Manus Berkman de kippendief, en Tiel de kraaier, mogen vooral geen oogenblik te laat komen. Ieder hebben ze een rijksdaalder op zak.
- Mondje dicht! Wel zeker! Ze zullen er niet van klappen; maar allebei weten ze wat Binzer er voor geëischt heeft. Het gaat hen niet aan wat Binzer in zijn schild voert, en dat hij gezegd heeft: Wacht maar, je zult een heerlijk leventje hebben als ik eens heer en meester zal zijn, daar malen ze ook niet om, want ze begrijpen er niets van; maar als ze in den zak tasten dan voelen ze den rijksdaalder. Dat is genoeg, zoo iets begrijpen ze best; en, De Sleutel zal er van meepraten ook.
De mannen hebben weinig acht geslagen op de jonge vrouw, die hen van de stadszijde naderde; doch terwijl zij haar nu haastig voorbijgaan, slaken zij een kreet van verbazing. Ze hadden een spook gezien, het levende spook van Hanna de freule, met een kruis op het voorhoofd en oogen van vuur.
Hanna, door dien kreet opmerkzaam geworden, ziet de mannen in aller ijl het hazenpad kiezen, terwijl zij nog telkens met angstige blikken omzien naar ‘het spook dat uit het water verrezen is.’
Een glimlach plooit Hanna's gelaat. Zij weet wel dat men haar voor dood heeft gehouden.
- Lieve God, en is het haar niet werkelijk alsof zij dood is geweest, maar weer levend geworden?
- Och die arme mannen! Anders zijn ze zoo ruw, maar nu zijn ze bang. Wil Hanna ook zelfs die beiden gelukkig doen worden? - Ja, maar stil: dan moeten zij 't nooit vernemen, wie hun dat goede heeft aangebracht.
Nog is de glimlach niet van Hanna's gelaat verdwenen. Ook nu ziet men weder hoe schoon zij is, hoe hare type geheel en al afwijkt van die uit den stand waarin ze verkeert, thans zichtbaar vooral, dewijl ze sinds dien morgen door Elie aan den invloed van het weer en den langdurigen arbeid werd onttrokken, terwijl het haar tevens aan niets heeft ontbroken. Maar hoe! moet de vriendelijk lachende plooi, die haar gelaat zoo betooverend schoon maakt, nu reeds verdwijnen? - Het zijn de vluchtende mannen niet meer, die Hanna bezighouden. - Daarbeneden aan den dijk ziet zij het poortje van Elie's tuin.
- Elie? - Heeft zij Elie gevloekt toen ze zijn woning verliet?
- Wat was zijn doel, wat heeft hij gewild? - Kon zij den Jood vertrouwen: een Jood, die heulde met Binzer, die haar bedroog en verkocht, misschien om haar te doen sterven als die arme moeder?
- Haar doen sterven? Hij, die haar het leven redde - een leven