Nieuwe wandelingen door Nederland
(1888)–Jacobus Craandijk, P.A. Schipperus– Auteursrecht onbekend
[pagina t.o. III]
| |||
[pagina 1]
| |||
[Inleiding]Toen wij in den nazomer van 't jaar 1883 bij het eerwaardige Loevestein van onze welwillende lezers afscheid namen, was het meer uit een gevoel van bescheidenheid, dan wel omdat de stof of de lust voor verdere wandeltogten was uitgeput. Aan alles, zoo meenden wij, moest een einde komen; ongaarne zouden wij 't verwijt hooren, dat wij te veel vergden van het geduld dergenen, die ons tot dusver hadden vergezeld. Dan nog liever het ‘dankbaar maar niet voldaan’! Mogen wij dat verwachten? Wij durven het niet beslissen. Zeker kon 't ons niet anders dan hoogst aangenaam zijn, wanneer deze en gene met eenige teleurstelling vroeg: ‘Zijn de Wandelingen uit? Daar is toch nog wel meer te zien’. Ja, daar is nog veel meer te zien, zoowel in reeds bezochte streken, als in nog niet doorwandelde gedeelten. Daar zijn nog vrij wat merkwaardige landschappen en gebouwen, die verdienen beschreven en afgebeeld te worden. Daar zijn ook wel veranderingen te vermelden, onvolledige mededeelingen aan te vullen, vlugtig behandelde plaatsen wat naauwkeuriger te bezien. Aan stof voor Nieuwe Wandelingen door Nederland ontbreekt het niet, evenmin als het ons ontbreekt aan de opgewektheid, om nogmaals den wandelstaf op te vatten. De vraag is, of de stemmen, die tot voortgaan noodigden, de meening van velen of slechts van enkelen uitspraken. Onzen uitgever is de moed nog niet vergaan om er de proef van te nemen en zeer gaarne voldeden wij aan zijn' wensch, om daarbij het onze te doen. Reeds hervatten wij onzen aangenamen arbeid, door de lommerrijke dreven van de Vuursche, het welvarende Barneveld, het vriendelijke Twello met pen en potlood te doorwandelen en voor een drietal afleveringen is dus de stof reeds verzameld. Zonder een bepaald bindend programma te geven, meenen wij toch te mogen vermelden, dat ons | |||
[pagina 2]
| |||
nog voor den geest staan, togten als naar Valkeveen in het Gooi, naar de kasteelen Wijchen, Hernen, Doornenburg bij Nijmegen, Rechteren en Eerde boven Zwolle, naar Hulshorst, Essenburg, Staverden en eenige bosschen op de VeluweGa naar voetnoot1, naar Rijswijk en Voorburg bij den Haag, naar Heemstede, Houten, Schalkwijk boven Utrecht, naar Waardenburg en Zalt-Bommel, naar de Noordzee-eilanden, naar de omstreken van Arnhem of van Breda, waar nog wel 't een en ander, vroeger niet vermeld, is te bezoeken, in den omtrek van Haarlem, waar de schrijver thans zijn woonplaats heeft en nog keer op keer zooveel schoons mag vinden, aan niet allen, niet velen misschien, bekend. En wat hier niet genoemd wordt is daarom nog niet buitengesloten. Wenken en aanwijzingen van belangstellenden blijven welkom en zullen, zoo mogelijk, ter harte worden genomen. Wij hopen met trouw en naauwgezetheid weêr te geven wat wij zien en blijkt het ons, dat de voortzetting onzer wandelingen goedkeuring vindt, 't zou ons aangenaam wezen ook als een bewijs, dat men nog wel gaarne het een en ander hooren wil van het goede land onzer inwoning, want - zooals Heer Peter wijselijk opmerkt - ‘de liefde tot zijn land is ieder aangeboren’.
|
|