| |
| |
| |
Palmas y Pitos
Orlando, die mijn laatste feuilleton, zoo welsprekend betiteld Sol y Sombra gelezen heeft, heeft zich verbaasd, dat ik er heelemaal geen stierengevecht in beschreef! Hij verwachtte van mij, dat ik, vooral met dièn titel, nu een stierengevecht zoû beschrijven. Misschien dat gij, o lezer, het ook van mij verwachtte. En ik voel mij, om die verwachting, eenigszins als een redenaar, die, gedwongen door de omstandigheden, een speech moet af steken, waarin hij heelemaal geen lust heeft! Maar het zoû toch ook eigenlijk te gek zijn, in Spanje zijnde, u geèn stierengevecht te geven, zoo tusschen de Gothische kathedralen door. Welaan dan, ik geef u uw stierengevecht - het éenige, dat ik gezien heb, - en ik betitel mijn feuilleton met den naam van een ànder ‘tauriel’ tijdschrift: Palmas y Pitos: dat is, Palmtakken en Fluitgesnerp.
Uit deze matte inleiding, zult ge al begrepen hebben, dat ik heelemaal geen aficionado ben of ‘liefhebber’. Maar vóor ik u vertellen ga van het stierengevecht, dat wij in Sevilla zagen, wil ik vertellen van de Baskische stierengevechten, die ik in Nice zag...
Zij waren daar heelemaal niet serieus en wekten den spot en lachlust der Spanjaarden op. Zij waren daar niet meer dan behendig spel, maar ze waren er mij juist zoo welkom om. De mise-à-mort van den stier was verboden. De stier werd ook al zeer weinig gekweld. De stieren hadden er namen; zij heetten o.a.: Caramello en Artillero...Caramello was caramelkleurig, van glanzend gladde robe en Artillero was woest als een donderend kanonschot. De Baskische torero's waren vlugge, behendige jongens. Zij plantten wel banderillos in Caramello en Artillero en die vonden dat lang
| |
| |
niet aar genaam en schudden zich wat zij zich schudden konden, maar dié banderillos deden hen niet meer pijn dan ons een muskiete-steek doet. En wat alleraardigst sprongen die Baskische jongens, met saut-périlleux, over de stieren heen en wat gracieus speelden zij met de beesten, hun mantel hen latende wapperen voor de bliksemende oogen! Wel, was het spel gedaan, dan werd Caramello of Artillero ter stal terug geleid, gewasschen en verzorgd, hij kreeg een heerlijk extra maal en zijn leven was dat van een ‘artiste’, die wel werken moest voor zijn dagelijksch brood maar niet meer dan iedere andere acrobaat in het circus.
Ik vond het een aardig spel, maar de Spanjaarden in Nice vonden het...flauw. Zij hadden van hun standpunt misschien gelijk, geloof ik, nu ik een Spaansch stierengevecht heb gezien...
Dus ik moet het u beschrijven? Maar is een stierengevecht al niet reeds zoo dik wijls en met gloeiende kleuren beschreven? Ge vindt, dat ik er tòch een indruk van geven moet om ‘volledig’ te zijn: Wel nu dan...
De aanblik van de stampvolle arena is zeker al reeds een interessant gezicht. De eene helft der toeschouwers in de ‘weldadige’ schaduw; de andere omgloeid van de brandende namiddagzon. Een cuadrilla kon ik mij echter al reeds schitterender voorstellen dan ik haar zag...De twee alguaciles of gerechtsdienaren rijden binnen, in hunne antieke kostumen op mooie paarden gezeten en begeven zich naar de loge van de maestranza, waar de prezident naar het schouwspel ziet, de burgemeester of een andere hooge piet. Pauken en trompetten. Dan volgen te voet de toreros, de espadas, in hun zwaar met goud geborduurde, nauw sluitende pakjes, die ge allen minstens uit ‘Carmen’ kent. Apropos, onze jonge Spaansche vriend lacht om het woord: toreador, dat geen Spaansch is, zegt hij. Trouwens in Italië zegt men ook: ‘toreador’, vooral bij die spelen met den stier, waarbij de stier, bij de hoorens gegrepen, wordt neêr gedrukt op zijn knieën, een schouwspel, dat in de Campagna van Rome zeer interessant kan zijn, ook al is het niet altijd Ursus, die Lygia redt...
Als de prezident den sleutel van den toril - den stal - heeft ge- | |
| |
worpen in de arena, wordt de deur geopend en stormt de stier of...stormt niet binnen maar nadert hij achterdochtig, onwillig. En nu moet ge weten, dat niet alleen de stierenbestrijders palmas of pitos ontvangen, maar de stier zelve ook! Als het beest binnen stormt, krijgt het palmas, wordt met donderend gejuich ontvangen; als hij onwillig of achterdochtig is, zijn pitos onverbiddelijk zijn deel; alle fluitjes der aficionado's geven hem hunne minachting te kennen, het publiek revolteert zich en de onwaardige stier wordt weêr den toril binnen gedreven...Wel, als hij slim was, deed hij elken keer zoo onwillig en traag, als hij binnen de arena moest stormen: hij zoû misschien dan nog van ouderdom sterven op de malsche weiden van Andaluzië!
Terwijl de stormende stier...onherroepelijk tot den dood is veroordeeld, want deze strijd, deze ‘lidia’ eindigt immers - als er geen ‘ongeluk’ gebeurt - altijd met den nederlaag van den stier! Enfin, de stier is binnen gestormd. En nu vangt aan een spel, dat ik waarlijk heel mooi vind. De capeadores, dat zijn de torero's, die met den capeo of mantel werken, laten dien, rood, sierlijk wapperen voor de oogen van het verwoede dier, dat er zich met de horens in verwart. De koelbloedigheid der capeadores evenaart hunne gratie. Als met een danspas wijken zij uit voor den stier, of vlàk bij genaderd, houden zij, met de hand op zijn gekruinde voorhoofd, hem plotseling tegen en bedaren hem...Het is een strijd van behendigheid tegen kracht, van kalmte tegen woede, iets zeer sierlijks en zeer bewonderenswaardigs. De lijnen van dit schouwspel zijn een pracht voor de oogen. De woedende, stormende lijnen van den dravenden vierkanten stiervorm, met, telkens, den korten stoot van zijn gehoornden kop en daar tegen over de bijna speelsch gratieuze meerderheid van den eleganten torero, die zich draait op den hiel van zijn dansschoen. De mantel, die wappert en dan vooral die hand, die zich plotseling legt op het voorhoofd des stiers, tusschen zijn hoornen!
Wat er dan gebeurt, kan ik niet meer genieten. De picadores, die reeds in de cuadrilla onaangenaam aan deden op hunne ongelukkige, oude paarden en die den stier moeten prikken en prikkelen
| |
| |
met hunne pieken, zoo mogelijk met behoud van hun paard...zij hebben waarlijk niet de beau-rôle in dit spel, dat nu een marteling wordt en waarin niemand twijfelt, dat de stier, hoe dapper hij ook zij, zal ten onder gaan. In een antiek spel vocht een gladiator soms met een wild beest, leeuw of tijger, maar was het zéker, dat de gladiator verwon? Neen, de tijger of leeuw verscheurde soms den gladiator en het schouwspel, hoe wreed ook, was een strijd. Dit is, na een spel geweest te zijn, waarlijk geen strijd, maar een marteling, die onherroepelijk zal eindigen met den dood van het slachtoffer. De picadores prikken; de stier, plotseling, stoot zijn horens in de buik van het ten deele geblinddoekte paard...Het heeft mij verwonderd, zoo als die paarden sterven. Terwijl de ingewanden hunne gebarste lijven uit vloeien, blijven zij nòg staan, zakken dan langzaam op de knikkende beenen in een. Geen schreeuw, geen hinnik...Zijn zij reeds zóo moede en af gestompt van het slaveleven, dat zij voor kar of wagen hebben verduurd, vóor zij in de arena ‘op traden’, dat zij dien horenstoot bijna als een genade voelen en den dood bijna als een geluk??
Slechts zelden wil de picador zijn doodelijk gewond paard tòch nog berijden...Dàn protesteert het publiek. Het paard ligt neêr en de ‘beul’, de puntillero, geeft het dier een messteek in den hals, om het van verder lijden te bevrijden...
Iets schoons of dappers is in het werk der picadores niet. Zijzelve, wie een soort pantserbroek beschut voor den stoot van den stier, loopen weinig gevaar en het langzame, voorzichtige prikken en prikkelen van den stier, dat men castigar noemt - voor welk misdrijf wordt de stier ‘getuchtigd’? - is weêrzinwekkend, niet alléen om de opgeofferde paarden. Terwijl in het werk der banderilleros toch wel weder gratie te vinden is: zij zijn het die de banderillos, de met linten en bloemen versierde weêrhaken planten in den rug van den stier. Maar deze banderillos zijn venijniger dan die der Baskische toreros-pour-rire: de stier druipt reeds van bloed en hoe ook het zand van de arena wordt bij geharkt, dat bloed van den stier en der paarden, dat in dikke klonters overal neêr ligt...maant het ons niet, dat wij geen
| |
| |
oud-Romeinsche zielen meer hebben, ja zelfs geen moderne Spaansche zielen bezitten? Iets wee's stijgt op naar de keel bij den verderen aanblik van het schouwspel. Er is misschien heel veel ‘tauriele kunst’ in het werk der banderilleros te bewonderen of te critizeeren, maar ik beken al gedégoûteerd te zijn, voor de espada op treedt.
Of nu de espada ook nog zoo beroemd is - of hij heet Gallo of Machaquito of Bombita - meestal petits-noms van adoratie, die het volk hun geliefde toreros geeft - ik vraag u in gemoede, is er nu werkelijk, van een absoluut en niet van een ‘tauriel’ standpunt, iets te bewonderen in dit afmaken van een reeds uitgeputten, bloedende stier door den degen van den matador, letterlijk: dooder? Ik heb dien dag in Sevilla zes stieren zien dooden door drie beroemde matadores, maar werkelijk, ik heb er nu dan ook voor mijn geheele leven genoeg van en ga nooit meer naar een stierengevecht. Ik heb éen stier zien sneven, na dat de degen, die de matador hem niet precies in de gewilde, door de ‘kunst’ geëischte richting in den nek had gedreven, weder uit was gehaald om op nieuw enkele centimeters verder den stier te doorsteken, terwijl daarna de laàtste coup-de-grâce, waar de torero te chic voor is en zijn degen te fijn, nog gedaan wordt door het mes van den ‘beul’. Om den stier niet onnoodig langer te laten lijden, begrijpt ge. De stier werd, bij zijn dood, niet met palmas of toejuichingen overstelpt, als of het zijn schuld was, dat het afgemartelde dier eindelijk op de knieën boog en als een zwaar pak omtuimelde. Ik heb een anderen stier zien sterven met le beau geste. De stier, den degen in zijn hals, boog op de knieën en strekte den kop in pijn en doodsmart omhoog, en hij slaakte, de oogen verwilderd, een huilenden smartkreet, als of hij zich voèlde sterven en niet wilde...Hij werd met toejuichingen overstelpt - ik vermoed nièt om zijn geste en zijn kreet - maar omdat hij zich dapper verdedigd had. Maar behalve het gebaar van dien tragischen stier, was de aanblik van
den dood der vijf anderen een eentonig schouwspel, voor zij door het gespan der opgetuigde, dravende muilezels werden weg gesleept, de arena uit. Een ander maal verwoedde zich een stier, te dicht door
| |
| |
de espada ‘bewerkt’ bij het lijk van een paard, reeds onder een picador bezweken, op dat armzalige overblijfsel en wierp het telkens op, op zijn horenen, en wroette in den gapenden buik, en snoof razend in den plas van bloed...Die torero kon maar niet den verwoeden stier weg krijgen van het geheel open gescheurde paardenlijk...Ik heb mij niet af gewend, als het Engelsche meisje deed, dat vluchtte uit de loge harer familie en buiten, op de galerij, zich verdiepte in een Tauchnitzdeeltje. Ik wilde éen stierengevecht, maar dat ook geheel, aanschouwen. Welnu, ik hèb zes jonge stieren en ik geloof, daar tusschen, tien oftwaalf oude paarden zien vermoorden...En weet ge wat ik in dit schouwspel het allermooiste vond? Want er gebeurde, gelukkig, onverwacht, iets heel moois...
Toen de derde stier binnen stormde - ja, hij stormde binnen en was heel woest - stelde zich voor hem een jongen uit het publiek, die de galerij was over gesprongen. Hij was een bruine, krulharige Andaluzische vaquero, een koewachter, in een blauwe kiel en een blauwe broek en in zijn hand wapperde een vuile mantel. Hij was wat het publiek ironiesch noemt een capitalista, dat is, iemand, die voor zijn pleizier het tegen den stier op neemt, die niet betaald wordt, die het voor de eer doet. De bruine jongen was sterk en slank en vlug en behendig. En zijn zwarte oogen vol lachende eerzucht en zijn mond lachende ook in een heerlijke glorie van jong, dol pleizier, in éen woord, in een roes van enthoeziasme, begon hij als een volleerde capeador met zijn mantel vóor den stier te zwaaien en te wapperen - en deed al de floreos, als het heet, die hij maar wist te verzinnen. Hij slingerde zijn lap tusschen de stootende horens door en boven zijn eigen hoofd en tusschen de pooten van den razend dansenden stier en tusschen zijn eigen beenen en eindelijk stond hij, fier en zag om zich rond, gedrapeerd in zijn voddigen mantel. Een donderend gejuich barstte rond om hem heen en zijn eerzucht deed zijn oogen glinsteren van tranen. De stier nu, verblind, stond stil, krabde onverschillig met de hoeven in het zand...Maar uit het publiek stormden de ‘jongens van Sevilla’ op den capitalista toe en zij droegen hem op hunne schou- | |
| |
ders tot voor de loge van den prezident en daar, in een spontaan gebaar, stortte de blijde vaquero op zijn knieën en hief hijgende de handen op, als smeekte hij den prezident hem nu toch ook te looven of te beloonen voor zijn spel...En het was een heerlijk mooi gezicht omdat het zoo heerlijk is enthoeziasme te zien, al is het ook maar dat van een Andaluzischen vaquero, die wenscht
torero te worden...
* * *
Misschien, dat ik het niet weet, maar ik geloof niet, dat een stier een zoo vreeslijk woest beest is. Ik zie in de weilanden de stieren rustig grazen tusschen tal van paarden en de stieren denken er niet aan de paarden in den buik te stooten. Het is misschien heel dom van mij, dat ik het vraag, maar is een stier - ik meen een stier, die komt uit een der stierenfokkerijen of ganaderios van Spanje - werkelijk zoo woest? Of wordt hij alleen woest gemaakt, woest geplaagd, woest gemarteld? Ja, toen in de zestiende eeuw de Spaansche ridders de werkelijk wilde stieren in de open vlakten bekampten, toen, wil ik gelooven, waren die stieren woest. Zoo woest, dat geen moderne torero het misschien tegen hen had uit gehouden: op éen stierenkamp, in dien tijd, verloren eenmaal tien ridders het leven. Het torero-schap was toen nog geen métier, dat millionnair kon maken: het behoorde toen bij het ridderschap. Lucrezia Borgia beefde voor het leven van haar broeder Cesare, toen hij, tijdens de jubelfeesten van Paus Alexander, hun vader, den wilden, zwarten buffel bevocht in de arena voor St. Pieter te Rome. Zeer antiek is de Spaansche stierenkamp niet. In het midden der achttiende eeuw eerst bouwt Madrid zich zijn eerste, officieele plaza de toros en treden de, naar de regels der kunst opgevoede, toreros op. Werden de stierengevechten afgeschaft - er zijn werkelijk in Spanje velen hier vóor en vooral bijna alle vrouwen - dan zoû deze uit ridderlijkheid ontaarde wreedheid slechts ènkele honderde jaren bestaan hebben, te weinig om meer dan een menschenleven betreurd te worden door de laàtste aficionados, die over het laatste stierengevecht de palmas van hunne klappende
| |
| |
handen hadden doen vallen en de pitos tusschen hunne vooruit gestoken lippen hadden doen snerpen... |
|