berg hare diensten deed, neergelegd, en is hem als beste geneesmiddel een ferm glas jenever geschonken.
Aleer er een nieuwe verdooving was gevolgd - en het toch raadzaam werd geoordeeld om dokter Mink te halen, heeft Binzer, wanneer zijn pijnen hem niet deden razen en tieren, zijn eenigen troost gezocht in het zinnen op wraak.
Op wien zou hij zich anders wreken dan op den man, die bezit, en nu zeker behouden zal, 't geen Binzer - en reeds sedert zoovele weken en maanden zich het zijne heeft gedroomd.
Het geld van Elie Mager, 't welk het volk des morgens als lokaas in de oogen had geblonken, maar Binzer inderdaad moest dienen om met zijn te vangen vischje, een wijle ‘in ruimer sop te zwemmen’, 't zou nu werkelijk het volk in handen komen, doch niet als tegemoetkoming in de behoeften bij een mogelijke werkstaking, maar om ze den volgenden dag, wanneer Bronsberg hen nader te woord zou staan, voet bij stuk te doen houden. Immers wie een gulden om Gods wil ‘op hand’ kreeg, zou zich verzekerd houden dat die groote - echter schier aan allen onbekende Maatschappij wel verder voor hen zorgen zou. Strikken moesten ze, en 't Kromveld in den grond boren, en den schijnheiligen heer doen zien dat de grootheid verkeeren kan.
Ofschoon Binzer zijn wensch met moeite heeft uitgebracht voor den kastelein en de arme drommels, die hem in zijn ellendigen toestand hadden gevonden en met zich genomen, was een half woord voldoende geweest om hen den weg naar Binzers zakken te doen vinden, en zoowel zijn geld als het bankbiljet van honderd gulden tot het aangewezen doel in bewaring te doen nomen.
De arbeiders, in wier handen de voormalige werkbaas was gevallen, waren domme maar inderdaad eerlijke lieden; ze zouden, als Mop maar wisselen wilde, aan de anderen, zooals Binzer bedoeld had, de guldens wel uitkeeren.
En Mop? Mop wisselde: en wat hij toevallig aan contanten tekort kwam, dat zou hij morgen wel aanzuiveren, of - afrekenen op den kerfstok: de jongens wisten immers dat hij er goed voor was.
‘Wel zeker, waarachtig!’
‘Ieder nog één slokje? - Op de beterschap van baas Binzer!’
‘Nu, één dropje dan nog op de beterschap van baas Binzer, en op Mop die royaal is!’
Of Binzer nog niet geleerd had dat het jagen naar geluk en voordeel op den weg der ongerechtigheid, vrij wat minder gemakkelijk valt dan men 't soms wil doen voorkomen, ook nu zelfs berekende