Een kreet van ontzetting vermengt zich met het rumoer der menigte aan de voorzij van het huis.
Als door den bliksem getroffen deinst het drietal voor Hanna's ‘schim’ achteruit.
Bijna huilend is het geluid, waarmee Gerrit in de ceders en hulsten vlucht.
Bram ziet niet om, maar kiest den breeden weg.
Manus zinkt op de knieën neer; maar als hij ‘het doode lijk van Hanna de freule, met den ouden patroon op haar schouders’ uit het raam naar buiten ziet komen, dan is 't hem alsof hem iets uit het lijf wordt gescheurd, en met een: ‘O God barmhartig!’ vliegt hij op, en Bram achterna.
En Hanna, nu inderdaad door het venster naar buiten gekomen, hoort het rumoer der menigte, terwijl ze scherp voor zich uit ziet. - Ze heeft zich niet bedrogen: de eerste figuur, die straks het kantoorraam is voorbijgegleden, 't moet wel Glover geweest zijn.
- Ginds staat hij: met den rug naar haar toegekeerd. Naast dien zwarten ceder is hij bijna onzichtbaar. Maar zij ziet hem. Zij weet, zij voelt dat het niemand anders dan Glover kan wezen.
Nu is ze hem zachtjes genaderd. - Hoe bonst haar hart! - O, indien zij hem nu kon toonen wat er in dien brief is te zien. Hij moet het weten; zoogoed als de meester, die nu ginder zijn stem verheft, en het volk al verzekert dat hij doen zal wat hem mogelijk is.
- Waarom aarzelt zij dan nog, en waarom gloeien haar wangen? Waarom valt de hand weer machteloos neer, die ze naar zijn arm heeft uitgestrekt? O, indien hij reeds zijn ‘medelijden met het halfwijze kind’ had verloren; wanneer ook hij haar verdenken en smaden ging!
- Verdenken, waarvan? - Smaden, hij, die haar redde, die haar beschermde en brood gaf!
Nu komt ze hem zachtkens ter zij.
Hij bemerkt het niet. Hij is vermagerd: zijn wangen gloeien; zijn oogen zien fonkelend naar den meester, die nu luide zegt, dat hij het eerlijk en trouw met de arbeiders meent; dat hij hun lot zal verbeteren, maar allereerst gehoorzaamd wil worden.
Hanna schrikt:
‘Ellendeling!’ heeft het naast haar [gekl]onken.
- Dat was zijn stem. - En de v[ui]sten wrong hij saam. - En zij ziet wat hij doen wil.
En als ginds, ter zij van de menigte, een furie zich in grenzelooze