Een handvol gedichtjes voor brave kinderen
(1857)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans– Auteursrechtvrij
[pagina 79]
| |
[pagina 80]
| |
De jongste van die knechten
Was Jan, een jongeling,
Die nooit eene duimken verre
Zijn pligt te buiten ging;
Maar de andere was een snoodaard,
Een man van slechte faam,
Die Jan sinds jaren kende,
Lambertus was zijn naam.
Zoohaast hij Jan ontmoette
Beraamde hij een plan,
Om hem uit dienst te krijgen,
Maar sprak er niemand van;
Of anders vlieg ik zelf wel,
Zoo dacht hij, bij 't besluit,
Door Jan zijn overleggen,
In 't eind' mijn dienst nog uit.
Nu klaagt de booswicht daaglijks
Den braven jongling aan,
En trachtte met zijn heere
Alleen maar wel te staan.
| |
[pagina 81]
| |
Nu leed de jongling bitter:
Mijnheer was wreed en stuur:
Mevrouw, voorheen zoo vriendlijk,
Werd ook zoo op den duur.
Jan dacht: gewis is Lambert
De schuld van al dit kwaad,
Maar 't is welligt uit vreeze,
Ik voel voor hem geen haat.
Ik zal naar huis toe keeren,
Maar 't doet mij groot verdriet,
Dat mij voor 't eerst een meester
Gelijk een schurk aanziet;
Dit zal ik toch verklaren,
Maar 'k blijf bij mijn besluit,
Al woû hij mij weerhouden,
Ik ging zijn dienst toch uit.
| |
II.Nog pas had Jan dit vast besloten;
Wanneer er in de keukenkist,
Die Jan moest sluiten en bewaren,
Een zilvren lepel werd gemist.
| |
[pagina 82]
| |
Nu was het huis in rep en roer,
Wie waagde er zulk een stout bestaan?
En Lambert sprak weer tot zijn meester:
Dit heeft de huisknecht zelf gedaan.
Nu sprak Mijnheer van regt en regters;
Maar zijn mevrouw sprak: tijd geeft raad;
Zijt gij wel zeker van uw aanklagt,
Eer gij zoo plots tot regters gaat?
Er werd gewaakt, er werd geluisterd,
Tot eens in 't stilste van den nacht
Mijnheer gerucht hoort in de keuken,
Hij stapt er heen op 't onverwacht.
En daar stond Lambert voor het kistje;
Hij nam een zilvren vork er uit,
Sloot het weer zachtjes met een sleutel,
En ging dan henen met zijn buit.
Hij zal het in den kerker boeten,
Zoo zwoer de lang misleide heer,
Hij, die d'onschuldige deed lijden,
Vindt zeker geen genade meer.
| |
[pagina 83]
| |
III.Wijl Lambert in den kerker zucht,
Wordt Jan, als eigen kind,
Van d'achtbren meester en mevrouw
Geliefkoosd en bemind.
Nog lange jaren bleef hij daar,
Tot dat in 't eind' de dood
In een gezegend' ouderdom
Zijns meesters oogen sloot.
De jongling weende droef en luid,
Maar stond in 't testament,
En ging met eene zware som
In vrede weer naar Gent.
De brave Jan had geld en goed;
Hij werd geen huisknecht meer,
Maar leefde van zijn inkomgeld
Gerust gelijk een heer.
Zoo ziet gij, kindren, hoe dat God
De opregte deugd beloont,
En hoe Hij zijn regtvaardigheid
Ook aan den booswicht toont.
| |
[pagina 84]
| |
Geen slechte daad blijft ongestraft,
Hoe heimelijk geschied,
Want, kinderen, er is een God,
Een God die alles ziet.
|
|