XXXIV.
Nauwelijks zijn sedert de feestviering op Oosterwei vier jaren verloopen, en Alfons heeft reeds als advocaat de achting verworven van allen met wie hij in betrekking kwam. Zijne collegas zelf roemen zijne rechtschapenheid, en al zijne daden dragen den stempel van het genie, dat de bestuurder van het weezenhuis in het oog van den weesjongen had zien stralen, toen hij nog een kind was.
Klara is zoo gelukkig aan zijne zijde, als zij het door hare reine, belanglooze liefde heeft verdiend. De schrandere jonge vrouw is niet alleen eene zorgvuldige huismoeder, maar tevens voor den geleerden Alfons eene gezellin, die hem den arbeid licht en het leven zoet maakt en de familie Brabander, waartoe ook de oude Van der Maere behoort, is hem herkentelijk voor de liefde en de krachtdadigheid, waarmede hij hunne belangen heeft verdedigd, en de zaak met de lastige tante Christine tot den gewenschten uitslag heeft gebracht.
Alfons en Klara hebben reeds twee kinderen, twee zoontjes met donker haar en donkere oogen, die, wanneer zij het voorbeeld van hunnen vader volgen en zijn genie hebben geërfd, eens der wereld zullen toonen, dat de mensch noch edelen naam, noch door ouderdom getaande perkamenten behoeft, om waarlijk groot te zijn.
Fernand Germanes en Maria zijn een gelukkig paar, dat door de wereld schijnt te zweven gelijk twee vlin-