| |
| |
| |
Vijftiende hoofdstuk.
De dag, waarop daniël de ontmoetingen had, die wij in het vorige hoofdstuk verhaalden, schonk aan de echtelieden papaver een blijde verrassing. De heer student bragt aan zijne ouders een bezoek, doch verzekerde ‘plegtig’, dat zijne studiën hem niet veroorloofden, langer dan tot den volgenden morgen te blijven.
In weerwil der bijzondere hartelijkheid, waarmede de moeder haar zoon ontving, bleef henri koel en afgetrokken.
Koel en afgetrokken; waarom...?
Omdat de student geld behoefde. 't Klinkt vreemd, dat de jongman koel was, terwijl hij geld wilde, doch de begeerde som was te groot, dan dat hij, nu het werkelijk op vragen aankwam, er mede voor den dag durfde komen.
Henri's sombere stemming verhelderde niet, toen hij vernam dat de jongen, waarvan zijne moeder had geschreven, heden hersteld, de woning had verlaten. Met het vaste voornemen om ‘het bagatel’ van duizend gulden te vragen, had pavêr den drempel der ouderlijke woning betreden, doch de gesprekken over duurte en onkosten, vooral tegenwoordig met het engelsche nichtje en met de
| |
| |
patienten, gaven hem de overtuiging, dat zijn verzoek weinig gehoor zou vinden, en dus - er moest een ander middel worden uitgedacht.
't Was jammer voor den jongen papaver, dat de oudneef zoovéél aan zijne ouders had nagelaten, want zeer zeker zoude hij, in den ambachtsstand opgebragt, een flink en degelijk mensch zijn geworden. Zijn liefhebberij als kind, om uit ieder stukje papier, dat hem in handen kwam, huisjes of andere voorwerpen te knippen - getuige het huisje uit bordpapier gesneden, dat in het salon nog onder een stolpje stond - had een zijner eerste onderwijzers den raad doen geven, om den knaap in het technieke vak op te leiden.
Hoe goed mevrouw papaver ook was, dien verwaanden schoolvos had zij niet langer kunnen uitstaan, want, in weerwil van die knip- of bouwliefhebberij, in weerwil der onfatsoenlijke aanmerking van haar echtvriend, dat de jongen voor timmerman geboren was, was haar eenige en hoogste illusie: de kansel. Zij, moeder van een Wel-Eerwaarden en Zeergeleerden Heer! neen, het mogt, het kon niet anders; en ofschoon de jongen, toen hij nog school ging, maar zeldzaam zijne lessen kende, doch altijd wist te verhalen, hoe dit of dat gebouw er uitzag, en welke de namen van scheepsdeelen of touwen waren, zoo begreep de moeder, dat de lust voor wetenschap wel later zou komen, - althans, henri moest op studie.
En nu, tegen zijn zin, op gemoedelijk begeeren der moeder, studeerde hij in de theologie - doch, waar lust en roeping ontbreken, kan weinig goeds van zulk eene studie verwacht worden. Schepte pavêr geen behagen in boeken en collegiën, hij zocht weldra zijn troost bij vrienden van denzelfden stempel, en beter dan theologant, had men den jongen pavêr een student in tijd- en geldverspillen genoemd, waartoe wel zeker
| |
| |
de weekelijke centen- en koekjes- opvoeding het hare had bijgedragen.
Voor het uiterlijk was henri - zoo als wij hem in de kerk het eerst aantroffen - een heele heer. Van een kloeken ligchaamsbouw en naar de mode gekleed, was hij niet onknap te noemen, doch, bij een opmerkzame beschouwing, was er iets in zijn gelaat, dat dom mogt heeten. Het benepen voorhoofd liet niet veel daar binnen vermoeden, terwijl de sterke eau-de-la-vende-lucht, die hem schier altijd omgaf, hem genoeg als verwijfd deed uitkomen.
Ervaren was henri... in het spreken zijner moedertaal, vooral in den gemeenzamen toon, die in koffijhuizen gewild is, en schoon hij na dat akelige: ‘rood, dood’, weinig smaak in dat eerste had, zoo waren er wel dranken, die, helder van kleur, nooit tot zulke flaauwe rijmpjes aanleiding gaven.
Henri had geld noodig; vragen durfde hij niet, het moest genomen worden. Genomen!... Ja, daar klonk wel een stem van binnen, die sprak van misdaad, van zonde; doch de prijs, dien hij zich voor dat geld zou verwerven, was àl te gewenscht, dan dat hij die stem zou hebben gehoord en..... zijn plan kwam tot rijpheid.
In den avond van denzelfden dag, meldde daniël sils, vermoeid als hij was, zich weder in de gastvrije woning aan. Noch in de Nachtuil noch in joc's voormalig kamertje had hij een nachtverblijf kunnen vinden, en na de goedhartige mevrouw papaver te hebben verzekerd, dat hij voor geen geregtelijke vervolging behoefde te vreezen, bekwam hij terstond verlof, om, al ware het nog voor eenige nachten, van de bekende logeerkamer gebruik te maken.
't Werd nacht, en in dien naeht volvoerde de zoon het booze voornemen, en bestal zijne ouders.
Wel had de dief gehuiverd, toen hij in het nachtelijk
| |
| |
uur de hand naar het verbodene uitstak, - wel had hij gebeefd toen het ontsluiten van het meubel, waarin het begeerde zich bevond, méér gerucht maakte dan hem aangenaam was; doch, de misdaad eenmaal volvoerd, was het geweten ter ruste gegaan en zon de dader alleen op een geschikt middel, ten einde alle verdenking van zich af te schuiven.
Het was een treurig tooneel, dat den volgenden morgen in papavers woonkamer plaats greep.
De zoon des huizes had de misdaad ontdekt; hij was de persoon, die den jongen, gisteren avond nog laat teruggekeerd, wel degelijk voor schuldig hield. De kamer van den jongen was verlaten; in huis niet te vinden, was hij zeer waarschijnlijk met het gestolene ontvlugt. Wat te doen? - De heer papaver was er akelig van, mevrouw zuchtte en weende, en laura weende ook, want zij kon niet gelooven, dat de goede daniël tot zóó iets was in staat geweest.
Wel speelde henri een valsche rol, toen hij zijne ouders de onbedachtzaamheid verweet, waarmede zij boeven of bedelaarstuig in huis hadden genomen, er bij voegende, dat men zich niet over arm volk behoefde te ontfermen, wanneer het kind van den huize niet eens bij magte was, om zijn fatsoen aan eene Akademie op te houden.
Der gevoelige laura sneden deze laatste woorden door de ziel. Dit was de eerstemaal, sedert haar komst in Holland, dat zij het drukkende van haar afhankelijken toestand gevoelde; die woorden, zij hadden voorzeker ook háár gegolden, en iedere weldaad, iedere bete die zij tot hiertoe genoot, woog haar, na die woorden van haar neef, als lood op het hart.
In weerwil der valsche beschuldiging, welke henri tegen den jongen inbragt, moest hij zijner moeder toch de verzekering eener menschlievende gezindheid geven,
| |
| |
en, voorzeker in eigen belang, wist hij later zijne redenen dermate te wenden, dat hij reeds in voorbaat vergiffenis voor den schuldigen knaap verzocht, besluitende met de oppering van het vermoeden, dat welligt een goed doel den jongen tot deze ondankbare misdaad had gebragt, en dat hij, met een krachtige vermaning vrijgelaten, wel mogelijk het ontvreemde in vervolg van tijd zoude wedergeven.
Klonken deze laatste woorden, zoo zeer in strijd met de heftig geuite beschuldiging, den onergdenkenden ouders eenigzins vreemd, laura gaven zij licht in de duistere zaak, en ja! van dat oogenblik af aan hield zij den zoon voor den schuldige, en stond de jonge sils geheel rein voor haren geest.
Zijne ouders in een vreemde spanning achterlatende, vertrok henri nog vóór het middaguur, en de oude heer papaver geraakte met zijn gade in een woordenschermutseling over het al dan niet raadzame en het al dan niet fatsoenlijke, om de bewuste zaak het geregt in handen te geven.
Wat sils betrof, - het was waar, dat hij reeds vroegtijdig papavers woning verliet, om, gedienstig als hij was, en dankbaar voor de genoten weldaden, aan den zoon des huizes een groote dienst te bewijzen.
Toen de morgenschemering nog slechts even was aangebroken, was hij door den jongen papaver, dien hij des avonds voor de eerste maal ontmoette, uit een diepen slaap wakker geschud.
De toon, waarop de jonge papaver hem had aangesproken, was dermate gejaagd en zijne woorden waren zoo verward geweest, dat sils in den aanvang volstrekt niet begreep wat hij wilde. Allengs echter hadden eenige klanken van: ‘eer redden,’ en ‘voor schande bewaren,’ hem de overtuiging gegeven, dat de jongman onder eenige schuld gebukt ging. Later verstond hij beter, wat de
| |
| |
ware bedoeling was. Een brief van het hoogste gewigt moest in het naburige Schiedam op het postkantoor worden bezorgd, doch hij (pavêr) ware verloren, indien zijne ouders, of wie ook, iets van de zaak ontdekten.
Met dringende beden was daniël gesmeekt, om den zoon zijner weldoeners de dienst der bezorging te bewijzen, en, wàt de gevolgen ook mogten zijn, die voorshands op zijne rekening te nemen; bezwerende henri ten slotte, dat, hoe de uitkomst ook zijn mogt, daniël binnen kort schitterend geregtvaardigd en ruim zoude beloond worden.
Hoe kon daniël den zoon zijner weldoeners een zoo dringend verzoek weigeren? - De bezorging van dien brief - hij toch maakte zich daardoor niet schuldig? - Geheimhouding - waarom niet? - eene waarheid verzwijgen was geen onwaarheid spreken, en - de beden van henri waren te dringend, dan dat hij een weigerend antwoord had kunnen geven.
Sils beloofde op handslag den brief te zullen bezorgen, - de weg naar Schiedam was hem niet onbekend - en tevens gaf hij, doch niet zonder aarzelen, de tweede belofte, om aangaande deze zaak een volledig stilzwijgen te bewaren.
Zóó was daniël in den vroegen morgen vertrokken, en toen hij in den voormiddag terugkeerde, om, alvorens hij rieka ging wedervinden, den student het berigt zijner volbragte zending kenbaar te maken, had deze reeds de ouderlijke woning verlaten.
Ofschoon in den aanvang verscheiden malen de gedachte bij den knaap was gerezen, of hij niet te voorbarig de gevolgen eener daad op zich nam, waarvan hij den aard niet kende, telkens had het denkbeeld hem gerust gesteld, dat in de bezorging van een brief toch weinig bezwarends kon gelegen zijn. Gaande weg hadden andere denkbeelden hem van dat punt afgebragt, en alzoo,
| |
| |
weinig kwaads vermoedende, in papavers woning teruggekeerd, klonk hem de toespraak, waarmede zijn gastvrouw hem begroette als een donderslag in de ooren.
De woorden ‘schaamtelooze’ en ‘ondankbare’ doorvlijmden zijn gevoelige ziel dermate, dat hij, op zulk een onthaal geheel onvoorbereid, zich de kracht voelde ontzinken, en, vermoeid als hij was, een stoel moest vatten om zich staande te houden.
‘Maar hemel! ik - weet - niet -’ stotterde daniël, die, eensklaps de waarheid vermoedende, toch aan zijne belofte dacht: ‘hoe kunt gij denken?....’
‘O, daniël!’ hernam mevrouw papaver, terwijl zij den schandelijk ondankbaren knaap met eene haar ongewone gestrengheid beschouwde: ‘Is dat het loon voor onze goedheid...? Sprak dan het volk aan de rivierzijde toch waarheid, toen het u den naam van ‘dief’ gaf...? Een som van duizend gulden aan uwe weldoeners te ontvreemden en schaamteloos in onze woning te durven terugkeeren....! Spreek, jongen! waar hebt gij dat geld gelaten...?’
Daniël stond als verslagen, maar antwoordde niet.
Dat stilzwijgen was niet geschikt, om zich van den wreeden blaam te zuiveren, en toen hij nu nogmaals die vraag vernam: ‘Maar zeg dan toch, waar hebt gij dat geld gelaten?’ toen vermande hij zich en zag zijne vraagster met zijn heldere oogen zoo smeekend aan, dat mevrouw papaver geheel van toon moest veranderen, en, als verkeerde hare verachting in medelijden, hernam zij:
‘Hoe was het mogelijk, daniël, dat gij u zóó kondt verlagen?’
Alweder vermogt de knaap niet één woord ter zijner verontschuldiging uit te brengen, en op de aanhoudende vragen wist hij ten slotte niets anders te stamelen, dan: ‘Veroordeel mij niet. God weet, wat ik gevoel!.. Hij zal mij sterken, om u het verlorene weder te geven.’
| |
| |
Wedergeven...! gelukkig! - slechts onder die voorwaarde had de echtvriend kunnen besluiten, om het fatsoen niet te versmijten en het geregt buiten de zaak te laten.
‘Wedergeven! en zult gij ons daarin niet nogmaals bedriegen?’ vraagde mevrouw.
Hemel! hoe pijnden hem deze woorden, schoon zij op zachten toon waren geuit, en juist wilde hij spreken, toen laura met een verhaasten tred de kamer binnenkwam, en, gejaagd als zij was, in gebroken woorden daniëls onschuld verdedigde, en vast hield, dat niemand anders dan henri de dader kon zijn.
Gekwetste moederliefde! Verbrijzeling eener geliefkoosde speelpop, aanranding van het derde ik, dat hooger dan het tweede, ja, zelfs dan het eigen ik, staat aangeschreven! Zij, het arme nichtje, dat ook uit medelijden was opgenomen, waarvoor werkelijk die goede, beste henri zich later opofferingen zou laten welgevallen en zich nu reeds ontberingen getroostte, daar hij zelfs nog dezen morgen, zonder eenige tegemoetkoming, was vertrokken; zij, die van hem - want ja, hij was de toekomstige erfgenaam - het brood der barmhartigheid at, zij durfde hem beschuldigen, zij durfde een schaamteloozen dief (krenking van eigenliefde verbittert) verdedigen, om hare weldoeners te vernederen en schande over hun eigen bloed te brengen.....! Mevrouw papaver had vroeger achter de toonbank gestaan, en schoon zij naar hare zienswijze een volledig denkbeeld van fatsoen had, zoo waren de termen van een mindere klasse nog niet geheel uit haar geheugen, en in een toon losbarstende, die alle fatsoen had uitgesloten, overlaadde zij het zachtaardige meisje met een vloed van grievende woorden en stelde haar nog lager dan den knaap, die reeds schuld had beleden en om vergiffenis smeekte.
't Was hard voor laura, die opgewonden taal te moeten
| |
| |
aanhooren, zij, die zich geen kwaad bewust, alleen het ongeluk kende, en doordrongen van daniëls onschuld, hetgeen zij voor waarheid hield onbewimpeld had te kennen gegeven. Roerloos stond zij daar, naast den knaap dien zij had durven verdedigen, en terwijl haar jagende boezem de woorden deed hokken, sprak zij met een zachte stem:
‘Mevrouw papaver - gij hebt u mijner ontfermd. - Gij hebt mij in uwe woning opgenomen, toen ik verlaten in de wereld stond. God weet, dat ik die liefde niet misken, Hij weet, dat mijn dank dezelfde zal blijven, doch, eerst van uw zoon en thans van u heb ik verstaan, dat mijne inwoning ten zijnen koste plaats heeft; ik mag - ik wil - daar niet langer misbruik van maken. Beter is het voor u, beter is het voor mij, dat ik mijn eigen weg ga bewandelen! Zie,’ ging laura eenigzins bedaarder voort: ‘in weerwil van daniëls stilzwijgen, in weerwil zijner schijnbare schuld... ik houde hem onschuldig en durf herhalen, dat uw zoon den diefstal pleegde.
Het: ‘gij liegt!’ van mevrouw papaver klonk alles behalve liefelijk, en daniël, meer met het meisje dan met zich zelven begaan, verhief spoedig zijn stem en wist door gevoelige woorden de anders zoo goedhartige vrouw tot kalmte te brengen, waar een negative zelfbeschuldiging het hare toe bijbragt.
Inmiddels had laura het vertrek verlaten, en nóg verzekerde daniël, zich met een schuld te hebben beladen, ten einde een ander te redden - wat hij zeide was waarheid - toen laura terug kwam, en vóór papavers gade een papier op de tafel legde, dat haar spoedig bleek een Hollandsch effect ter waarde van duizend gulden te zijn.
Ruim honderd vijftig pond sterling had de inboedel van laura's ouders opgebragt, en john kocht er dit stuk voor, terwijl de overige gelden mede door hem aan laura waren ter hand gesteld.
| |
| |
't Was hard voor laura, de taal der verwijting te moeten hooren, ongelukkig als zij was. 't Was hard voor haar, het voornaamste - ja, op weinige guldens na, het eenige te offeren, opdat de jongen, van wiens onschuld zij geheel overtuigd was, het hoofd vrij tegenover zijne beschuldigers zou kunnen opheffen.
't Was hard voor daniël, de zelfverloochening zóóver te moeten drijven, dat hij voor de oogen zijner weldoenster als een nietswaardige dief, in stede van de erkentelijke en wederkeerig alles veil hebbende vriend, stond... maar ook, 't was hard voor de tot kalmte teruggekomene vrouw, om den knaap, dien zij had verzorgd en welgedaan, als den ondankbare, als den gekoesterden adder, te leeren kennen; 't was hard voor haar, uit den mond van het meisje, waarover zij zich eveneens ontfermde, den laster te hooren, die haar eigen kind, haren dierbaren aanstaanden ‘domenie’ trof; 't was hard voor haar - goed als zij was - om zoo van alle zijden met ondank beloond te worden, en bovendien de edelmoedigheid door laura te hooren roemen, waarmede daniël de schuld op zich nam, terwijl hij toch geen oogenblik ontkende de dader te zijn.
't Was hard voor daniël, 't was hard voor de beide vrouwen, - en mevrouw papaver, weinig gewoon aan zulke tragische scènes, begaf zich met een haastigen tred naar de kamer van haar echtvriend, om haar hart lucht te geven, 't geen haar wel verruimde, doch den lijder een nog pijnlijker gezigt deed zetten.
Daniël, spreek!’ zeide laura, toen de jongelieden alleen waren: ‘daniel, zeg mij... zijt gij schuldig?’
Daniel sloeg de oogen neder, en zeide eindelijk: ‘Jufvrouw laura, ik beging een groote onvoorzigtigheid.’
‘Maar hebt gij gestolen, hebt gij uwe weldoeners het geld ontvreemd.....?’ hernam laura haastig.
| |
| |
‘Ik... ik...’ stotterde sils, maar verder kon hij niet spreken, want laura's woorden: ‘Neen, neen, zoo min als john een dief het leven redde, zoo min zijt gij ook nu schuldig,’ verhinderden hem te vervolgen, en, na de woorden van het meisje, plotseling op haar toetredende, vatte hij haar hand, en zeide bijna onhoorbaar:
‘Jufvrouw laura, mijn hart dankt u voor dat vertrouwen, maar ziet gij... mijn woord... mijn pligt... ik mag mij niet nader verklaren; laat voor als nog de schuld mij drukken; in elk geval, spaar u zelve; laat het duistere vergrijp, waaraan ik schuldig moet zijn, geen bron van grooter smart of gemis voor u worden, dan gij nu reeds moet dragen. Trek uwe woorden terug, zeg, dat gij van mijne schuld de verzekering hebt bekomen. Zeg.....’
‘Nooit! nooit!’ viel laura in, ‘dat leerde mij mijn moeder niet. John zou zich mijner schamen, indien hij wist, dat ik onregt, regt noemde; neen, sils! ook het toegerekend brood der genade wil ik niet langer; gij hebt mij meermalen van rieka gesproken; het afsterven der oude vrouw verhaaldet gij ons gisteren. Welnu, zoo zij het vergunt, wil ik haar lot deelen; ook mijne handen zijn geschikt tot den arbeid; vereenigd, zal ons het noodige niet ontbreken. Daniël! ik wil, ik zal uw gewaande schuld betalen, en gij zult mijn voorspraak bij het meisje zijn; dit hart,’ besloot laura, haar hand op den boezem drukkende, ‘kan smart en rouw trotseren, doch vernedering van menschen - daartoe klopt het te hoog.’
Denzelfden avond verliet de jonge sils met den last eener hem zoo onteerende misdaad de woning der familie papaver. Wel had de vrouw des huizes, die, sedert haar echtvriend zijne kamer hield, het roer van state geheel in handen had, laura betuigd, dat de woorden van haar en van haar henri geen aanleiding tot haar
| |
| |
vertrek moesten zijn; maar het lieve, doch tevens hooghartige meisje was van het eens genomen besluit niet af te brengen, en onwillig om het effect als haar eigendom terug te nemen, wilde zij, dat het de schuld van den jongen zou dekken, die vrij het hoofd moest kunnen heffen, betuigende, dat de dank voor het genotene in haar hart zou blijven wonen, doch dat een gevoel van misgund genieten haar meer dan onverdragelijk was.
|
|