Roza van den boschkant
(1888)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans– Auteursrecht onbekend
[pagina 209]
| |
vallei der Maas. Ook daar was voor het meisje, die nooit anders dan de vlakten van Vlaanderen had gezien, veel te bewonderen. Zonder vermoeienis te gevoelen beklom zij de hooge bergen, en als zij de eerstemaal van de hoogte naar de aan hare voeten liggende stad blikte, en de Maas gelijk een onmeetbare boaslang in de zon zag glinsteren, riep zij in vervoering uit: ‘Hoe schoon! Hoe schoon! Dit oord zou ik willen bezingen.’ Te Luik verbleven zij drie dagen. Zij bezochten de oude kerken. Frederik vertelde aan zijne vrouw de legenden van het land van Luik, die hij door de boeken kende en alle dagen leidde hij haar naar een der bosschen in de nabijheid. Daar was Roza recht in haar schik, daar aan de zijde van haren hartsvriend in het gras gezeten, sprak van hetgeen zij in het eksterbosch in hare kindsheid had genoten bij hare grootmoeder, en zij luisterde hare verhalen op door dichterlijke bespiegelingen. ‘En nu stoomen wij voort,’ zei Frederik op zekeren morgen na het ontbijt, ‘wij moeten den Rijn zien, en dan keeren wij terug naar het geliefde Vlaanderen.’ Veertien dagen na hun vertrek ging de dokter hen met het nieuwe rijtuig, dat hen op hun trouwdag naar de kerk had gevoerd, aan het naastbijgelegen station van den spoorweg afhalen. Dat rijtuig was een bruidsgeschenk van mevrouw Goedbloet voor Roza. Toen zij aan de poort van het kasteeltje uitstapten, kwamen oom en tante Goedbloet en Celia hen tegemoet, om hun te huis welkom te heeten. Roza's gemoed was vol; zij wierp zich op den eersten stoel die onder haar bereik stond en weende. | |
[pagina 210]
| |
‘'t Is te veel, te veel geluk!’ stamelde zij. Vreugdetranen zijn spoedig gedroogd. De reiskleederen werden tegen anderen verwisseld; de koffie stond gereed met Frederik's lievelingsspijzen. En hoe zorgvuldig had men voor alles gezorgd. Er was overvloed van alles in kast en in kelder, zelfs was er hooi in den stal en haver in de kist voor het paard. Maar het mooiste was de stoffeering van het kasteeltje; al de vensters waren met goudkleurige lange gordijnen behangen, die van binnen overdekt waren met wit neteldoek. In de pronkkasten met glazen deuren merkte men kostbare geschenken van tante Goedbloet op, en Roza zag met blijdschap dat men grootmoeders kruidboek met het verroest stalen slot, als een pronkstuk tusschen een ouden zilveren theepot en een zilveren melkkan had gelegd. Welke teedere liefde! Waar men op dergelijke wijze voor de voorwerpen van weelde had gezorgd, ontbrak ook het noodzakelijke niet. Het kasteeltje was in een klein paleis herschapen, en de keuken was derwijze ingericht dat men er zich tehuis gevoelde. Nadat de familie afscheid had genomen gingen de jonge echtgenooten naar den tuin. De wilde kastanjeboomen pronkten thans met menigvuldige bloemtrossen, de doornhaag, die den moestuin afsloot, stond in vollen bloei en verspreidde een overheerlijken geur, en in de boomen achter de vliet, die hun eigendom langs den zuiderkant bespoelde, zongen twee nachtegalen. Den eersten nacht dat Roza in het bed met gedraaide pilaren sliep, droomde zij droomen van gelukzaligheid. | |
[pagina 211]
| |
Waren het de engeltjes wier beeltenis men in den troonhemel van het ledekant had gebeeldhouwd, die haar die droomen hadden aangebracht? Acht jaren waren sinds den trouwdag van den notaris Lucas en Roza Janssens verloopen en nog had geene enkele onweêrsvlaag hun huiselijken hemel verduisterd, en die jaren waren de ambtsbezigheden zoodanig aangegroeid, dat men met recht veronderstelde dat hij nu reeds een mooi fortuin had verworven. Zijn huwelijk was tweemaal gezegend, Roza had hem twee lieve kinderen geschonken. Zijn zoontje was zeven en zijn dochtertje zes jaar oud. Roza was de parel der vrouwen, het toonbeeld der moeders. Haar echtgenoot is voor haar alles, ofschoon zij ook nauwkeurig hare maatschappelijke plichten vervult. Dokter Lucas is nog de levenslustige man van voorheen, die als vroeger de gemeente helpt besturen van achter het gordijn, Juffer Celia, de edelmoedige oude juffer, schijnt niet verouderd. Als zij tijd heeft bezoekt zij elken dag hare Roza, die zij als zuster blijft beschouwen. Voor Elisabeth is Roza een beschermster, telkens als de dokter haar beknord heeft, gaat zij haar leed aan Roza klagen en telkens keert zij getroost huiswaarts. De oud-notaris Goedbloet is een beetje sukkelachtig geworden, maar zijne vrouw is veel vroolijker als voor het huwelijk van Frits en Roza. Zij is een nieuw leven begonnen; hun geluk schenkt haar levenskracht. Van zenuwziekte spreekt zij niet meer. Burgemeester Blokhout is overleden; zijn zoon Hugo is in zijne plaats in den gemeenteraad gekozen, en mijnheer Debus, de man van den vooruitgang, is burgemeester. | |
[pagina 212]
| |
Mevrouw Blokhout is zeer zwaarlijvig geworden en daar hare gestalte zich hierdoor achteroverbuigt, ziet zij er nog trotscher uit dan voorheen. Niet Regina, maar Alida is met den ontvanger der registratie, waar hare moeder vroeger tegen den dokter op zinspeelde, getrouwd. Regina wacht nog. De voorspelling die mevrouw Blokhout omtrent Roza bij het sluiten van haar huwelijk had gedaan, is niet verwezenlijkt. Zij had gezegd: ‘Zoodra Roza de vrouw van den notaris is, zal zij het hoogmoedigste schepsel van Vlaanderen wezen.’ En hoe is het gekomen? De jonge vrouw van den notaris weet zich te doen eerbiedigen, zonder dat zij den eerbied moet afdwingen. De aanzienlijkste vrouwen der gemeente beschouwen haar als haars gelijke, zelfs mevrouw Debus, die van adel is. Maar bij dit alles, is zij zeer eenvoudig gebleven. Elken Zondag namiddag rijdt zij met hare kinderen naar haar geliefd eksterbosch, dat zij thans ons bosch mag noemen; want Frederik en Roza zijn in gemeenschap van goederen getrouwd. Die uitstapjes zijn hare geliefdste uitspanning, zij wandelt met hare kinderen in het bosch. Onder den grooten beuk waar zij zich dikwijls heeft nedergezet om te droomen, zetten zij zich neêr in het gras, en daar vertelt moeder de sprookjes die zij van grootmoeder heeft gehoord. Zij maakt hare kinderen opmerkzaam op de schoonheden der natuur, en voor dat ze naar huis terugkeeren gaan ze koffie drinken bij Treze Crans. |
|