Daniël Sils
(1856)–J.J. Cremer– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
Zeventiende hoofdstuk.Vóór dat wij onzen lezer, een jaar later, een klein doch net huisje in een der buitenwijken van Amsterdam binnen voeren, zijn wij verpligt eenige zaken op te helderen, die hem duister zijn gebleven. Simon knippel, de kruijer, de man, die door een greep uit de loterij uit zijn stand was gegrepen, en, reeds grijperig van natuur, hoe langer zoo meer een grijpvogel was geworden, steeds zinnende om geld te verkrijgen, ten einde toch eenmaal dat hoogste geluk, waarvan wij reeds vroeger spraken, deelachtig te worden, - simon knippel, die, na de gulle bekentenis van krekels weduwe aangaande haar financiëlen toestand, terstond zijn vlugtig gerezen huwelijksplan liet varen, had een schier vergeten toon hooren klinken, toen het hem onbekende meisje een naam noemde, die hem niet vreemd was. Iets raars had hij gevoeld, toen de weduwe van een duivel sprak, die zeker met de zaak in het spel was, want hij, simon knippel, wist meer van dien duivel... hij was het in eigen persoon. Ja, simon knippel, de vermolmde steunpilaar der groote loterij, had het zich zeer wel herinnerd, hoe hij, nog vóór zijn belangrijke lotsverwisseling, als kruijer was aangenomen om een meisje van circa twee jaren naar een hem welbekende woning over te brengen. De moeder van het kind was gestorven, een bejaarde bloed- | |
[pagina 26]
| |
verwant uit de provincie had hem dien last opgedragen, en tevens aan hem, den vertrouwden kruijer, een doosje ter hand gesteld, waarop het bekende: ‘voor rieka van loon’ enz. geschreven stond. Nieuwsgierig was hij, in stede van terstond zijn last te volvoeren, met het hem toevertrouwde kind zijn pothuis binnen gegaan. De lakjes, welke het deksel aan het doosje hechtten, verbrekende, had de inhoud hem toegelagchen en, niet het kleine portret, niet de bekende brief, maar een banknoot van zestig gulden, had zijne beproefde (?) eerlijkheid aan het wankelen gebragt. Na achttien jaren - de tijd wanneer het kind haar schat zou mogen openen - wie zou dan nog aan den kruijer denken? Alles, of niets, alles! en, wat het arme kind behoorde, nam knippel, vulde het doosje op eene ruwe wijze, lakte op nieuw het deksel vast, en den brief met het portretje bij het zijne bewarende, vloog het geld bij gedeelten.
't Was henri papaver niet gelukt het voorwerp zijner begeerte in den strik te vangen, dien hij haar spande. Alweder had hij misgerekend, toen hij hoopte, dat zij, een ander kwartier betrekkende, ligter te genaken zou zijn. ‘Daniël sils! heerlijk middel! ook zij waande hem verdronken - het briefje! - gewis zou zij komen, en dan -’ Maar neen! rieka kwam niet, en knippel, de man die geld behoefde, wist zich zoo te wenden, en door het toonen der bewuste zaken zijne bekendheid met rieka zoodanig te bewijzen, dat henri er eindelijk in bewilligde, om hem een goede som te bezorgen, indien hij met de gezegde bewijzen hem tevens het meisje in handen speelde. Knippel ontving zijn loon, volbragt wat hij beloofde, en vruchteloos zocht de teleurgestelde student hem weder te vinden. Knippel maakte zich uit de voeten. | |
[pagina 27]
| |
De list om den herstelden daniël met een brief buiten de stad te zenden, alsof hij het ontvreemde terstond in veiligheid bragt, had laura niet verblind. Ook na het vertrek van den beschuldigden knaap, had zij stout zijne onschuld staande gehouden, en telkens haren neef de dader genoemd. De moeder, door laura's woorden zoo smartelijk aangedaan, kon toch niet anders dan haar lieven henri verdedigen, en schoon zij het effect van laura volstandig bleef weigeren, en zelfs verklaarde, daniël ongehinderd te zullen laten, vertrouwende, dat hij, eindelijk tot inkeer gekomen, - wanneer hij er toe in staat was - zijn misgrijp zou vergoeden, zij was te zeer door het meisje in haar moederlijk gevoel geschokt, dan dat zij zich krachtig tegen haar genomen besluit kon verzetten. De heer papaver was het iederen avond met zijne gade ten slotte volkomen eens. ‘Ja, 't is dan niet anders,’ besloot hij den avond vóór laura's vertrek, ‘nichtje moet zelve weten. Ik heb te veel pijn om mij met al die dingen bezig te houden. Gij moet het maar uitmaken,’ en daar de groote torenklok juist tien sloeg, bevond hij, dat zijn horlogie alweder verschrikkelijk naliep. En laura wilde vertrekken. Hooggevoelend als zij was, kon zij niet blijven. De woorden van henri, dat zijne ouders zich ten zijnen koste over arm volk ontfermden, maakten haar schuw en gejaagd; de latere verbittering der moeder had het vlug ontworpen plan tot rijpheid gebragt. John zou niet willen, dat zij anders handelde; haar onvergetelijke moeder evenmin. Het ging mevrouw papaver toch wel aan 't hart toen het werkelijk op scheiden aankwam. Ze had haar best gedaan om alles weder goed te maken. Laura moest het gesprokene maar vergeten, hare beschuldiging maar intrekken, en henri, indien hij te huis kwam, maar | |
[pagina 28]
| |
vriendelijk begroeten; 't was alles zoo kwaad niet gemeend, en waarlijk zou laura van haar besluit zijn teruggekomen, indien het schandelijk bedrijf van den student, haar door rieka medegedeeld, niet den afkeer voor hem had levendig gehouden. Ja, door te blijven, gaf zij zich prijs, - prijs aan afgunst, prijs aan vernedering. Laura vertrok. Wel blonk er een traan in haar oog, toen zij het huis ging verlaten, waar john haar binnen leidde, waar zij goedhartige menschen ontmoette, die haar, zonder tusschenkomst van den jaloerschen en bedorven zoon, dierbaar zouden gebleven zijn; wel huiverde zij op het denkbeeld, met handenarbeid haar brood te moeten verdienen, zij, hooghartig van aard, zóó te zinken, doch, het kon niet anders, - beter zich zelve vernederd, dan vernederd te worden. Ook mevrouw papaver had het te kwaad; zij verzocht dringend, of laura toch dikwijls zoude terug komen, en gaf de verzekering, dat het meisje altijd kon wederkeeren, wanneer zij zich met henri wilde verstaan, want, dat het nu ‘akelig’ was, ‘om zóó te scheiden.’ Zij was er naar van, mevrouw; want ach! nu was het nog erger dan voorheen. Henri op studie, alleen met haar Simertje, en - met haar lijdenden echtvriend. Voorloopig stelde laura zich gaarne tevreden met rieka's kamertje te deelen, terwijl daniël, van den man dien het huis behoorde, verlof bekwam, om tegen eene kleine vergoeding het zoogenaamde rottenkamertje in gebruik te nemen. 't Was voorloopig, want de jonge lieden waren aldra overeengekomen zich elders te vestigen, zoodra sils gelegenheid zoude vinden, zich met eenig voordeel te kunnen verplaatsen. Die gelegenheid deed zich op. Te Amsterdam werd een jong mensch verlangd, om, tegen genot van kost en inwoning, den onderwijzer eener groote dagschool, eenige hulp te bieden. | |
[pagina 29]
| |
Door laura in staat gesteld, vertrok daniël naar Amsterdam en keerde weldra met het verblijdend berigt weder: dat hij was aangenomen. De meisjes volgden den vriend; hij zette den voet in den stijgbeugel - zij zouden werken.
Zoo als wij in den aanvang van dit hoofdstuk zeiden, voeren wij den lezer ruim een jaar later de woning te Amsterdam binnen, waarin onze beide vriendinnen een paar vertrekjes bewonen. 't Is winteravond. Rieka, net doch eenvoudig gekleed, ziet helder en frisch als weleer; het bestelde werk dat zij bijna voltooide, staat haar aan, en het fraaije kleed, op eenigen afstand van zich houdende, zegt zij levendig: ‘Dat is weer omstreeks vijf gulden verdiend, lieve laura! nog dit garneersel, zie, of het voldoen zal, en dan..... dan zal onze kunstenaar tevreden gesteld en daniël aanstaanden zondag op een heerlijk stukje gebraden vleesch onthaald worden.’ Laura, mede met eenig naaiwerk bezig, vertoont de onwedersprekelijke sporen van lijden. De fraaije zwarte lokken golven wel als voorheen om het bevallige hoofd, maar doen ook des te sterker de bleekheid uitkomen, welke zich over het schoone gelaat verspreidde. Was laura, toen wij haar voor de eerste maal zagen, schoon - schooner was zij welligt in dezen oogenblik; doch het was niet de schoonheid die lachjes vraagt, maar die tot ernst, tot bewondering voert. Ruim drie jaren ouder dan laura, was rieka, bij hare vriendin vergeleken, een roos, terwijl laura de lelie mogt heeten - neen, weg met dat oude beeld! rieka's oog straalde als de lentezon; laura's blik kwijnde zacht en vriendelijk als de maan, wanneer zij de stille aarde verlicht. De tijd, die altijd jeugdige vriendGa naar voetnoot(*), had ook rieka | |
[pagina 30]
| |
getroost en balsem in hare wonden gestort. Zij, ijverig en gelukkig in hare onafhankelijkheid (?), dacht wel aan vroegere dagen, aan joc, en wat zij met hem had kunnen zijn, doch haar levenslust was niet geweken, zij ging de bloemen, die op haar nederig levenspad geurden, niet onopgemerkt voorbij; zij waande zich vrij, onafhankelijk; zij had het zooveel beter, dan toen zij alleen in de wereld stond. Niet zelden zong zij een vrolijk lied, en een goedkeurend lachje harer - voorname - vriendin, of een bewijs van hartelijkheid van den aspirant schoolmeester - zoo als zij daniël vaak schertsend noemde - stemde haar zoo gelukkig, dat zij geen beter lot op aarde begeerde; God had hare gebeden verhoord, zij, zij behoefde zoo weinig om gelukkig te zijn. Maar laura.....? Neen, zij had zich dat lot niet gedroomd, toen zij in het land harer moeder, als de vlinder om de bloem, rond den schoot der dierbare dartelde; zij had niet vermoed, toen zij den raad van john gehoor gaf, dat de Hollandsche gastvrijheid, die zelfs buiten 's lands geroemd werd, tot verwijten van genoten weldaden in staat zoude zijn. Zij was niet opgevoed om met een zoo eenvoudig ofschoon beminnelijk meisje hare jeugdige jaren in een vergeten hoek te slijten; zij had er zich niet op voorbereid, om de werken harer handen voor geld af te staan, en geen tijd te behouden om als weleer kunst of letteren te beoefenen. Zij had niet gedacht, door john - ja, door johh te zullen vergeten worden, zij, die gedurig zijn laatste letteren herlas, en hem beminde als eene zuster! Laura was niet gelukkig; zij leed, maar toch, zij leed zonder klagen; zij kwijnde, maar kwijnde langzaam, niet als zoovele bloemen door te sterken zonnegloed, maar, bij gemis aan lucht en warmte. En daniël? - ja, ook hij was, als rieka, tevreden. De schuld, welke hem in het oog der familie papaver | |
[pagina 31]
| |
drukte, had laura, om des jongens wille, nog zwaarder dan hem gewogen. Rein was daniël; hij moest het ook in de oogen zijner weldoeners zijn. Het woord, hoewel aan een ligtmis gegeven, wilde hij niet breken, en laura had in stilte het geweigerde effect te gelde gemaakt en, met een kleine aanwijzing van den zender, aan hare nicht overgezonden. Tevreden was daniël; pennen vermaken, school aanvegen, kagchels aanleggen, de orde onder kleine kinderen handhaven - dat waren zijn dagelijksche bezigheden, waarvoor hij het tamelijk wèl had, maar zijn streven was naar hooger, en de man, wien hij trouw en goed ter zijde stond, was edel genoeg, om den weetgierigen en zeer bevattelijken jongen in vrije oogenblikken datgene mede te deelen, wat hem welhaast een rang in den onderwijzersstand zou kunnen verschaffen. Daniël werkte met lust en leerde met den grootsten ijver. Waren zijne werkzaamheden des daags afgeloopen, dan vond hij in de studie zijn aangenaamste uitspanning, en luisterde, wanneer de schoolmeester zich met hem bezig hield, met dezelfde opmerkzaamheid als die waarmede hij weleer in zijne eenzaamheid op volters kamer de diertjes beschouwde, die hem afleiding bezorgden. Jammer van den jongen, dat hij zoolang kind was gebleven, dat men hem tot bijna zestienjarigen leeftijd onnoozel, onwetend - ja, kind had gelaten, niet kind zoo als alle menschen kinderen moesten blijven, maar kind in verstandsontwikkeling en geestbeschaving. Wanneer zijne bezigheden hem zulks veroorloofden, bezocht hij de meisjes; maar zondags, ja, zondags! dàn was het feest, dan bragt hij schier den geheelen dag in haar gezelschap door, dan verhaalde hij wat hem min of meer belangrijks weervoer, dan sprak hij, met een ernst en eene wijsheid, over de opvoeding der jeugd en de verpligtingen eens onderwijzers, dat rieka er om | |
[pagina 32]
| |
lagchen moest, en zelfs laura somwijlen een glimlach niet kon weerhouden; dan sprak hij over vroeger leed, over vroeger geluk, over zijne herinneringen achter moeders vuurtest, over den man die hem toch lief had maar niets naders van zich liet hooren, over de ongelukkige familie die den oceaan was overgestoken, om met ontzenuwde ligchamen! in een land van werkzaamheid verloren goed te herwinnen. Daniël was dan regt in zijn noppen, doch wanneer hij in stilte met rieka de zigtbare kwijning van de vriendin zijns redders beschouwde, dan werd hij droevig gestemd en zon op de middelen ten einde haar op te beuren. Treurig stemde hem laura's neerslagtigheid, maar droevig ook maakte hem vaak iets anders. Joc was dood, en hij - daniël - hij b...e...m...i...n...d...e... Rieka, zoo als joc haar had liefgehad - maar zij..... neen, zij begreep het niet. Zij was lief en goed, zij voorkwam zijn kleinste wenschen, zij luisterde met welgevallen wanneer hij sprak, zij maakte hem deelgenoot van hare kleine plannen, raadpleegde zijn smaak in het kiezen van kleuren of strikken, waarmede de dames der stad zouden pronken, zij noemde hem in ernst, haar lieve daniël, of haar goede aspirant-schoolmeester, zij zorgde voor een beter hapje wanneer hij gast zoude zijn, en werkte zelfs méér, om den knaap, die nu niets verdiende, maar later ruimschoots alles dacht te vergelden, in voegzame kleederen te houden, ofschoon het pak, waarmede hij zondags te voorschijn kwam, reeds aan hem den tweeden, zoo niet den derden eigenaar had. Rieka had daniël lief, maar niet met die liefde die hij zich droomde. Hij, de achttienjarige knaap, beschouwde het lieftallige meisje met andere oogen, dan zij hem beschouwde. Zij kon niet vermoeden, dat de bloode jongen, dien zij gekend had, toen hij als het ware de eerste schrede op het levenspad zette en zij reeds de | |
[pagina 33]
| |
uitverkorene eens jongelings was, dat hij aan haar dacht als de vrouw zijner keuze; zij, bijna drie jaren ouder dan hij, zij had hem lief als een vriend, als den vriend uit één huis, als den kenner harer ontslapene dierbaren, als haar redder uit een bang gevaar. Zij, werkende voor hem, in stede van hij voor haar, had hem lief met de liefde eener zuster, ja, in hare bezorgdheid voor hem, gevoelde zij iets moederlijks, iets, dat lag opgesloten in de woorden: ‘Nu, mijn lieve daniël! gij moet maar duchtig uw best doen, dan wordt gij zeker wel eenmaal... schoolmeester.’ Dat merkte daniël maar àl te wel, en ofschoon hij den moederlijken raad gewillig het oor leende, het maakte hem toch droevig - hij kon er 's nachts niet van slapen. ‘Gij zijt mij al weder vooruit,’ zegt laura, het kleed beschouwende, waaraan rieka de laatste hand gaat leggen. ‘Ik moet mij schamen - want zie, ik vrees dat mijn werk niet vóór morgen gereed zal zijn.’ ‘Nu, dat geloof ik gaarne,’ zegt rieka bemoedigend, ‘het is er ook werk naar; hoe grof is mijn stiksel bij het uwe vergeleken!’ ‘Neen rieka,’ spreekt laura, ‘gij moet u zelve niet om mijnentwille zoo dikwijls onverdiend vernederen; uw werk is zoo goed als het mijne, maar.....’ ‘Nu ja,’ valt rieka haar vriendin in de rede, ‘bij beurten, nú gij en dan ìk..... wie kan ook steeds bij de minuut werken? Freule P... bekomt haar kleed maandag avond nog tijdig genoeg. Waarlijk, laura! gij moest mijn raad opvolgen en uwe guitarre eens voor den dag halen. Ik hoor u zoo gaarne uwe Engelsche liederen zingen, al versta ik ze niet. Eenmaal slechts hebt gij sedert onze zamenwoning uw instrument bespeeld; kom, dat lange werken is u niet dienstig; ik zie aan uw geheele wezen, dat gij u met dat groote stuk te veel over- | |
[pagina 34]
| |
spant. Zeg, laura, wil ik u de guitarre eens geven? Ligt schenkt het u een welkome afleiding, en mij doet gij er zooveel genoegen mede; als ik u hoor, dan werk ik wel eens zoo vlug.’ Eenige oogenblikken ziet laura van onder haar lange, zwarte wimpers het goedhartige meisje aan. Zij vreest dat rieka haar lijden gist, zij wil het zoo gaarne verbergen! ‘Rieka,’ zegt zij eindelijk, ‘het eenige, wat mij verdriet, is daarin gelegen, dat ik, in vergelijking van u, zoo weinig verdien; ik wilde zoo gaarne.....’ ‘Ei, ei,’ valt de blonde in, ‘daar wil ik nu niets meer van hooren. Gelooft gij dan niet, dat ik oneindig veel met uwe vriendschap heb gewonnen, dat uw gezelschap mij lief, ja, dierbaar is? Waarlijk laura, weinig meisjes uit uw stand zouden zich met zulk eenvoudig gezelschap, als het mijne is, tevreden stellen.........’ rieka bemerkt wel, dat haar vriendin naar buiten ziet om een opwellenden traan te verbergen, maar vervolgt, als bespeurt zij het niet, op vrolijken toon: ‘Komaan, weg met ons werk! wij willen den avond verder eens gezellig doorbrengen. Ook mijn kleed zal tijdig genoeg klaar zijn, wacht!’ en zij loopt op de guitarrekist toe, die onder een kastje staat, trekt haar te voorschijn, neemt het instrument, sliert met haar duim een paar malen over de ontspande snaren en schuift het vervolgens laura in handen. ‘Och, waarlijk rieka, ik ben alles vergeten,’ zegt laura, die, bij het zien van het speeltuig harer moeder, een zucht niet kan weerhouden. ‘Laat mij liever den tijd nuttig besteden. Morgen, rieka, op zondag, dan wil ik het beproeven, maar - nu...’ ‘Neen, neen,’ herneemt rieka met vuur, ‘nu ik eenmaal die groote moeite heb genomen, om de guitarre uit den stofhoek te krijgen, en ik zoo welluidend ben voorgegaan, nu moogt gij mij niet te vergeefs op uw spel | |
[pagina 35]
| |
laten wachten. Och, toe maar, dat ééne stukje, van... van... ja, hoe heet het ook weer...?’ ‘Meent gij het lied aan den vogel?’ vraagt laura, die, met het speeltuig in handen, reeds onwillekeurig de snaren spant. ‘Ja, ja,’ zegt rieka, ‘zoo het u althans niet droevig zal stemmen. Al versta ik het niet, de melodij is toch treurig; wilt gij liever iets vrolijks, 't is mij ook hetzelfde.’ Rieka heeft haar vriendin tot zingen overgehaald; zij herinnert zich echter, dat het bedoelde lied laura eenmaal neerslagtig heeft gemaakt, en het smart haar, dat zij niet terstond een meer opgewekt stukje heeft kunnen noemen. Laura intusschen gevoelt voor de lievelingszang harer moeder de meeste sympathie, en terwijl rieka zich stil tot aandachtig luisteren zet, ontlokt laura met hare teedere vingeren eenige smeltende accoorden aan het speeltuig en zingt in hare moedertaalGa naar voetnoot(*): ‘Vogeltje zeg,
Fladdert gij niet,
Vrij, als de visch
Zwemt in den vliet?
Vogeltje toef,
Zie eens naar mij,
'k Zwierf, o! zoo graag, even band'loos als gij.
Vrij in den gaard,
Vrij door de lucht,
Vogeltje, ja,
Neemt gij uw vlugt;
Kust gij de bloem,
Zingt g'in de blaân,
Vogeltje, zie mijn verlatenheid aan.
| |
[pagina 36]
| |
Vogeltjen, och!
Graag vloog ik meê,
Ver over 't woud,
Ver over zee;
'k Zocht, waar ik kwam,
Rusteloos rond,
Of ik den vriend van mijn hart er ook vond.
Vogeltje, hoe!
Snel vliegt gij heen...?
Droef blijf ik hier,
Klagend alleen;
Over het meer,
Klieft gij de lucht,
Voer tot den vriend dan mijn groet en mijn zucht.’
Dat lied, zoo dikwerf door laura's moeder gezongen, wanneer haar echtvriend de groote wateren ploegde, was wel geschikt om laura het harte week te maken. Welluidend had hare stem, door het snarenspel begeleid, rieka in de ooren geklonken; de melodij was zoo liefelijk, zoo klagend, de uitvoering zoo zacht en gevoelvol, dat zelfs zij er op nieuw door geroerd werd. Geen wonder dus, dat laura, in de stemming waarin zij verkeerde, met moeite het laatste couplet ten einde bragt; de laatste toon, die ‘zucht’ was haar in de keel blijven steken, en rieka, bitter teleurgesteld in hare verwachting, dat het zingen van een geliefkoosd lied haar vriendin zoude opwekken, zag, dat zij zich geweld moest doen om een tranenvloed te bedwingen. Afleiding? De man, dien rieka, in den aanvang van het tooneel waarvan de lezer getuige was, ‘onze kunstenaar’ noemde, opende zeer langzaam de deur en zag met een gelaat, waarop een? gedrukt scheen, naar binnen. | |
[pagina t.o. 36]
| |
[pagina 37]
| |
‘Mag men.....?’ zeide de man, die, in den zin van huisheer, de kamerheer der meisjes was, en die, behalve het snijders-talent dat hij bezat, een vrij algemeene kennis van kunsten en wetenschappen in zijn bezit waande. ‘Kom binnen, baas vink!’ zeide rieka. ‘Mag men...?’ herhaalde de man. ‘Zou de vink in zijn kooi kunnen blijven,’ vervolgde hij binnentredende, ‘als de nachtegaal zijn heerlijk lied zingt? Juist zette ik de schaar in een linker broekspijp, toen ik ploem, ploem! hoorde. De mensch is als een vogel: wanneer hij hoort kwinkeleren, dan wil hij óók kwinkeleren. Kennen de jufvrouwen bij geval ook het snijders-lied, waarvan ik de eer heb dichter en componist te zijn?’ Rieka begreep terstond, dat de kamerheer er naar snakte, om zijn dicht- en zangtalent eens te luchten. Reeds meermalen had hij met zijn schorre gaven het kamertje vervuld, en rieka, hopende dat de zang van baas vink laura's sombere stemming zoude verjagen, daar het wel degelijk bekende snijderslied vroeger ook haar een glimlach had afgedwongen, antwoordde: ‘Wanneer jufvrouw laura het goed vindt, dan wil ik het gaarne eens hooren. Dunkt u.....?’ zeide zij, laura aanziende; doch, in de overtuiging het gehoor der dames te zullen streelen, stemde de man zijn keel-instrument reeds zoo krachtdadig, dat, ware er ook eene bedenking geuit, hij die niet zou gehoord hebben. ‘Ut, mi, sol, ut,’ galmde baas vink. ‘Die toon, die toon!’ en hij kraste weer in de keel, en besloot eindelijk, het woord tot laura wendende: ‘Och, jufvrouw! geef mij de ut eens aan!’ Laura had niet goed verstaan, wat zij aan moest geven. Door haar gevoel als overmeesterd, was haar de man welkom geweest, die de aandacht der vriendin, zoo zij meende, van haar aftrok. Nu aangesproken, wist zij niet, wat te geven of te antwoorden, en in gedachten | |
[pagina 38]
| |
reikte zij den snijder-bard het speeltuig, dat nog in haren arm rustte. Dien hoogen dunk van zijn talent mogt de man niet beschamen. Met geestdrift vatte hij de guitarre, streek als rieka met zijn duim over het losse zestal, en, verrukt over de toonen welke hij kneep, accompagneerde hij op die onharmonische, eentoonige en rinkelende wijze zijn lied, dat wij gedeeltelijk laten volgen, omdat baas vink altijd zoo vurig wenschte, iets van zijn maaksel in druk te geven: Der was een snijder;
En ik ben het zelfs!
Hij had er een vrouw,
En kinderen elf:
Ikke en zij,
De kinders er bij,
Was wèlgezien,
Dertien.
Hij was geen lompert,
Bij lang na niet dom,
En was er al uit,
Nog eer as de zon.
Sneê ie 'n jas,
Dan was ie van pas:
Net zoo precies!
As ies.
Meer nog as snijder,
Was ie bekwaam;
- Ze zaggen hem meest,
Voor profester aan, -
Maakte een vaars,
Waar de beste baas
Een week of wat,
Op zat.
| |
[pagina 39]
| |
Wij zouden den uitgever van baas vinks lettervruchten te veel benadeelen, indien wij zijn lied hier in 't geheel nederschreven. Zoo men later, onder den titel van: Zomersneeuwvlokjes of iets dergelijks, de zangen van baas vink in handen krijgt, dan zal men ook het fraaije snijderslied in zijn geheel kunnen nalezen. Men lette dan toch vooral op het slot van het dertiende of laatste couplet, waarin de dichter-snijder zijn eigen lot hier namaals zoo treffend voorspelt in de woorden: Dat hij kwam:
In Gods Vaderhand
Te land.
Reeds bij het eerste couplet bespeurde rieka, dat laura, bevreesd voor het dierbare speeltuig, er een angstigen blik op sloeg. Terstond naderde zij vink, en ofschoon deze eenigen tegenstand bood, hij gaf, steeds doorzingende, de guitarre terug, want wèl beschouwd kon hij, zonder dat ding, de hooge mi er ook beter uitwerken. Terwijl vink al verder zong, kon rieka haar lagchen niet weerhouden, en gedurig zag zij laura van ter zijde aan, of zij niet eveneens in eene andere stemming kwam. En waarlijk: de zotte zang van den snijder bragt laura, die bij zijne binnenkomst met moeite hare tranen weerhield, ondanks zich zelve zoodanig aan het lagchen, dat hare zenuwen, door deze wending geheel onbeheerd, eigendunkelijk te werk gingen, en laura, nog lagchende, eensklaps in een luid snikken losbarstte, en snikkende weder lachte, en lagchende huilde, en eindelijk zoo vreemd beefde en schudde, dat rieka, bleek van schrik, den man toeriep: ‘Spoedig, baas vink, haal een glas water..!’ | |
[pagina 40]
| |
Baas vink was verrukt over de verbazende uitwerking zijner talenten. Zóó iets had hij zich nooit kunnen denken. Hij begreep, dat hij de zenuwen zijner hoorders in handen had..... ‘Een slagtoffer zijner gaven!’ en met zelfvoldoening het meisje beschouwende, dat rieka ondersteunde, galmde hij nogmaals een toonladder, waarvan de meeste sporten wrak of geheel zoek waren, vóórdat hij er toe kon besluiten, om aan rieka's herhaald verzoek te voldoen. Het zenuwtoeval, waardoor laura was aangetast, nam zoodanig in hevigheid toe, dat baas vink, aangespoord door zijne vrouw, die mede te hulp was gekomen, spoedig naar den dokter liep, en hem dringend verzocht, terstond met hem mede te gaan. Ook sils bekwam tijding van laura's ongesteldheid, en hij spoedde zich, om door rieka, betreffende het schoone meisje, dat inmiddels in het achterslaapkamertje was te bed gebragt, nader onderrigt te worden. 't Was voor sils een treurige ontmoeting. Hij, die meende, dienzelfden avond de meisjes met de blijde tijding te verrassen, dat hij dien morgen, met glans, den derden onderwijzers-rang behaalde, terwijl hij voortaan als ondermeester, behalve hetgeen hij genoot, eene belooning van zestig gulden 's jaars zou ontvangen; hij die zoo gelukkig was en berekende de kamerhuur der meisjes te zullen verligten, en, ofschoon maar een klein gedeelte, toch jaar op jaar iets van zijn schuld aan laura te kunnen afdoen, hij, die op een goedkeurend lachje van laura, en van rieka op eenig blijk van hoogere ingenomenheid had gerekend, hij, die reeds weken lang voor den behaalden rang leerde en blokte en zich van den dag, waarop hij hem zou erlangen, de grootste vreugde had voorgesteld, hij werd met een: ‘Stil, stil, daniël!’ ontvangen en vernam van rieka, | |
[pagina 41]
| |
die haar vriendin schier geen oogenblik wilde verlaten, ter loops, wat er van hare ongesteldheid was, en zag haar naar de slaapkamer terugkeeren, toen hij nog geen woord van hetgeen zijn gunstige lotsverwisseling betrof, had kunnen reppen. Verscheiden maanden gingen treurig voorbij. Somwijlen was laura iets beter, doch de toevallen herhaalden zich gedurig, en de dokter, beseffende dat medicijnen slechts konden verzachten maar niet herstellen, verklaarde, dat afleiding en, zoo mogelijk, verandering van lucht heilzaam voor de patiente zou wezen. Rieka, later door sils betreffende zijn behaalden rang ingelicht, verheugde zich waarlijk met den jongen; en ook laura schonk hem, toen zij het nieuws vernam, meer dan het gewenschte lachje, - zij wenschte hem, met hare verzwakte stem, van harte geluk. ‘Rieka,’ zeide daniël op zekeren morgen, terwijl hij met een helder gelaat de kamer binnentrad, waar het meisje, na een onrustigen nacht met laura te hebben doorgebragt, zich weder met haren arbeid bezig hield: ‘zie, zie, wat mijn goede patroon voor mij bewerkte; hij heeft, met opoffering van eigen belang, mij een plaats als eerste ondermeester op eene groote dorpsschool in Gelderland weten te bezorgen. Rieka, zie! hier staat het; deze brief is van den schoolmeester uit Renk, en deze, een ondermeester benoodigd zijnde, schreef aan den heer klemp, ten einde bij hem naar een geschikt persoon onderzoek te doen; zie, rieka! de brief bevat de voorwaarden, waarop ik reeds met den eersten der volgende maand de nieuwe betrekking kan aanvaarden. Honderd gulden 's jaars, en dan.... en dan....’ liet hij er met zijn gewone goedhartigheid op volgen, ‘zal laura de Geldersche buitenlucht kunnen genieten. De heer klemp verzekerde mij, dat ook gij overvloedig werk in Renk zoudt bekomen, en dat hij den schoolmeester ten over- | |
[pagina 42]
| |
vloede zou verzoeken, om u, zoo mogelijk, van nut en aanbeveling te zijn.’ Den eerste der volgende meimaand fungeerde sils ook werkelijk voor de eerste maal in zijn nieuwe betrekking, en weinige dagen nà hem, kwam rieka met hare zwakke vriendin mede in het dorp aan, waar de meisjes bij een flinke boerin, tegen een matigen prijs, kost en inwoning bekwamen. |
|