| |
| |
| |
Boer en edelman.
Eerste bedrijf.
De dorpskermis.
Het tooneel verbeeldt een dorpsplein, ter rechterzijde van den aanschouwer eene herberg, de Roskam. Ter linkerzijde, tusschen de boomen zoowel als op den achtergrond, staan koek- en andere kramen, benevens blokken voor het koekhakken enz. Bij die kramen bevinden zich groepjes boeren en boerinnen; loopen heen en weer; koopen; eten uit den zak, of kijken straks naar een kunstenaar achter op het tooneel. Kermismuziek hoort men in de verte. Dit alles zonder dat het de hoofdhandeling benadeelt. In het midden voor de herberg hangt een uitgeholde pompoen, met ingesneden lachend gezicht.
| |
Eerste tooneel.
jaspers, jozef, dorus, Boeren en Boerinnen.
(tot Jozef.)
Ezel! wou je de tafels ook liever ginds in het wagenspoor zetten! Hier! Zóo! Gauw, pijpen en komforen.
(Jozef gaat in de herberg en komt spoedig met het gevraagde terug.)
Niet al de pijpen bijeen, domoor! Zóo
(Zachter.)
Nou versta je me wel: als er wat gecommandeerd wordt, boter bij de visch! Met zoo'n drukte kan er niet geborgd worden. Geen contanten, dan hou jij den drank, hoor je!
(diepzinnig.)
Geen contanten, dan hou ik den drank! Jawel baas.
Dorus de jonge boer, komt met een boerinnetje aan een tafel op het tweede plan zitten. Allengs wordt zijn voorbeeld door anderen gevolgd. - Men hoort het klappen van een zweep.
Loop Jozef, loop! Daar staat boer Miechels met de chais voor
| |
| |
de schuurdeur. Marsch, uitspannen! Het hoekplaatsje in den stal is voor Miechel's vos hoor!
(Jozef vertrekt buitenom.)
(tot Dorus.)
Mooi kermisweertje Dorus. Nou je Sanne ziet er uit als knapkoek.... Een kruikje bier met zoet....? Asjeblieft.
(Jaspers gaat in de herberg: komt spoedig terug.)
| |
Tweede tooneel.
De vorigen. peter miechels, elsje.
Miechels, met een lange zweep in de hand en een wagenkussen over den arm, groet de boeren en boerinnen die hem op den achtergrond groeten, genadig met de zweep. Naar voren komende ziet hij onder de personen die reeds voor de herberg zitten, Dorus.... die hem niet groet.
(blijft staan.)
Tegen kerstijd kan iemand om een weitje in pacht te krijgen wel simonblé spelen en zijn pet afnemen, maar met de kermis dan zit er een vogeltje onder.
(neemt diep buigend den hoed af.)
Altijd wel geweest Dorus De Bok!
(gaat zonder meer naar voren. Dorus vliegt op, doch die bij hem zitten brengen hem tot bedaren.)
(bij het voorste tafeltje.)
Ziezoo kind, we zullen ons hier maar eens neerposteeren!
(roept)
Hei! hola! hei!
(heeft Dorus bediend, komt naar voren, neemt buigend zweep en chaiskussen.)
Boer Miechels! Juffer Elsje! Mooi weertje héhé.... Altijd wel geweest? Ook eens komen kermishouwen!
Och maar eens kijken man! Er is volk op 't kasteel. We hadden gehoord dat Van Heidenhoeve van middag ook zou komen, en toen heb ik maar gerisseleveerd om de vos er eens voor te zetten.
| |
| |
Welzeker! Niewaar baas Jaspers, met de kermis blijft er geen besje bij 't spinnewiel?
En dan zouwen zulke mooie boerinne... juffers t'huis blijven! Nee, dat verstaat zich.
(wijst op Elsje.)
Ja man, wat zeg je dr' van!
(hij wijst rondom zich)
en als zij d'r paaschbest had willen aantrekken dan hadt je nog wat anders gezien. Kom Jaspers, geef jij me vast een klein dropje bitter; 't was koel op de chais.
(tot Elsje).
En jij lief mooi schepsel, een dropje annijs hè?
Nee dankje vader.
(zij voegt zich bij de kermisgasten.)
(tot Jozef.)
Gauw Jozef, 'en bittere!
(Jozef af in de herberg.)
Zie je, nou zal ik hier gaan zitten, en nog een paar stoelen extra bij m'n tafel nemen voor de kennissen, versta je. Hoor eens Jaspers even vóor het dorp ben ik Thijs de rijmer met z'n moeder voorbij gereden; zeker zullen ze óok hierkomen. 't Is schande dat zulk arm volk nog kermis gaat houwen! Maar begrijp je, jij zorgt dat ze op een distansje blijven. Willen ze bier drinken of drank, trakteer ze voor mijn rekening, daar maal ik niet om, maar die parementazie verveelt me, zieje, die wil ik afsnijden.
(tot Jozef die hem het bestelde voorhoudt.)
Zet maar neer kameraad.
(tot Jaspers)
Ik wil niet dat zékere menschen nog langer zullen denken dat Peter Miechels van 't Haverveld met dat arme volk op éen lijn staat, of meenen misschien...
(tot Jozef)
Wat blief je?
(tot Jaspers)
of meenen misschien dat mijn Elsje verkeering zou willen hebben met...
(tot Jozef die hem aan den arm stoot)
Kerel wat wil je dan toch?
Een dubbeltje asjeblief baas Michels.
| |
| |
Wat nietige schaapskop, wou je me manen om éen dubbeltje, hè. Denk je misschien dat wij niet goed zijn voor de vertering, hè, zeg?
(rammelt met geld.)
Och neem me niet kwalijk! 't Is een noodhulp met de kermis. Wel lieve hemel, we zouden den boer van 't Haverveld niet borgen!
(voor zich zelf.)
Geen contanten, dan hou jij den drank
(ledigt het glas.)
(dit bemerkend, stoot Jozef de herberg in, en zegt zacht.)
Ezel, ben je gek! Als de weerga vullen!
(luid tot Miechels, lachend.)
'k Wou dat ik den boer van 't Haverveld eens voor een dikke vijftig duizend bij me in 't krijt had.
(lacht sterker.)
(lacht mede.)
Ja ja, dat zou je lijkenen man! Als 't er op aankomt zie, dan ga ik voor niemand op zij. Meen jij bijvoorbeeld dat ik voor den baron complementen maak of den hoed afneem als ie hier komt? Net zoo min als voor jou! Frer compenjon! tenminste met z'n zoon den jonker. Zou je 't wel gelooven willen dat die m'n eigen Elsje onder den hoed kijkt...? Ja man, in z'n opschrijfboekje het ie ze afgeteekend zal ik maar zeggen; en van leem het ie 'en pop van d'r gekneed, maar zieje, dat onder ons, dat mag z'n eigen vader niet weten. 't Is voor 'en verrassing. Ik, ik ben in de konferensjes alsof ik z'n eigen broer was. Ja ja, 'en beeldje het ie van d'r gemaakt, 'en... 'en... Maar fransch versta jij toch niet.
| |
Derde tooneel.
De vorigen. Vrouw losser. thijs.
Vrouw Losser aan den arm van Thijs, leunt mede op een krukje. De menigte is inmiddels aangegroeid.
| |
| |
Bravo Thijs, dat je hier komt!
En 't moedertje meebrengt.
Hoe gaat het jongen? Hoe gaat het Triene-meu?
(oud stemmetje.)
Stil, stil, je zoudt me heelemaal versukkelen. Die malle jongen wou maar volstrekt dat de ouwe sloof nog eens mee naar de kermis zou gaan. Wel foei, is dat loopen! Wacht, ik moet eens eventjes tot m'n montanen komen.
Nog een klein stapje voorwaarts moeder; ginds staan stoelen genoeg, daar kun je beter rusten.
(zacht tot Thijs.)
Dag Thijs, dag Triene-meu.
Wel wel! hoe gaat het juffer - Elsje-nicht?
(wijst op Miechels, die rechts, vooraan, met het front naar den toeschouwer zit.)
Sust!
(treedt Thijs in den weg.)
Ha vrind Thijs, kom je wat leven in de brouwerij brengen? Braaf zoo, braaf zoo! Je zoekt een goed plaatsje voor je oudje, hé?
(Wil hem naar achteren brengen.)
Kom jij maar eens hier jongen, hier heb ik....
Wel vrindelijk! - Dankje bijzonder. - Liefst buiten den wind
| |
| |
man, en - mocht het buiten den wind
(hij wijst naar voren.)
ook beginnen te blazen, dan zal ik zelf wel eens kijken, begrijp je?
Maar anders, waarachtig....
Nee dank je... waarachtig!
(Neemt een der stoelen bij Miechel's tafeltje.)
Zie zoo moeder, hier kun je wat rusten. Met je permissie Peter-neef... Plezierige kermis!... Mekaar in lange niet gezien. Wat zeg je van m'n oudje hê? Van avond zul je me de Schotsedrie met 'er zien dansen, en vierkant de beenen van de vloer. Niewaar moeder?
Hoor, hoor me zoo'n jongen!
Da's tot je dienst, maar die stoel...
(alsof hij 't niet hoorde.)
Nee, dat kan onmogelijk moeder; het tocht hier geweldig. Dankje vrindelijk Peter-neef!
(zacht.)
Vader, de ziel is zoo moe.
(Miechels wijst haar af.)
Och doe vooral geen moeite. Blijf alsjeblief zitten.
(Zacht tot Elsje)
Lief bekje, om jou... maar anders...
(zwaait met de hand)
Wat een wesp op de kermis. Als 't nog een bij was die de koek kwam zoeken waar z'n honig in zit, maar zoo'n stekende pronker! 't sa!
(hij slaat de volle hand op Miechels glas)
Zie, daar smoort ie in 't bitter.
(Wendt zich in 't zelfde oogenblik tot Doris en de zijnen)
Zou hier voor Thijs en z'n moeder nog een plaatsje wezen?
(werpt Elsje een kushand toe.)
(tot Miechels die met verwoeden blik naar Thijs ziet.)
Zie 't is niemendal, hij vliegt er weer uit vader.
| |
| |
Dat is z'n geluk! Hij met z'n.,. z'n aardigheden! Moest begrijpen wie hij vóor had. 't Is tegenwoordig hoe platter zak hoe meer lawaai!
(tot Jozef.)
't Is kost die verkwikt en hij schaadt je geen zier;
Komaan, flinke jongen, tap jij eens goed bier;
De boer en de werkman, hij drinke ze vrij;
Maar borgen geeft zorgen... Hier, centen er bij.
Bravo, bravo Thijs! Leve Thijs de rijmer!
Dat is toch wel aardig vader.
Aardig! aardig! - Alweer aardig! Zeg eens mooi snoetje, die gekheid is toch heelemaal je hoofd uit, zou ik hopen... zeg?
(slaat op de tafel)
Jaspers! 'en flesch rooje van de bovenste plank met vijf glazen... Moet ik hier voor m'n plezier zitten!
(Tuurt naar de overzij tusschen de voorste coulissen. Verrast)
Zie j'em daar wel... daar bezijen dien boom... Schuin achter dat kraampje..? Ja ja 't is de jonker!
Met z'n teekenboekje in de hand.
Hij meent dat niemand hem ziet, terwijl hij misschien weer bezig is met de heele kermis uit te portretteeren.
(wuivend)
Bezoer jonker bezoer!
Stil vader; laat hem met rust, hij schijnt niet opgemerkt te willen worden.
(Elsje aanziende.)
Door anderen niet! Maar door ons, ha ha!... Wat! heb jij geen goud in de ooren? Kind, kind! heb ik daarvoor vijf en twintig rijksdaalders betaald... om je plezier te doen!
| |
| |
't Was ook zoo zwaar in de ooren vader.
Zwaar! dat is het juist wat jij dragen kunt. Waarom? Omdat ik het betalen kan. Strik je mutsje wat netter. Je doek wat zakken. Zóo
(weer wuivend)
Pst! Bezoer jonker, bezoer!
| |
Vierde tooneel.
De vorigen. Een blindeman en een meisje met een guitaar komen, gevolgd door eenige boeren en boerinnen, tot bij Miechels, en zingen niet welluidend.
Die niet meer werken kan,
Hoort, wat in 't leed hem bracht
Hoe is 't! wou je me doof schreeuwen?
Zul je gaan als ik het je zeg.... hê.
(Werpt een geldstuk in het bakje; staat op en gaat deftig, soms met de hand wuivend, naar de overzij van het tooneel; verdwijnt achter de voorste coulissen. - Eenig rumoer aan het tafeltje van Thijs.)
Welzeker, op een stoel man!
(haalt een koek te voorschijn en geeft die aan het meisje.)
Hier kind, jij zult ook wel kermiskoek lusten?
| |
| |
(schor.)
Dankje juffrouw. Zie, ik kan wel mooier zingen, maar weetje
(zij wijst op haar borst)
het doet me zoo zeer, hier; en grootvader....
(opspringende geeft Elsje steelsgewijze een zoen.)
Vooruit dan!
(tot het meisje)
Lust jij wel boterhammen, zeg?
Met kaas of vleesch er op, en schuimend bier er bij?
(Het meisje lacht. Thijs schuift den oude en het kind naar de deur der herberg)
Smakelijk eten dan! - Brave Jaspers, als je wat beters hebt, tot hun dienst, hoor! - Jawel.
(Schuift Jaspers, die de twee niet wil doorlaten, terzij)
Met je verlof, ze zullen in je gelagkamer nog wel een plaatsje vinden. Ferme boterhammen. Zóo, zieje?
Stel je gerust man, ik heb geloof ik nog éen dubbeltje op zak.
(Gelach.)
(tot Jaspers.)
Zeg brave, heb je wel eens munt zien slaan?
(wijst op het voorhoofd.)
Zie, als een mensch de gereedschappen die de lieve Heer hem hier heeft gegeven, goed gebruikt, dan kan ie d'r munt mee slaan. Ook valsche munt Jaspers, maar die is niet gangbaar. Wees gerust goeje vrind, juffer Elsje blijft er borg voor.
(tot het meisje)
Wacht kind, dat bakje, die guitaar.
(ontneemt haar die beiden)
Als de bediening niet goed is, dan kom jij maar klagen.
(De blindeman en het meisie af in de herberg.)
| |
| |
Welnu dan, Thijs zal een kermisliedje dichten, en zingen erbij op een wijs, ja - op een wijs die uit de lucht komt vallen; de meeste wijzen vallen van tijd tot tijd uit de lucht.
(Tot Jozef die naar boven keek.)
Jij hebt geen nood man, jij bent al beneden. Jongens! het refrein meezingen, hoorje!
Maar de meisjes ook. Jij... jij... vatje, en jij ook goed moedertje!
(tot een boer en boerinnetje.)
En wacht! jelui kunt er de Jaap op die nieuwe wijs bij dansen ook
(springt op een stoel, sliert over de guitaar en zingt.)
Komaan, vroolijk dan, 't is weer kermis in 't land,
Op morgen de zorgen, maar nu aan een kant,
Lacht vrij, want geen brave misgunt er 't festijn,
Den werkman of boer die eens vroolijk wil zijn.
Lacht vrij en zingt lustig bij bier en bij wijn,
Geen goed mensch misgunt u eens vroolijk te zijn.
(Na een kleine wals blijven de beide dansers onbeweeglijk staan in een vroolijk lachende houding.)
| |
| |
II.
Wat biedt ons de kermis niet schatten vol pracht,
Die kramen, beschamen het schoonst wat g'u dacht.
Trien kiest zich een spiegeltje, en wonder naar 't zin
Ziet zij er toevallig een ander nog in.
Wat was hij vermetel die schuchtre Kolijn,
Maar och met de kermis dan kun je zoo zijn.
(Na de wals is de houding der dansers, dat de boerin zich in het spiegeltje beziet en de boer er over haar schouder mee ingluurt.)
III.
Kolijn, och hij wou er dien spiegel zoo graag.
Nog druilen? Nee 't ruilen gaat mak'lijk van daag.
Ginds ziet hij 't welriekend lodrijndoosje staan,
En biedt het al blozend Katrieneken aan.
Straks raakt heel toevallig de neus van Kolijn,
Lief Trieneken's neusje, vlak boven 't lodrijn.
(Na de wals is de houding als in de beide laatste regels beschreven, met kluchtige verliefdheid.)
IV.
Zie ginder die kramen, vol honinggebak,
Ze nopen tot koopen, wie geld heeft op zak;
Maar 't koekje soms goed, is ook vaak als de min,
Van buiten sucaden, geen snipper er in.
| |
| |
Maar wie er zich ooit ook vergaap' aan den schijn,
't Zal zekerlijk hier een sucadekoek zijn.
(Na den dans is de houding der dansers eene zeer komiesch verliefde.)
V.
Die draaimolen, is 't niet als 't leventje op aard,
Men draait er, en zwaait er, in slee of op paard.
Op monsters ook dikwijls. En jammer is 't wis,
Elk steekt naar den ring, maar de meesten doen 't mis.
En uitstappend vtaagt men hoe 't mooglijk kon zijn,
Het doel was nabij, en men mikte er zoo fijn.
(Na de wals is de stand van den boer als had hij naar iets gegrepen, de boerin min of meer als die eener faam welke lachend ontvlucht.)
VI.
Maar bravo voor ginder, waar lachend een klant
Van kloekslag, een koek zag, taai, groot en vierkant;
Die vat, op het blok legt, vlug meet; en met een
Den knuppel verheffend, er flink slaat doorheen.
Nu beuken er velen zoo'n monsterkoek fijn,
En 't aapje lacht: of 't z'n familie zou zijn...?
(Na de wals blijft de boer staan alsof hij met geweld hakt; het meisje lacht hem uit.)
Kom Thijs, nu moet je eens rusten en wat drinken.
| |
| |
(Men drinkt en stoot aan. Inmiddels zijn Miechels en Oscar vóor de eerste coulisse gekomen, zonder door de anderen te zijn opgemerkt.)
| |
Vijfde tooneel.
De vorigen. miechels, oscar.
(Miechels wil voortgaan. Oscar, verrast, verhindert hem en wijst op Elsje die bij het voorste tafeltje staat.)
Dat is de houding; juist de houding! Tot driemaal toe heb ik de hand aan 't beeldje veranderd; en nog is ze stijf en onnatuurlijk. Wacht!
(haalt zijn schetsboek te voorschijn, en teekent, breed, met fonkelenden blik)
Prachtig figuurtje, schoon! prachtig!
Wat zeg je dr van! Prachtig hê!?
(Elsje wordt door Doris een dronk toegebracht en verandert daardoor van houding.)
O zie!
(Loopt regelrecht op Elsje toe om haar de houding te doen hernemen, doch, terwijl Elsje zich omwendt en eenigszins verrast een boersche dienaresse maakt, verliest hij zijn vrijmoedigheid en gaat, haar groetend, schroomvallig terug.)
Geneer je niet. Sans compleman zeit de franschman.
De Baron!
(Miechels zet zich deftig; wenkt Oscar om plaats te nemen - die echter vreesachtig terzijde duikt - beduidt Elsje dat zij zich wat deftig heeft voor te doen; schenkt wijn.)
| |
Zesde tooneel.
De vorigen. Baron van heidenhoeve, Gravin van hartsbergen, elmire, Jonker wolkheuvel, johan in livrei, met jassen en doeken over den arm.
| |
| |
(gearmd met de gravin. Tot Thijs en de menigte.)
Wij moeten je niet storen. Je waart hier aan 't zingen en dansen niewaar?
(op den stoel.)
Ja menheer de baron, en... dat heeft zijn bijzondere reden.
(voortgaande.)
Gerust, doe jij maar alsof je ons niet ziet.
Alleraardigst!
(Tot den baron.)
't Is voor Elmire iets vreemds; die buitenwereld is haar zoo nieuw. - 't Was een aardige inval, Van Heidenhoeve, om eens naar het dorp te rijden.
't Verheugt mij dat het je genoegen doet Constance. De gewoonte om ons met de kermis te vertoonen, dateert al van mijn overgrootvaders tijd.
O ja, ik herinner het mij van vroeger. 't Is een goede gewoonte.
(Beiden bezien de kraampjes.)
(tot Thijs.)
Zoo... jij bent de Komiek hê? Kun je de ‘verrekentjes’ ook nadoen?
(Lacht)
Ga je gang, gerust! De freule zal het graag eens hooren.
(Lacht gemaakt nog harder)
We moeten wat aardigs hebben voor ons geld.
Stil! verstoor hun vroolijkheid niet.
(Jonker Wolkheuvel blijft lachen.)
(eerst verontwaardigd, herstelt zich spoedig.)
Met plezier, als menheer er een paar rijksdaalders voor over heeft.
(Gemoedelijk tot Elmire)
't Is voor een ouden blindeman en zijn ziekelijk kleinkind freule.
(Trekt een leelijk gezicht en bootst op knorrenden toon Wolkheuvel's lachen na.)
Hö hö, hö hö. - Asjeblieft...?
| |
| |
Kinkel!
(Gaat met Elmire haastig naar voren aan de zij van Miechels. Gemompel onder de boeren en boerinnen.)
(tot den Jonker in het voorbijgaan.)
Ce n'est pas la manière.
(Tot allen.)
Goede lieden, wanneer ons hierzijn je vreugde verstoort dan zou men liever niet meer de kermis bezoeken.
(Tot Thijs)
Jij bent immers de rijmer van het dorp die zoo even hebt gezongen? Welnu, je moogt wel voortgaan. Wij weerhouden je niet.
Ja ziet u menheer de baron,
(hij wijst op Wolkheuvel)
al staat die vreemde heer ons niet aan, we zijn er mee vereerd dat ú hier komt, en... met de dames!
't Is ook mijn bedoeling dat het je allen genoegen zal doen goeje vrind.
Ja juist, ziet u, en 't is nu zelfs een buitenkansje voor een paar arme drommels.
(Snel)
Ja zeker ik zal...
(Tot de boeren)
Kom jongens en meisjes, helder op! 't refrein meezingen hoorje!
(De boeren en boerinnen vereenigen zich om Thijs die nog met afkeurend gemompel naar Wolkheuvel ziet.)
(springt op den stoel.)
Kom watte gekheid! Als jelui niet wilt, dan zal ik des noods het koor wel alleen zingen. Maar - je doet mee hoor! Jawel, jawel!
(Sliert over de guitaar en zingt.)
VII.
Welaan, stelt geen onzer - is 't harddraverij -
Den draver, vol haver, zijn karbonk op zij;
We schudden ook 't hoofd waar men schatten ons biedt,
In brommende cijfers: Bij de uitkomst een niet.
| |
| |
Is 't kermis, zijt lustig; en biedt ze ook veel schijn
Ze is 't leven, en leert ons steeds wakker te zijn.
(Algemeene wals van de boeren en boerinnen. Thijs gaat met het bakje rond. Jonker Wolkheuvel en Elmire staan rechts bij Miechels en Elsje. De baron en gravin aan de linkerzijde van het tooneel. Elmire onderhoudt zich met Elsje.)
(houdt den baron het bakje voor.)
Menheer de baron, voor blinde-Dirk en zijn ziekelijk kleinkind, asjeblieft? Hij is bekend in den omtrek; vroeger was hij horlogemakersgezel, en nu...
(haalt zijn portemonnaie te voorschijn.)
O voor dien oude! Welzeker!
(die gedurig achter Elmire om, naar Elsje heeft gekeken, tot Miechels.)
Is dat je dochter vrindschap?
Ja dat is m'n dochter vrindschap. Ik weet niet wat jij bent van je standasie in de wereld, maar ik ben Peter Miechels van 't Haverveld, lid van den raad, weetje, en dáar praten we niet van vrindschappen.
(Wenkend naar de overzij)
Menheer de baron!
(Zonder naar Miechels te zien, werpt een rijksdaalder in het bakje 't welk Thijs hem voorhoudt. De gravin legt er mede een geldstuk in.)
(tot Thijs.)
Heel aardig geweest.
Zoo voor de vuist, niewaar?
Och ja zoo'n beetje, mevrouw.
| |
| |
(tot den baron.)
En vérité bien étonnant.
(Tot Thijs.)
Je zult je daar, bij je kornuitjes, zeker nog al wat op laten voorstaan.
Als er koren aan de molen is mevrouw, dan keert de molenaar wel graag de wieken naar den wind, maar hijzelf blaast er niet in. Met je permissie, zou menheer de baron zich daarop laten voorstaan dat hij baron is?
(Met vuur)
Maar menheer de baron heeft m'n arme moeder toen ze weduw werd een jaar pacht kwijtgescholden, en nu voor een blinde ziel een rijksdaalder in het bakje gelegd. Leve menheer de baron! Jongens, leve menheer de baron!
(wenkt nederig met de hand.)
Sust! Sust!
(in 't heengaan.)
Zie, da's de wind die van buiten komt.
(gestreeld; tot de gravin.)
Een brave jongen! Charmant voor zijn moeder.
(Baron en gravin gaan naar den achtergrond.)
(zacht tot Thijs, wijst op den baron.)
Heeft ie 'en rijksdaalder gegeven?
(Haalt een handvol geld te voorschijn. Terwijl hij rijksdaalders in 't bakje werpt)
Pak aan, da's er éen voor me zelf; en da's er nóg een voor m'n dochter.
Je kunt er lang naar zoeken Peter-neef...
(wijst op het hart)
als je ze hier denkt weer te vinden.
(Snel tot Elmire.)
De juffrouw?
| |
| |
(geeft iets.)
't Is maar weinig goeje vriend; ik had er niet op gerekend.
(Naar Elsje wijzena)
Doch met behulp van dit lieve meisje hoop ik iets meer blijvends voor je armen te kunnen doen. Die kleine mag geen bedelaarster worden.
Nee nee, dat wou ik niet; maar zie, ik had een dommekracht noodig om de kar te wippen eer 't rad er weer aan te zetten.
(zacht.)
Stil Thijs, 't is zeker nog meer dan een freule.
(tot Thijs.)
Ziezoo, dus heb jij hier afgedaan. Ik zou nu maar...
(houdt hem het bakje voor.)
Da's te zeggen, asjeblief menheer...?
Dankje man, dankje, geen pauperisme bevorderen.
Och nee, dat ben ik volmaakt met je eens. Maar menheer is mij twee rijksdaalders schuldig. Verrekentjes nadoen: hö hö hö! Asjeblieft?
Dat geslacht heeft overal familie. - Twee rijksdaalders! - Schuld man! Schuld! - Jongens, jelui bent m'n getuigen.
(tot den Jonker.)
Oh, ne les brusquez pas.
(Zij gaat naar de boeren en boerinnen en onderhoudt zich minzaam met eenigen der laatsten.)
| |
| |
(eenigszins verlegen, tot Elmire.)
Om uwentwil....
(Haalt een portemonnaie te voorschijn en werpt een geldstuk in het bakje.)
En éen kwartje... is vijf en twintig stuivers. 't Gaat langzaam vooruit!
Denk je dat ik gek ben, en nog meer voor dat bedelvolk zal geven!
Vlegels slaan raak, en klotsen sterker als ze leege halmen op den harden vloer raken. Begrijp je!
(Wolkheuvel doet alsof hij 't niet hoorde: neuriet; knijpt het lorgnet in zijn oog, en tuurt of Elmire hem ziet.)
(gaat achter Elsje om.)
Zeg liefje, zou 't niet gaan? Straks éen walsje, éen enkel vlug walsje?
(Elsje haalt de schouders op. Thijs gaat verder bij de boeren en boerinnen met zijn bakje rond. Straks af in de herberg.)
(tot den baron die met de gravin in gesprek is.)
Menheer de baron... Khm.!
(tot Elsje.)
Zeg eens lief kind, dat was je vrijer toch niet?
| |
| |
(met den blik naar Miechels.)
Ja, nee... 't is m'n neef, maar van moeders zijde. 't Is een heel goeje jongen.
(Stil gesprek.)
Menheer de baron!
(Staat ten halve op, en trekt den baron aan zijn jas.)
Menheer de baron! zeg!
(gekrenkt, ziet om, herstelt zich terstond.)
Als je met de mevrouw en de familie hier een beetje je gemak wilt nemen, geneer je niet.
Dankje man, dankje.
(Ziet scherp.)
Ha! de boer van 't Haverveld, niewaar?
We zouwen mekaar niet kennen!
(genadig.)
Alles wel op de hofstee, boer Miechels?
Van de week twee runders kapot, morsdood, maar zie, daar verdraai ik m'n hand niet om. 'k Zeg de wijn wordt er niet zuur van.
(Neemt de flesch)
Kan ik je gerieven?
Baron bedankt)
Kom, voor de dames! 't Is goeje! - Wacht, de jonker zal wel een glaasje lusten.
(Omziende)
Elsje waar is ie gebleven?
Zooveel als Oscar, zal ik maar zeggen. Welzeker; straks was ie hier bij me. Een mensch kan alles zonder woorden niet uitspreken.
(Ziet lachend naar Elsje)
Maar hier was ie, dat was ie!
| |
| |
Nee, dat kan niet waar zijn.
Niet waar! wou jij dat liegen heeten!
(Opstaande)
Wat duivel waar zit ie! Zeg Jaspers?
(Gaat haastig in de herberg.)
| |
Zevende tooneel.
De vorigen zonder miechels.
(tot de gravin.)
Je zoudt mijn oprechtheid moeten verdenken lieve Constance. Sedert je gister avond gekomen bent, heb je Oscar alleen dezen middag aan tafel gezien, en moest ik hem, op zijn verzoek, voor dit uitstapje bij je verontschuldigen. In den koepel - de oude hermitage - werkt hij van den morgen tot den avond voor zijn examen; en 't is onmogelijk dat hij druk werk zou hebben voorgewend om alleen naar 't dorp te gaan, terwijl hem 't gezelschap van de zuster zijner onvergetelijke moeder, en van de speelnoote zijner jonge jaren was toegezegd. Nee, Nee!
Maar 't zou toch zoo onverklaarbaar niet wezen. Op zijn jaren Alexander; mij dunkt...
(onrustig.)
Nee hij kan niet hier zijn.
(Haastig tot den livreiknecht)
Johan is het rijtuig...?
Louis zou wat op en neer stappen mijnheer. Ik zie hem ginds bij den handwijzer.
(noodigt uit om te vertrekken.)
Indien de dames...?
| |
| |
| |
Achtste tooneel.
De vorigen. miechels. oscar.
Gedurende dit tooneel valt langzaam de avond. Als het donkerder wordt brengt Jaspers een lichtje in den uitgesneden pompoen. Miechels en Oscar komen uit de herberg.
(triumphant.)
Zie je menheer de baron, wie ook den boer van 't Haverveld tot een leugenaar wil maken, 't is mooi van den jonker dat hij het niet doen wou. Alla jonker, 'en glaasje!
(Oscar bedankt met een gebaar.)
(met fieren blik, zacht tot zijn zoon.)
Oscar!
(met neergeslagen oogen.)
Vader!
(zacht.)
't Is mij onverklaarbaar dat je alleen bent gegaan.
(Luid)
Je zult ons gezocht en niet vermoed hebben dat we al hier waren.
(Tot Wolkheuvel)
Mijn zoon.
(Tot Oscar)
Mijnheer Wolkheuvel; hij had de beleefdheid uit oude relaties je tante en nicht een bezoek te brengen, en was zoo goed ons op dit uitstapje te vergezellen.
Aangenaam uw kennis te maken. Een wandeling met dit fraaie weer moet bij uw drukke bezigheden een ware behoefte voor u zijn.
(bedeesd.)
Die bezigheden...
(zacht tot Miechels.)
Wat staat ie verlegen vader.
Heel anders als toen ie je straks bij de hand pakte, hê?
| |
| |
(tot Oscar.)
't Was goed, Oscar, je toch maar eens te ontspannen en ons hier te komen opzoeken.
(tot Oscar.)
Ik kan mij in deze heerlijke natuur haast geen onafgebroken studie voorstellen. Tenminste, wanneer ik buiten ben, is het mij bijna onmogelijk geregeld vijf minuten achtereen het oog in een boek te houden. 't Is alsof de boomen, de blaadjes, de bloemen, de vogeltjes telkens roepen: zie ons toch aan, en hoor toch naar ons!
(zacht tot Elmire.)
Zóo hebben de kermisboerinnetjes waarschijnlijk mijnheer van zijn werk afgeroepen, ha ha!
Jonker die scherts!
(Verstrooid)
't Is prachtig in deze streken.
(zich verstoutend, haastig tot Elmire.)
U hebt de Grijperlaan gereden?
(snel.)
Dien hollen weg door?
Juist; aan weerszijden met bramen en varen begroeid.
(vurig.)
En hooger die zware eiken?
(als voren.)
Met die knoeterige monstertakken boven den weg...?
| |
| |
Je zult met ons meerijden niewaar?
(Zich bedenkend)
't Is met de plaatsen. Johan zou kunnen loopen.
(Roept)
Johan!
(snel.)
Mijn waarde baron, van de plaats die ik straks in uw rijtuig mocht bezetten, zal ik verder geen gebruik maken.... ik moet....
Hoe! rijdt u niet mee naar Zuiderbeek terug?
Pardon! Ik zou de avond-diligence misloopen die hier om acht uur voorbijkomt.
Met je permissie... half tien.
Ik zeg om acht uur, volgens den conducteur die wel op de hoogte zal wezen. Nog dezen avond heb ik een belangrijke conferentie in stad; ongaarne zou ik dus de laatste gelegenheid laten voorbijgaan.
Maar waarachtig baron.....
Ik meende ook dat de diligence later voorbijkwam, doch ik moet mij vergissen. De dienstregeling zal veranderd zijn. Gaarne stelde ik mijn rijtuig tot uw beschikking, maar koetsier en jager zouden na onze thuiskomst nog kermis gaan houden... et ces gens...!
Uw goedheid!
(Zacht tot de gravin)
Door mee naar Zuiderbeek
| |
| |
terug te rijden zou ik, óf den zoon óf een der knechts tot loopen verplichten 't geen voor den eerste niet aangenaam en voor den laatste een wat al te groot oponthoud zou zijn.
(zacht tot Elmire.)
Hij is toch goedhartig Elmire.
(zacht.)
Och lieve moeder, mij wordt zijn bijzijn een last; in niet éen opzicht geloof ik dat hij de man is dien hij wil schijnen.
Spoedig mijnheer Van Heidenhoeve hoop ik zoo gelukkig te zijn onze kennismaking te kunnen hernieuwen.
(Baron buigt. - In de deur der herberg wordt de trompet gestoken. De boeren en boerinnen komen in beweging. Men hoort achter de coulissen een geanimeerde zachte dansmuziek.)
(luid in de deur der herberg.)
Vrienden, boeren en buitenlui, de avondmuziek gaat beginnen. Groot bal! Chassedewiet, annevandeu! Cavaljee seul! Alla alla, naar binnen, naar binnen!
O guns dat moet aardig zijn. Wij kunnen daar ook ingaan niewaar?
Nee nee lieve Elmire, dat kan niet. Die menschen! een tabagie! Wanneer je wilt dan kunnen we even aan de achterzij van het huis voor het raam gaan kijken.
(Biedt den arm aan de gravin)
Constance?
Wel baron, nou je toch met de dames hier bent, nu moest je eens een kuitenflikkertje mee maken... zeg...?
(De baron gaat zonder antwoord met de gravin naar den achtergrond.)
| |
| |
(biedt den arm aan Elmire.)
Hij is kluchtig die man. - Ik zal nog het voorrecht hebben je naar het rijtuig te brengen liefste Elmire?
(Elmire ziet om naar Oscar die in gedachten blijft staan.)
Dat boerinnetje schijnt den jonker pensief te maken.
(Volgt met Elmire den baron.)
(Thijs de rijmer met den blinde en het meisje uit de herberg gekomen, groeten dankend de vertrekkenden. Gravin en Elmire onderhouden zich met Thijs en het meisje. Elmire strijkt het kind langs de wangen. Baron ziet naar een anderen kant. Oscar, eerst omziende, bespeurt dat men niet op hem let, treedt haastig op Miechels toe.)
(bloode, zacht en haastig.)
Zoudt u... zou uwe dochter mij een grooten dienst willen doen?
(luid.)
Wel man, al waren 't er honderd, met alle plezier!
(gejaagd.)
Stil stil bid ik u! Haar hand, alleen om haar hand... Het overige is wel geslaagd. Als zij komen mocht, morgen elf uur, in de hermitage, voor een paar minuten.
(Loopt op Elsje toe; vat haar hand die hij te gelijk in een gevende houding stelt.)
Zóo, ja, zóo.
(verlegen.)
Menheer de jonker....
In de hermitage? Je kunt er op rekenen hoor!
| |
| |
Vrind! Menheer je papa roept je. - Jawel, begrepen! Atjuus!
(Oscar gaat haastig naar den achtergrond. Miechels wuift hem na.
(tot Thijs.)
Hier is mijn hand flinke jongen. Je beschermelingen zullen de onze zijn. Zwakken en blinden den bedelstaf te ontnemen en te zetten op een beteren weg, 't is zeker wat anders dan de luiheid te voeden, niewaar?
(tot het meisje.)
Deze kermis zal, zoo ik hoop, je gelukkigste worden.
(Oscar, baron, gravin, Elmire, jonker en knecht vertrekken; de menigte groet hen.)
| |
Negende tooneel.
Miechels, elsje, thijs, vrouw losser, dorus, boeren en boerinnen. De muziek in de herberg verheft zich.
Komaan, boeren en buitenlui, maakt dat je plaats krijgt! Vier stuks muzikanten! Als het niet hard genoeg gaat, dan zal de trompet de trom er nog bijslaan.
Thijs
(die zijn moeder onder den arm heeft genomen, en met haar rechts naar voren is gegaan, zingt levendig; de boeren en boerinnen zingen de slotregels mee.)
I.
Op jongens, op! Op jongens, op!
Wielt in den wals en zwaait vlug in galop.
Pakt vrij je liefste en zwiert blij met 'er heen,
Zwaait met 'er rond, maar blijft vast op de been.
Bij den zwirlenden dans, } bis.
Houdt je kloek mans, } bis.
| |
| |
II.
Op, meisjes, op! Op, meisjes, op!
Wielt in den wals en zwaait vlug in galop.
Danst je de kleurigste roos op 't gelaat,
Zwiert vroolijk rond. Maar lief kind hou de maat!
Wordt het dansend soms laat, } bis.
Wat je ook ontgaat: } bis.
(Jaspers, Doris, boeren en boerinnen gaan in de herberg.)
| |
Tiende tooneel.
miechels, elsje, thijs, vrouw losser.
(gevoelig.)
Hoe is't Peter-neef, zul je m'n goeje oudje den heelen avond geen enkel woordje toespreken? 't Is zeker zoo kwaad niet gemeend. Kom, je gaat toch mee naar binnen, niewaar? Zie - we wilden zoo graag als van ouds nog eens met je klinken Peter-neef. En ik, h'm! als ik maar éen enkel luchtig walsje met Elsje-nicht kon dansen, kijk, Peter-neef....
Man! jou aardigheden vervelen me geweldig, en hebben me al lang gruwbaarlijk verveeld. Dat ik die rijksdaalders kon geven dat stak jou weer in den krop, hè? Je bent zoo aardig. Je kunt zoo geestig rijmen! Jawel, maar in het prakdadische leven dan ben je een erge bloed, een vreeselijke hals! Men zou soms meenen dat ze met d'r vijven bij je aan 't kuieren waren.
Dank je wel! laat hem uitspreken moeder.
| |
| |
Uitspreken, waarom niet?
(Vat Elsje onder den arm, en gaat met haar fier tegenover Thijs en zijn moeder staan.)
Je voelt niks, niemendal, is 't wel? Kermis houwen! Klinken! Dansen met Elsje, meen je?
(Rammelt geweldig met geld in den zak.)
Volstrekt geen onderscheid, hè? - Geen verschil van kleedazie, van standazie, niewaar? - Bloed!
(wijst op den pompoen met lachend ingesneden gezicht.)
Een boel vertooning met zoo'n klein vet-lichtje in z'n bol! Kijk, hij lacht er zelf om. - Kom moeder; kom.
Nee Thijs, zóo niet. - Hoor eens Peter-neef, je moet niet denken dat we boos op je zijn omdat je in den laatsten tijd wat veranderd bent. We denken er nog dikwijls aan hoe je vroeger goed en vriendelijk en gul kondt wezen, en....
Ei, ei, de fijne kunstjes nog niet verleerd, ouwe Trien! - Je meent, of ik nóg gul zou zijn? Als ik haatdragend van koerakter was, dan draaide ik me om; maar nou.... wil je vroolijk zijn en een paar goeje dagen hebben?
(Biedt haar een paar rijksdaalders aan)
Geluk d'r mee!
Hoe Peter-neef, hebben wij dat ooit gevraagd? Hebben wij ooit...
Waarachtig moeder, je staat hier op den tocht; je wordt er verkouden van.
(Gevoelig)
Zie, je oogen die tranen al.
(Luchtig, tot Miechels.)
Zinkings, menheer Miechels, zinkings! Kom oudje, kom!
(Hij neemt de oude met zich in de herberg.)
| |
Elfde tooneel.
miechels, elsje, straks Jaspers.
(vleiend.)
Kom vader, laten we meegaan; 't was moeders volle bloednicht; en Thijs....
| |
| |
Is 'en boerenknecht! Die menschen vervelen me.
(Terwijl Elsje hem stil het geld ontneemt dat hij nog in de hand heeft.)
Wat wil je! Wat mot je?... Daar binnen passen wij niet. Je zoudt er misschien maar weer dansen en jolen willen met de minder man, terwijl jij... ja jij, m'n eigen vleesch en bloed, meer dan éen adellijken jonker het hoofd op hol brengt. Mooi snoetje! Die ander met z'n spitse knevels zal d'r zoo kaal afkomen als z'n beurs plat is. - Wat ie oogen zette! Kom kind, we rijden naar huis toe.
(Roepend bij de deur der herberg.)
Hei! hop! de vos er voorzetten! Kussen en zweep!
(komt een oogenblik later met kussen en zweep.)
Verexcuseer boer Miechels, 't is druk binnen.
(Miechels tast in den zak.)
Laat zitten, 't zal wel terecht komen, boer Miechels. Er is een arbeider in den stal? Verexcuseer; erg druk binnen! Wel thuis juffer Elsje, wel thuis!
(neemt zweep en kussen, gaat naar den achtergrond.)
Hei, hei! Inspannen, hei!
(Af.)
(Elsje ziet hem na; rammelt, de hand omhoog houdend, met het geld, en loopt dan haastig de herberg in.)
| |
Twaalfde tooneel.
wolkheuvel, jozef.
Jonker Wolkheuvel komt, - heel vooraan, links - over een muur klimmend, op het tooneel.
Een lastig achterom!
(Werpt een geldstuk over den muur.)
Dáar.
(achter de coulissen.)
Niet te veel!
| |
| |
(ziet rond en is verbaasd niemand te vinden.)
(Elsje en Thijs komen in de deur der herberg. Wolkheuvel trekt zich naar den achtergrond terug.)
| |
Dertiende tooneel.
Jonker wolkheuvel, thijs, elsje.
Nee Thijs, da's óok trotsch, da's stijf, hoorje!
Toch niet liefje. Mag er vroeger al eens nood zijn geweest, zoo lang als ik voor moeder werken kon, heb ik Goddank, geen aalmoes te vragen gehad.
Zacht toch... Als vader!... Nou, en als je het dan niet wilt aannemen om er eens wat extra's voor te hebben, dan vind ik je trotsch en onaardig, verstaje? 't Is wonderlijk dat jij die zoo slim bent, niet velen kunt dat een ander veel rijker is dan jij. Kom, neem het maar Thijs, en.... koop er een hoed voor.... Zeg, die staat je zoo leelijk. - O hemel, daar zie ik vader bij de schuurdeur.
(Wil nog het geld geven dat Thijs weigert.)
Nare jongen!
Dag Elsje.
(Gaat, haar naziende, terug in de herberg.)
(die haastig weg en tegen den jonker inloopt.)
O mensch, is dat schrikken!
Lief duifje, schrikken voor mij! - Ei, zoo alleen? De jonker Van Heidenhoeve mocht je straks wel bij de hand vatten, niewaar? Ja ja, ik zag het wel.
(Biedt haar den arm.)
Mag ik het pleizier hebben...?
Dat kun je begrijpen! Ik dacht dat je met de diligence...
| |
| |
Abuis gehad mooi bekje! die komt tóch later, halftien. Ik wilde....
Hé, waar koop jij zoo'n hoed, zeg?
Zoo'n hoed?... Schalkje!
(Streelt haar de wang.)
(geeft hem een tik.)
Kom... wat denk je!
(schiet toe en plaatst zich tusschen den jonker en Elsje.)
Verrekentjes nadoen! Heel aardig! maar - 't kan ook walglijk worden.
(Biedt Elsje den arm; den Jonker aanziende, bootst zijn stem na.)
Ik zal nog het voorrecht hebben je naar het rijtuig te brengen liefste Elmire... Bah!
(Gaat met Elsje heen.)
(Wolkheuvel ziet hem na, met dreigend gebaar.)
Einde van het eerste bedrijf. |
|