stoot in den rug geeft, en den gillenden jongen met een ruk overeind trekt: ‘Moet moeder weer helpen!? Vooruit zeg ik, of vader zal van avond rug-pannekoek bakken. Alla bengel, vooruit!’
Juist op het oogenblik dat die moeder den voet licht om met haar klomp het bevel kracht bij te zetten, wordt er een luid geklop op het kantoorraam vernomen.
De vrouw en de werklieden van nabij en van verre, zien naar het raam.
't Venster wordt opgeschoven.
‘Vrouw, jij zult dat kind niet mishandelen!’ roept Bronsberg met krachtige stem.
‘Mishandelen! Ik?’ zegt de vrouw, die in den aanvang een weinig onthutst is, maar zich spoedig heeft hersteld: ‘Neen mijnheer, daar heb ik Goddank te veel koerakter toe. Maar zie je, als zoo'n bengel niet mee wil, dan moet hij maar voelen. Wij menschen willen ook eten, al kunnen we geen tanden in de boter steken, zooals de heeren van 't Kromveld!’
Met zichtbare zelfvoldoening dat ze dien jongen patroon eens terdege de waarheid heeft gezegd, gaat nu de arbeidster haar weg. Naar de kinderen ziet ze niet meer om; die weten immers waar ze wezen moeten, en de luie bengel zal nu wel wakker zijn.
Bronsberg heeft de vrouw geen antwoord gegeven. Misschien had hij evenveel deernis met die moeder als met haar ongelukkig kroost. Toen hij zich van het raam verwijderde om naar buiten te gaan, kwam een der naderende arbeidsters het jongske deelnemend toespreken, doch een hoogroode kleur overtrok haar gelaat, toen zij Bronsberg op het onverwachts naar buiten komen, en op haar toetreden zag.
Hanna Van Til heeft den jongen patroon nog maar zelden zoo van nabij gezien.
Zoo vlak voor haar stond hij nooit.
Zoo vierkant in de oogen gekeken heeft hij haar sedert zijn komst op Het Kromveld nog niet.
Bronsberg bespeurt Hanna's verwarring nu hij eenige vragen omtrent het jongske doet.
Men heeft hem gezegd dat het meisje haar bijnaam was verschuldigd aan een buitengewone hooghartigheid, waarin dan ook voornamelijk haar krankzinnigheid bestond. - Kwaad - zoo heette het - deed zij volstrekt niet; doch lichtgeraakt was zij geweldig, zoodat de oude compagnon dan ook reeds vroeger last had gegeven om de freule maar wat te ontzien, want - ‘er liep een streep door’.