‘Goed zoo Hanna,’ zegt de jonge man: ‘als meester je hoorde dan zou hij zeggen: boven den professor uit! - Komaan kind,’ en wijzende met den vinger: ‘Hier ben je gebleven: ‘Een....’
- Maar Hanna blijft nog een oogenblik zwijgen. Dan zegt ze:
‘Nu ik die E zie Wouter, nu denk ik aan Elie. Het is vandaag juist een jaar geleden dat hij zelf voorgoed werd uitgedragen.’
‘Zoo lang al? de arme drommel! Onbegrijpelijk dat hij zich 't verlies van zoo'n schuurtje met de vodden, die er in waren, zoo moest aantrekken. 't Is alweer het bewijs dat een Jood....’
‘Wouter!’ zegt Hanna vermanend.
Wouter klopt zich op den mond:
‘Sust! dat viel er uit eer ik het wist. Ik zeg niet kindlief, dat hij inhalig en gierig was; wij hebben het anders ondervonden; maar het verlies woog hem toch te zwaar, terwijl hij misschien nog op schavergoeding had gehoopt. Ik wil maar zeggen dat hij een Jood in zijn hart was.’
‘Een mensch, met een hart, Wouter. - Die laatste oogenblikken vergeet ik nooit.’
- Hanna zweeg. Er blonk een traan in haar oogen. Zal zij Wouter, haar besten man, ooit kunnen zeggen wat Elie voor haar geweest is, ofschoon hij weet dat Elie haar leven redde, en haar zulk een belangrijke spaargift op zijn sterfbed schonk, omdat hij haar moeder in vroegere jaren had liefgehad, en ‘die bloem zijner liefde’ zoo ellendig gestorven, een verstooten weesje in 't leven liet?
- Neen, immers in Glovers huisje werd de oude brief van den verderver - tot asch verbrand.
‘Het bloed kruipt waar 't niet gaan kan,’ zegt Glover schertsend; en, zich weinig bekreunende of daarbuiten ook iemand mocht voorbijkomen en naar binnen gluren, pakt hij het dierbare wijfje - sinds een halfjaar de zijne, om den hals, en drukt haar vast aan de borst:
‘O, dat een Jood de eenige moest wezen, die je toen liefhad, waarachtig lief!’ zegt Wouter. En dan zachter: ‘Wat mij altijd hindert Hanna, het is dat hij nooit heeft gesproken, en toch zeker geweten heeft wie je moeder verstiet eer zij naar Veenwijk kwam, waarschijnlijk om Elie's hulp en bescherming te zoeken....’
‘Zijn hulp en bescherming? Neen, dat zeker niet!’ valt Hanna in, terwijl ze zich een weinig verheft, en zich ten deele aan Glovers arm ontworstelt: ‘Een, dien mijn moeder had afgewezen, zou ze dien hebben opgezocht in den nood? Neen, neen Wouter, dat deed ze nooit!’