Een handvol gedichtjes voor brave kinderen(1857)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] 5. Mathilde aan hare speelgenooten bij het afsterven van Celina. Maagdekens, mijn speelgenooten, Bloemen in den lenteglans, Door den Heere zaâmgevlochten, Als een witten roozenkrans; Waarom rollen van uw wangjes Traantjes van verdriet en rouw? 't Zijn als paarlen die de Hemel Neerstrooit met den morgendauw; Waarom buigt gij thans den schedel Moedeloos en droef ter neer? Waarom vouwt ge uw handjes zamen, In gebeden tot den Heer?...... [pagina 18] [p. 18] Ach! een lieve lentebloem, Prijkend in den maagdenglans, Kwijnde, en viel ontkleurd ter neder Uit den frisschen maagdenkrans. Zuiver als een witte lelie, 't Kelkje naar den grond gebukt, Lag zij als haar schuttende Engel Haar van de aard heeft weggerukt. En de reine leliebloem Geurt en bloeit voor 's Almagts troon, En Celina, ons geliefde, Praalt er met haar maagdenkroon. Weent, niet meer, o speelgenooten! Staakt dat smartelijk geluid, Wenkend steekt uw hartsvriendinne Naar u al de handjes uit. Vorige Volgende