Terwijl men bezig was met een groot papier met gouden boorden, waar de naam Prudens Kleit op stond, op den triomfboog te plakken, hield er een polderboerken, dat er zeer welstellend uitzag, voor het huis van mijnheer Van Dale stil.
‘Wat is er hier te doen?’ vroeg hij aan eenen der notarisklerken die mede een handjen uitstak.
‘Er wordt hier vandaag een groot geleerde, een jongeling die met de grootste onderscheiding zijn examen als ingenieur heeft afgelegd, ingehaald;’ antwoordde de klerk.
‘Bah! is het anders niet?’ zei de boer; ‘ik meende dat men hier den koning verwachtte.’
Ten drij ure namiddag was men met alles klaar. Meer en meer volk doorkruiste de straten; de muziekanten der Wsche harmonij liepen met hun muziekpapier het eene huis in en het andere uit, terwijl de huismoeders keerspottekens van potaarde maakten, tegen de verlichting des avonds.
Nardjen, de zoon van moeder Berlinde, was een der felsten geweest, om, van in den vroegen morgen, mastboomkens aan te brengen; en nu droeg hij aan den ingang van het dorp, langs den kant der Gentsche baan, drijkleurige vlaggen tot op den top der hoogste populieren: opdat hij, dien hij zijnen broeder noemde, van uit de verte zoude zien dat men in het dorp feest voor hem vierde.
Moeder Berlinde had men ook al vroeg in het dorp gezien, om, terwijl haar hart van vreugde over de zegepraal van haren lieveling klopte, in bloemen en loover te werken, als ware zij nog maar twrintig jaar.
Ten vier ure kwam een looper, in arlekijnskleeding, in het dorp aangedraafd.
‘Zij komen!’ riep hij hijgend.
De dorpsharmonij stond vóor het gemeente-huis verga-