brullenden leeuw zouden inhouwen, doch - angstig wijken wanneer diezelfde leeuw zich eensklaps in een muis veranderen kon.
Helmond ziet Eva wit worden.
Na zijn laatste woorden had zij aanstonds het ontvangen telegram in verband met het gesprokene gebracht. Ze doorziet nu zijn bedoeling om haar, door een voorstelling van het ergste, voor te bereiden op geringer leed of teleurstelling; en, in den waan dat August haar omtrent Kartenglimp de waarheid verzweeg, zegt ze eensklaps, met het hoofd een weinig naar achter:
‘Zou 't mogelijk wezen dat tóch die majoor....!’
‘Nee lieve vrouwtje, dat niet; ik heb het immers gezegd. Maar ja, hoe allerverdrietigst en ongelukkig het moge treffen, toch moeten we morgen.....’
‘Moeten! August, je spot er mee. Naar Romphuizen moeten! nú, morgen al! Nee, dat is niet waar! Nee nee, dat is gekheid; ik zie het wel aan je gezicht, je wilt me weer in 't nauw jagen. Je speelt de Fransche acteurs al prachtig na.’ Luide lachend: ‘Morgen eerst naar 't Grand Hôtel en dan naar Versailles niewaar? dat is wat anders mijn ondeugd!’
‘'t Zou me waarlijk niets helpen lieve kind, wanneer ik je nog een poosje in die meening liet. 't Kost me meer dan ik zeggen kan mijn besluit te moeten volgen.’
‘Maar dat zou een dol, een akelig besluit zijn! Hoor eens, dat kan niet; nee nee nee, dat kan en dat mag niet!’ Bijna schreiend: ‘Voor iemand die misschien wat kou heeft gevat.... om daarvoor.... Nee, we zullen niet gaan niewaar? Zeg, zou je me zoo'n schrikkelijk verdriet doen, zeg?’
‘Wijfjelief! hou je wezenlijk van me? Herinner je je alles wat je me plechtig beloofd hebt?’
‘Ach ja August, ja! maar we gaan toch morgen nog niet!’ En of de bron die slechts zelden vliette nu gemakkelijker vloeide,
| |
| |
dewijl zich straks, na die eerste stoute aanspraak, een paar groote tranen op den dorpel der schoone oogen hebben vertoond, zeker is het dat ze thans overvloedig stroomen, doch het zijn nu kleine, zeer kleine tranen.
't Was een harde beproeving voor den jongen man; maar Eva's schreien, haar vleiend vragen, ja bijna haar smeeken, baatte niet. Boven alles gevoelde hij zijn plicht. Ware misschien een zijner gewone patiënten ongesteld geworden, en had men er zelfs ‘om zeer bijzondere redenen’ op aangedrongen dat hij zijn reis zou bekorten, hij zou, evenals met den majoor, volkomen vrijheid hebben gevonden om niet aanstonds toe te geven aan een verlangen, vaak kranker dan het lichaam zelf.
Doch, waar het een zieke gold als Jacoba, de eenige dochter van zijn weldoener; waar hij dien weldoener, ondanks zijn gewone minachting voor de geneeskunst en warsheid van medicijnen, nu zelf, maar zeker in 't geheim, zag sluipen naar de apotheek, om er een geringe afleiding te vinden voor de onrust die hem vervulde; nu Helmond weet dat de man aan wien hij alles is verschuldigd, misschien de uren en minuten telt die er nog moeten verloopen eer hij den neef ‘weer zoo eens terloops’ zal kunnen consulteeren; nu is er geen macht instaat om hem terug te houden, en zelfs hebben die kleine tranen geen vat op hem.
Halt! dat is zoo niet. Ze kwellen, ja ze folteren hem, al zullen ze het vast genomen besluit niet meer doen wankelen. Wat hem hindert bovenal, 't is de koelheid waarmede dat anders zoo aanminnige vrouwtje hem nu bejegent.
Maar Eva heeft toch reden ook. Hij laadt, bij de verdenking eener ongemotiveerde tirannie, nog het verwijt van achterhoudendheid op zich, door volstandig te weigeren haar het telegram te laten lezen, ja zelfs door haar niet te zeggen wie de patiënt is die zijn hulp verwacht.
Neen, haar ouders zijn het niet, noch haar zuster Louise; maar voor 't overige moet zij niet vragen. - Helmond beseft terecht, dat het noemen van Jacoba en den generaal, de grief tegen den laatste plotseling zal doen herleven, en misschien een weerzin tegen hem verwekken die niet meer zoo gemakkelijk te overwinnen zal zijn. Later, als hij haar door 't een en ander met deze teleurstelling zal verzoend hebben, dan zal hij haar volkomen doen begrijpen dat het niet anders wezen kon, terwijl zij, indien ze nú het telegram had gelezen, ongetwijfeld Helmond's spoedig vertrek een dwaasheid zou noemen. Immers, met dat bericht in handen kon men Van Hake gemakkelijk van overdreven ijver beschuldigen.
Hoe 't zij, Helmond weet wat hem te doen staat, en zijn besluit is onwrikbaar vast genomen.
| |
| |
De bougies die in het Hôtel du Helder niet dagelijks werden vernieuwd, teerden op haar laatste kracht en hadden Helmond reeds genoopt om het was-nachtlicht te ontsteken.
Terwijl ze zich ontkleedde, heeft Eva niet meer gesproken of geschreid, maar August kon zeer goed bemerken dat zijn vrouwtje het onherroepelijke van zijn besluit had ingezien, dewijl ze, ofschoon met weerzin, meer zorg aan het inpakken van haar koffer besteedde dan ze zich had voorgenomen.
Terwijl ze nog in den koffer bezig is, en over den tweeden hoog opgevulden bak een witten doek spreidt, is Helmond haar van achteren genaderd, en den arm om haar middel slaande fluistert hij een paar zoete woorden.
‘Stil, laat me nu pakken Helmond; ik moet op bevel van mijnheer immers morgen klaar zijn. Och wees nu niet zoo lief en aanhalig; ik vind dat ronduit gezegd in deze oogenblikken laf en ongepast.’
‘Maar Eva, je gelooft toch....’
‘Ik geloof Helmond, dat alle menschen hun gebreken hebben, maar dat jij in 't bijzonder er éen hebt dat onuitstaanbaar is voor een vrouw: despotisme! geweld! ruwe kracht! onuitstaanbaar!’
‘Ik geloof dat je gelijk hebt Eva, tenminste dat het er allen schijn van heeft.’
‘Nee - haal me niet aan. - Zeg, gaan we morgen of blijven we hier?’
‘We gaan Eva, zeker! - Maar luister dan toch. Als het nu werkelijk mijn plicht is....’
‘Je plicht! jawel, plicht, basta!’
‘Zou het niet jou plicht zijn Eva - nee, je bepaalde wil om aanstonds te vertrekken, als een van je ouders stervende was?’
‘Maar dat is nu zoo niet; en, ware mij zoo iets gemeld ik zou het je zeggen. Voor mij is 't echter genoeg dat Mijnheer beveelt te gaan. Maar als hij dan aan zijn eigen vrouw de reden blieft te verzwijgen waarom dat fatale besluit wordt genomen; wanneer hij zijn vrouw alle verstand ontzegt, en haar niet waardig acht om over 't geldige van dien plicht te oordeelen; wanneer het bewaren van de goede verstandhouding, het éen zijn in alles, reeds op den zesden dag van 't huwelijk zoo prachtig wordt nageleefd, dan...’
‘Eva, ik heb je gezegd dat de schijn tegen mij is; en ofschoon het waarlijk beter zou wezen dat ik zweeg, om je te toonen dat ik 't allerminst voor mijn wijfje een tiran of een despoot wil zijn - och je weet dat ook wel beter - zie dan hier; mij dunkt de drie laatste woorden van Van Hake's telegram zullen je doen gevoelen dat er reden genoeg is om nu te vertrekken, en een langer verblijf in Parijs eens tot later uit te stellen.’
Terwijl Eva het tot later uitstellen met een ongeloovig
| |
| |
schouderophalen beantwoordt, toont Helmond haar het omgevouwen telegram.
Maar het sprak vanzelf dat Eva haar hoofd houdt afgewend: ze behoefde nu volstrekt geen opheldering meer. August kwam er een beetje al te laat mee. Trachtte hij nu door zulk een halfheid haar liefkoozingen te herwinnen!
‘Dankje Helmond; dankje wel. 't Is me nu totaal onverschillig.’
‘Maar Eva, als je me waarlijk liefhebt, lees dan, en oordeel of dit laatste niet reeds genoeg is.’
Met zachten dwang doet hij haar het hoofd naar de zij van het papier wenden, en, ofschoon nog onwillig leest Eva nu de woorden:
‘Donerie dangereusement malade!’
Een vuurrood overtoog eensklaps haar schoon gelaat. Ze gist zelfs van verre niet dat zij omtrent de ware reden van hun aanstaand vertrek door Helmond op een dwaalspoor is gebracht. Ze denkt er niet aan - ofschoon ze het weten kon - dat Donerie een ander tot dokter had.
In de eerste oogenblikken staat haar slechts die gevaarlijk zieke jonkman voor den geest, en dan, dan ziet ze daar Helmond aan haar zij: In haar blos heeft hij toch niets kunnen lezen - neen, want slechts een voorbijgaand medelijden, een plotselinge ontsteltenis, de verrassing heeft haar dat rood op de wangen gelegd. En, nu vlijt ze zich weder aan zijn borst, en als hij haar vaster aan het hart sluit dan fluistert hij:
‘Dat blosje heeft me genoeg gezegd. O lief meelijdend wezen, als je nu altijd maar gelooven wilt dat ik geen tiran ben.....’
‘Stil August, stil, niets meer! Mijn lieve man kent zijn plicht en ik nu den mijne!’
's-Anderendaags reeds vroeg in den morgen verliet een fiacre met de koffers van No. 59 erop, het Hôtel du Helder.
De eerste garcon die zooeven in de porte-cochère zijn gelaat tot een recommandatiekaart verwerkte, en meesterlijk uitdrukte dat het vertrek der beide gasten zoowel voor zijn persoon als voor het hôtel een onherstelbaar verlies zou wezen, de garçon herinnert den commissionair die, bij het wegrollen der fiacre zich er aan vastklemt en op den bok springt, nog haastig: ‘Rue Lafayette vingt-six, Bassot bijoutier-joaillier;’ waarna hij in het hôtel terugkeerend, den half duttenden portier voorbijgaat, en dan met een wenk van het hoofd naar buiten:
‘Ça vaut la peine Gérard! Belle hollandaise!’ en, rammelend met een paar vijffrankstukken in den zak: ‘Coquin de mari! C'est monsieur Bassot qui rira le dernier, hein!’ |
|