| |
| |
| |
Sevilla
Beste lezer, laat mij beginnen met een anekdote. Er was eens een beroemde schrijfster, van eene nationaliteit, die ik niet noemen zal, omdat beroemde schrijfsters, wier nationaliteit bekend wordt, moeilijk haar verder incognito kunnen bewaren en ik gedecideerd het incognito van mijn beroemde schrijfster bewaren wil. Er was dus een beroemde schrijfster en er waren omstandigheden, zóo belangwekkend voor de beroemde schrijfster, dat zij gaarne zich enkelen tijd wenschte terug te trekken van het tooneel harer bekendheid en harer beroemdheid. Daarom vatte zij het plan op een reis te ondernemen naar Egypte en het Heilige Land; zij vertrok en werd aan het station uit geleide gedaan door een rij van letterkundige vereerders en vrienden. En na enkele dagen, die voor de zeereis schenen benut, verschenen van de hand der beroemde schrijfster schitterende artikels over Egypte, over Caïro, de pyramiden, over den Nijl in maanlichtstemming en de woestijn in dageraadstemming, ja zelfs over de toeristen, die de beroemde schrijfster op de Nijlboot ontmoet had...Deze artikelen, verrukkelijk geschreven, werden later tot een boekdeel verzameld en de schrijfster betitelde haar zooveelste boek met: Van Nijl naar Jordaan, of over Roode Zee naar Doode Zee, ofik weet niet met welken anderen titel.
In der daad, o beste lezer, was de beroemde schrijfster, met al de boeketten, die haar uitleiders haar hadden vereerd, gespoord drie kilometer ver, naar een dorpje, waar een dichte auto haar wachtte om haar over te brengen naar weêr een ander dorpje, diep in de bergen verstoken, waar de beroemde in een klein huisje, maar
| |
| |
omringd met atlassen, en gehéel de litteratuur, reeds verschenen over Roode Zee en zelfs Doode Zee, hare schitterende artikels schreef, af wachtende het einde zoo wel van haren artikelenreeks als van hare omstandigheden, wier belangwekkendheid met een gezond gekraai uit jonge longetjes werd bekroond.
Toen, o lezer, keerde de gevierde reizigster terug van...Jordaan en van Nijl naar...ik had u bijna verraden waarheen en werd zij aan het station verwelkomd door alle hare letterkundige vereerders en vrienden, met tal van boeketten, waarna een banket haar werd aangeboden: zij zat er aan met de zelfde blauwe voile, waarmeê zij de pyramiden beklommen had...
* * *
Wat dit alles met Sevilla te maken heeft? Beste lezer, ik help u op de hoogte. Ik ben werkelijk in Sevilla, van waar u dit feuilleton wordt toe gezonden (contrôleer maar aan Het Vaderland) maar wàt zoû mij verhinderen u nu eens een gloeiend artikel te schrijven over de processie's en feesten van de verledene Paaschweek?? Wat, u een overzicht te geven over de magnifique vroolijkheid van de Feria, die na de Paaschweek volgt? Want zie, naar briefkaarten en fotografieën kan men veel studeeren; met een beetje imaginatie - en men heeft mij wel eens verweten, dat ik er te veel had - zoû ik best u kunnen beschrijven, dat wat ik niet gezien heb, alleen omdat mijn vriend Orlando een boot te laat uit Buenos-Aires genomen heeft; heel schitterend zoû ik u dus een indruk kunnen geven van de feestmenigte in Sevilla (gedurende die Paaschweek altijd), van de tribunes, op welke wij zaten, van de antieke Romeinsche soldaten, die de processie openden, van de ‘Nazarenos’ of ‘broeders’ der verschillende broederschappen, die, bedekt met een sombere, zeer hoogen punthuif, waarin twee spookoogen, brandende kaarsen dragende, de Romeinsche soldaten volgen...En dan, o lezer van de pracht, als de heilige beelden worden aangedragen: de Virgen de la Esperanza, geheel omgeven in een stijven, sleependen hofmantel van fluweel, goud en juweelen, het Jezuskind, gekroond als een prins en gekleed in brokaat,
| |
| |
beurende tusschen alle de brandende luchters, die als een firmament om haar heen schitteren; en de Señor del Gran Poder, de Heer der Almacht, Jezus, in brokaten tuniek en doornenkroon van robijnen torsende zijn goud beslagen kruis...En dan, o lezer, van de emotie, als al het volk ter aarde knielt en de vrouwen snikken en de mannen hun kinderen òp beuren naar die gouden en brokaten heiligheden en bijna met elkander gaan vechten omdat, bij voorbeeld, de een de Virgen de la Esperanza voor trekt en de ander alleen toeverlaat vindt bij de Virgen de los Desamparados (Verlatenen). Heusch, héel moeilijk was het mij niet geweest u een lieflijke descriptie te zenden van den page's-dans der koorknapen voor het Hoog-Altaar der Kathedraal, kinderen gekleed als edelknapen ten tijde van Filips ii en die zich al daar bewegen met hoofsche sierlijkheid ter eere der H. Maagd...Zeer moeilijk was mij dat alles nièt geweest, maar ziet, ik ben zoo vreeslijk eerlijk en mijne omstandigheden zijn zoo vreeslijk weinig belangwekkend, dat ik de mystificatie er maar niet op waag en u eerlijk verklaar, dat wij een week in Sevilla zijn aan gekomen na de laatste processie en weinig meer hebben gezien van de Feria, dan dat de Spaansche, aristocratische familie's van Sevilla thee en manzanilla dronken in hunne expresselijk daarvoor op gerichte caseta's of huisjes op de weide van San Sebastian. Zij wenkten ons nièt binnen en wij reden de Feria om, zonder haar héel belangwekkend te vinden en dien avond zochten wij zelfs niet naar ‘mon ami’ Lilas Pastia, die bij de wallen van Sevilla schijnt te wonen en zoo geen thee, toch manzanilla schenkt, naar het schijnt, even min o lezer, als ik het waag u te verzekeren, dat ik mij scheren laat bij Figaro, in het straatje, welk ook?, numero vijftien, of dat ik Almaviva verrast heb, toen hij met enkele
muzikanten Rosine eene serenade bracht. En Don Juan de Tenorio, misschien, dat ik hem nog in Burgos ontmoet, voor het huis van Elvire, die, gemaskerd, hij niet als zijn eigen vrouw herkent, maar in Sevilla kan ik maar niet te weten komen waar zijn paleis is en voor wanneer hij den Marmeren Gast op een banket heeft uit genoodigd...Eerlijkheid, o eerlijkheid! O vreeslijke, burgerlijke eerlijkheid! Zij is het, o lezer, die mij weêr- | |
| |
houdt, u een schitterend artikel te schrijven over deze stad, die de reputatie heeft van in scherts, in levenslust, in glans van zwarte oogen en rooden glimlach alle andere steden te overtreffen! Eerlijkheid, o eerlijkheid! Zij is het, o lezer - mijn vreeslijke, burgerlijke eerlijkheid - die mij voor gaat zeggen nu ik u van Sevilla vertellen ga, zonder geëxalteerde beschrijvingen van processie en kermis, ja zelfs zonder er een eed op te doen, dat men, als in de opera, Carmen elken morgen, ‘quand la cloche a sonné’, bij de groote tabaksfabriek kan ontmoeten, rooden bloem in den mond, en verzekerende, dat zij u misschien morgen, misschien noòit beminnen kan, maar zeker niet van daag...
* * *
En nu mag eindelijk die zelfde eerlijkheid hier verzekeren, dat Sevilla ons gaf eene der grootste deceptie's, die een reputatie-rijke stad maar kan geven en dat Sevilla misschien in de Paasch-week een bizonder schouwspel kan zijn, maar dat de stad, die in Baedeker en in de opera zoo verheerlijkt werd, wel een der saaiste steden is, die ik ooit bezocht. Zoo verwònderlijk saai, dat ik mij af vraag - en mijn opinie wordt gedeeld door mijn reisgenooten -: hoe kòmt deze Andaluzische onder de steden aan haar ongepermetteerde faam?? Neen, heusch, het is een beetje erg, dit kleine, doode, onmogelijke provincie-stadje te verheerlijken als een dorado der levensvreugd?! Doodsche pleinen, doodsche straten, strekken zich om ons heen. Geen straatleven; alleen het volk vult de straat en het is, bij voorbeeld, in Barcelona, belangrijker; verder blijven de dames onzichtbaar of in haar rijtuig en zitten de heeren onbewegelijk in hun clubs. Net als in Indië en het is de zelfde verveling, die in Indische straten den ongelùkkigen man treft, die wel eens loopen wil en flâneeren. Als in Batavia voelt hij zich in Sevilla idioot! Wat dan? Toeren naar de Delicias. Dan ben je in de lijn. Goed, maar daarna? Zitten in een gezellig café? Er is er niet éen! De café's zijn voor het volk, want nógmaals: de dames komen er nooit en de heeren verlaten niet hun club. En de rampzalige vreemdeling? Hij maakt kamille-thee en ligt om half tien in
| |
| |
bed, na reeds een làngen middagsiësta te hebben genoten.
De ‘Sierpes’, de Slangenstraat, is beroemd als hartader van Sevilla. Maar wat een saai hartadertje! Vergelijk daarbij eens de Merceria in Venetië, waar ook geen rijtuigen rijden, maar waar het vroolijk, kleurig, amuzant wriemelt door een. De Sierpes! Als ik er bij toeval loop, haast ik mij er uit...Waarheen! Naar Kathedraal, Alcâzar, of muzeum, of naar het hôtel, naar bed, veel naar bed, heel veel naar bed. Ik voel mij dan ook heerlijk uit geslapen.
Ach, Sevilla, wat ben je vervelend! Ik zal probeeren wat goeds van je te vertellen, o Andaluzische! Als wij op ons balkon zitten en wij zitten er, als wij niet liggen in bed, zien wij op het plein San Fernando, een hof van palmen en héel mooi. De dadelpalmen zijn hier prachtig. En de tuinen van de Delicias zijn op dit oogenblik zoo ge-emailleerd met bloemen, dat zij werkelijk een heerlijkheid zijn. De jasmijnen, de rozen, de wilde amandels, zij dringen bloem tegen bloem; de oranjeboomen balsemen zwaar uit hun bloesems een wolk van geur, bijna te veel, bijna bedwelmend. Daar ginds schittert de Guadalquivir. Waarlijk, er danst wel eens een vroolijk paar op een bark bij het kastagnettengeklapper en het kon heel aardig zijn, maar zwarte smook van vele vuile schepen smeert over die poëzie en de punt van mijn neus wordt besmeurd en mijn vingers voelen vet van kolendamp. Ik kan met een zwarten neus en viezige vingers onmogelijk genieten van bloementuinen en van een bark vol dans op den Guadalquivir. Gelukkig, daar gaat een rijtuig. We toeren maar weêr de Delicias op; altijd maar toeren, als in Indië...Nu, op den Pincio te toeren, is heusch amuzanter; daar slingert de toer en klinkt de muziek; hièr, geen muziek en een rechte, rechte, rechte weg...O Delicias, o Sevilla!!
* * *
Ik wil niet meer brommen. Ge zult denken, dat ik slecht geslapen heb of gegeten. Maar ik heb u reeds verzekerd, dat ik uitstekend en zelfs te veel slaap en het ‘animale leven’ valt èrg meê in Spaansche hôtels. Er wordt veel kwaad van gesproken; à part de rare boter bij het ontbijt, die je verwonderlijk aan doet, is de keuken
| |
| |
heusch niet kwaad en, hoewel eentonig, te looven. Indische menschen kunnen, als wij doen, iederen dag nassi-goreng eten. Die is héel goed hier en Orlando (èrg moeilijk) houdt er zelfs van...
Dus nogmaals, ik wil niet meer brommen. Ik wil u liever verzekeren, dat de Kathedraal van Sevilla (vergeef mij, dit is, geloof ik, de vijfde Kathedraal, die ik u binnen leid), vooral van binnen, mooi is van zéer licht tintige, zware reuzenzuilen en een neêrval van licht, dat vooral zeeft door blauw glas. Van buiten (ook van binnen aan de welvingen) doet de platereske stijl mij niet aan. Die stijl, eenmaal gevolgd naar het voorbeeld van goud- en zilversmid, geeft iets koud-prachtiglijks, zèer bewerkt en geornamenteerd - werkelijk zilversmeêwerk in steen - dat geene aandoening wekt. Ik wil in een Gothische Kathedraal worden aangedaan en geroerd en niet af geleid door al die in een gedraaide krullen en ziellooze versieringen; ook de steenen luchters met steenen vlammen, die de kerk in de hoogte, buiten, omringen, zeggen niets. Toch, binnen, is eenige stemming bewaard...
En nu het Alcâzar: délices des Rois Maures...Erg, erg, erg gerestaureerd en, weet je, die restauraties van Moorsche bouwkunst zijn zoo gemakkelijk en zoo gevaarlijk. Het wordt zoo gladjes gedaan, dat zelfde motief van arabesk en entrelac (een wiskunstige Moorsche figuur) maar te herhalen in nieuwe tichel en nieuw mozaïek. Het wordt dan erg frisch en gemakkelijk voor Mie de schoonmaakster, die het Alcâzar met spons en water reinigen kan. Maar de atmosfeer is wèg...En zoo is er in deze zalen en patio's geen zùcht meer over van het leven der Moorsche koningen en hunne sultane's. Nu kàn dit ook moeilijk: eisch niet te veel, o op het Verleden verliefde lezer. Na de Moorsche koningen hebben de Katholische koningen hier gewoond. Pedro de Verschrikkelijke heeft hier ergens zijn Fransche bruid, arme Blanca, op gesloten en haar gemarteld en bespot met Maria Padilla, die troonde in deze gouden zalen en toen de bleeke, Bourbonsche lelie smeekte om genade, hebben Pedro's verschrikkelijke vuisten haar om den tengeren nek geworgd...Maar ook van deze tragedie fluistert geen stem meer om...Hoe zoû het ook kunnen: Karel v
| |
| |
heeft zeker die vreeslijke en droeve schimmen verjaagd. Hij vergrootte hier de prachtige tuinen - o bloemenschat van Sevilla, gij vergoedt ons veel, en ik vind uw rijkdom tóoverachtig! - en bouwde er dat aardige pavillioen van kleurige tichels tusschen de oranje-boomen, om te werken, om te mijmeren, misschien wel om reeds te smachten naar de kalmte van St. Just...En nu...nu is de hersteller aan het werk gegaan; de zalen van het Alcâzar zijn een aaneenschakeling van prachtige, Moorsch-achtige vertrekken en patio's maar niet meer...niet meer...en de minste Romeinsche ruïne in Forum of aan Via Appia - ook al verviel die tot een hoopje steen - geeft mij meer emotie, meer vizioen. Want emotie en vizioen, zij zijn als spinrag zoo fijn en spinrag glinstert óp in een zonnestraal, maar als in het Alcâzar van Sevilla de zon schijnt in het frissche fonteintje, zoû je wel een wipstoel er bij verlangen om wat te gojang-gojang en de courant te lezen bij een borrel... |
|