| |
| |
| |
IV Spaansch toerisme
| |
| |
Barcelona
Omdat het Noodlot het nu eenmaal gewild heeft, ben ik, o lezer, in Spanje...Onverwachts? Bijna...Voor hoe lang? Ik weet het niet. Of ik eenigen tijd in Barcelona zal blijven? Het is mij onbekend. Of ik een reis door Spanje zal maken? Ook hier weet ik niet op te antwoorden. De toekomst sluiert zich in het ongewisse, zoo wel voor mij, o lezer, als voor de feuilletons, die gij lezen zult...of zelfs misschien niet zult lezen...
En vreemdeling als ik ben in mijn eigen ongewisse toekomst, ben ik ook in dit vreemde land. Zonderlinge gewaarwording: vreemdeling te zijn! Ik ben geen vreemdeling in Italië, ik ben nauwlijks toerist in Zwitserland en Duitschland, ik ben te veel ‘Nicois’ in Nice geweest om mij er nù nog vreemdeling te voelen; ik zoû misschien mij wel wat vreemdeling voelen in Holland...Maar ook dat weet ik niet; wat ik wèl weet, is, dat ik vreemdeling ben en mij voel in Spanje, in Barcelona. Heden ben ik juist veertien dagen in Barcelona. En het gevoel van vreemdeling te zijn is, van af den eersten dag, onverminderd gebleven. Ik ben nog steeds een vreemdeling, in een vreemd land, tusschen vreemde menschen, wier taal mij bijna geheel vreemd is...
Het is een gevoel, dat ik sedert jaren niet gekend heb en het doet mij wat koud en eenzaam aan...Maar interesseeren u mijne koude, eenzame gevoelens? Neen, niet waar, en gij zijt in uw volste recht dat te vinden. Men verwacht niet van zijn feuilletonist, dat hij, om welke dingen ook, die hem wedervaren, zich koud en eenzaam voelt, zich treurig voelt en ongelukkig en dat mededeelt in de gelijkvloersche kolommen van een dagblad...Hij
| |
| |
is eenigszins, voor zijn publiek, de ‘paljas’, niet waar, die, als hij te voorschijn treedt, zich voor doet vroolijk en luchtig, zoo geestig en amuzant als hem maar mogelijk is en wier melancholieën al heel weinig belang inboezemen...Lezer, ik ben te dikwijls ‘paljas’ voor u geweest om heden ten minste - zoo niet paljas - niet al te oprecht te zijn; niet al te veel u te vervelen met te lyrische stemmingen en hoewel ik dikwijls geschreven heb - peccavi! - over menschen en dingen, waarover ik niet schrijven mòcht, schrijf ik u van daag alléen maar over...Spanjaarden en Barcelona...
* * *
Barcelona! Stad van brandewijn en anarchisme, ik had mij haar anders voor gesteld...Maar is dit niet altijd zoo? Stellen wij ons ooit iets voor als het is en vooral een land, een volk, een stad? Barcelona, de cosmopolitische stad van Arbeid en Vooruitgang in Spanje...Ja, ik had mij haar anders voorgesteld. Hoe? Ik zoû het u nauwlijks kunnen zeggen. Voorstellingen...zij wemelen zoo vaag in ons brein en nu reeds, na veertien dagen, is het Barcelona mijner voorstelling mij zelve een schim geworden...Want de werkelijkheid staat om mij en het is voorzichtiger u met feiten bezig te houden dan met voorstellingen en schimmen. Laat mij u dus geven het Barcelona der werkelijkheid. Een vrij drukke, levendige stad - maar nièt zoo druk en levendig als ik mij had verbeeld...Een saaie haven, of ziè ik die haven niet goed...Drukke straten en wandelwegen, en die tòch vervelend zijn, of is het mijn schuld, dat zij vervelend zijn...? Veel heen en weêr loopende menschen en toch geen zweem van gezellig straatverkeer, of ligt het aan mij, dat de gezelligheid hier ontbreekt...
Laten wij een weinig analyzeeren en vergelijken...Ik ben in Barcelona, tusschen Spanjaarden: ik ben niet meer in Italië, tusschen Italianen...
De stad, die mij omringt, heeft geen artistieke silhouet, als bijna iedere Italiaansche stad. Geen kerkkoepels, geen campanilen, geen antieke stadhuizen en emotievolle pleinen vertoonen zich voor mijn zoekend oog. Van de haven tot de Plaza de Cataluña strekt
| |
| |
de beroemde Rambla zich uit: wandel- en winkelader van Barcelona, met platanen afgezet. O zeker, ik had mij die Rambla weêr heel anders voorgesteld en het is niet hàre schuld, dat ik haar, trots hare lengte en drukte, noch mooi, noch gezellig vind...Wat ergert mij hier toch of maakt mij melancholiek? Zijn het mijne eigene gedachten of is het omdat, bij die haven, het standbeeld van Columbus met den vinger bezield naar...het Zuiden wijst, als meent hij dàar aan de kim Amerika te zien verrijzen!! Zuid-Amerika...Misschien is de richting van Columbus' vinger tòch goed en is het mijn schuld, dat ik zijne ontdekking meer Westelijk mij had gedacht...Treed ik mijn hôtel uit, dan zie ik dadelijk daar ginds, op een berg, de sombere silhouet van het fort van Montjuich (spreek uit: Montgoeiek). Het rijst somber en grauw en breed onder een sombere, grauw breede wolkenbank...en ik denk aan Ferrer...Maar wat weet ik van Ferrer! De jonge, Spaansche schilder, met wien wij van den winter samen in Florence waren, en die, Carlist of liever Don-Jaimist, ons vertelde, dat Ferrer zéer schuldig was, had misschien wel gelijk...Toch, ik weet het niet: dat sombere Montjuich, daar in de lucht, onder die grauwe wolk, maakt mij bijna bang en toch denk ik wel niet, dat juist ik er ooit zal worden op gesloten...! Ik loop de Rambla op. De Rambla...dat was vroeger een stroom, een kanaal, een gracht, en er langs, waar nu Barcelona's magazijnen zich rijen, heeft eenmaal misschien Hamilcar Barca zijn intocht gehouden, en zijn naam aan de overwonnen Iberische stad gegeven of heeft Segerik, de West-Goth, die Ataulf had vermoord, diens weduwe, de fiere Galla Placidia, gedwongen met andere Romeinsche matronen, vier uren lang te gaan vóor zijn zegekar...Thans is die stroom, dat kanaal, die gracht gedempt en de platanen ontluiken er onwillig schuchter de te teêre blaadjes onder de grauwe lucht, in slagregen en fellen wind.
Spreek mij van het mooie klimaat van Barcelona, als Baedeker en de Spanjaarden doen! Ik vermoed, dat de jaarlijksche twintig regendagen, van welke Baedeker gewaagt, voor mij zullen zijn bestemd...
Het is zes uur in den avond. De Rambla krioelt van men- | |
| |
schen...Te vergeefs zie ik uit naar een gezellig café. Weet ge, er zijn wel café's aan de Rambla, maar niet zoo een gezellig café als Aragno is of Gilli, waar je in en uit loopt, of je het oogenschijnlijk heel druk hebt met allerlei dingen en menschen, waar officieren en burgers en zelfs bedelaars en voyou's voor op het trottoir staan te lachen en te lanterfanten en te flâneeren en te kijken. De Spanjaard - ik meen den Barceloner - flâneert niet, noch staande, noch loopende...Hier niet de societeitjes der marciapiede, als in Italië...Hier de drukte alleen der naar hun doel gaande menschen. En die menschen, zij zijn de kleine-burgers en de werklui. O, ik wil geen kwaad zeggen van de kleine-burgers! Zij zijn dikwijls, geloof ik, brave, beste winkeliers, echtgenooten, huisvaders, vrienden...maar zij zijn absoluut oninteressant. En het doet mij, o zoo een pleizier, dat ik u verzekeren kan, dat integendeel Barcelona's werklui mij interesseeren. Ik noem ze de caballeros van de Rambla, want werkelijk, zij zijn de ‘heeren’ hier in deze moderne stad van vooruit strevende geesten. De werklui van Barcelona...zij zijn een type apart want ik denk niet, dat ik elders in Spanje die typen weêr zoû ontmoeten. Fier, recht, breed van schouder, energiek van koppen, verwondert u hun flinke, viriele silhouet, in het goed zittend bruin of grijs pilo pak. Dat ruwe, gestreepte fluweel van buis en broek, beide goed van snit, is besmeurd met de patine van het werk en doet veel mooier van kleur op de Rambla, dan de goedkoope cheviotjes van de kleine-burgers, die bij deze stoere figuren nog mizerabeler worden. Den werkmanskop dekt een sportpet, of zijn arbeid hem sport is geworden en ook zijn voet, die geschoeid is in den witten nationalen sandaalschoen is als geschoeid voor een sport; de wollen
bouffante zwiert om zijn breeden nek met éen slip op den rug geslingerd...
Ze zijn heel chic, die caballeros van de Rambla. Zij verpersoonlijken voor mij: Barcelona, den geest, de ziel dezer stad, deze fiere heeren van den arbeid, wier gelijke ik in geene andere stad heb gezien. Zij zijn het, die overheerschen de kleine-burgers en alle de anderen. Want waar zijn de andere menschen?? Ik kom ze niet tegen, noch officieren, noch burger-‘heeren’ en dames. Be- | |
| |
wegen zij zich in andere centra? Loopen de officieren niet in uniform en zijn de ‘heeren’ hier niet elegant en leert de kleine Barceloner uit een ander (Spaansch) A-B-C-boek, dan dat, waar uit ik leerde, dat D is de dame, die drentelt op straat? Zij drentelt hier niet, de dame, tusschen de vrouwen en meisjes, die meestal met een tulle-tje over het hoofd - zeer zelden met de mantilla - gaan ter misse of keeren van avonddienst. De elegante, eerste-klas bourgeois of bourgeoise ontbreekt, evenals hunne mooie auto's of equipage's ontbreken. Ontbreken zij misschien, de eersten, niet in Barcelona, de welvarende stad, zeer zeker ontbreken zij op de Rambla, waar de caballeros in het pilo den toon aan geven.
Zij zijn nu wel interessant, maar hunne te groote overheersching ontneemt aan de wandeling op de Rambla het cachet der flânerie. En toch, ik geloof, zij zèlve flâneeren, op dit uur. Maar wat zijn alle deze koppen anders dan de Italiaansche! Is dit, zoo niet de Castiliaansche, dan toch reeds de Catalaansche hoogmoed, die hoogmoed van den Catalaan, die zijn eigen taal spreekt en schrijft, zoo geheel verschillend van het Castiliaansch, die zijn eigen republikeinsche regeering wil, al schuilt ook hier de partij, en zeer aanzienlijk, van Don Jaime in de ‘traditionalistische’ clubs? De Italiaansche blik en glimlach, die blik, die altijd schalk, dikwijls dartel, nu en dan pervers, ‘zoekt’, de glimlach, die altijd stràalt, zijn gedaan: de Catalaan kijkt voor zich en glimlacht niet. Deze menschen zijn ernstig, ik geloof, dat zij veel denken en weinig van het leven genieten...
* * *
Dit alles - en misschien nòg meer - maakt, dat ik mij eenzaam en vreemd gevoel. En toch is het geen gevoel, dat verrassing was, is het een gevoel, reeds vooruit geweten, dat zijn zoû. Want Barcelona, hoe ‘Europeesch’ ook, is reeds Spanje...En Spanje, in het Zuiden, heeft in de verbeelding, reeds vóor het land is betreden, de donkere kleur, de sombere tint. Niet waar, als ge aan Hellas denkt, dan ziet ge het blauw en blank voor uw toeristenverbeelding, die reeds het Parthenon vooruit raadt onder den azuren
| |
| |
hemel; als ge aan Italië denkt, dan ziet ge het rood en goud gloeien en violet purper en alle die kleuren vertaand in de aandoenlijkheid der verledene prachten; als ge aan Spanje denkt, dan slaat een groote schaduw neêr, dan ziet ge het zwart, zwart van schaduw Gothischer kathedralen, zwart van dweepzucht en Inquizitie, zwart van Ribeira en Velasquez, zwart van ernst en hoogmoed; als ge aan Spanje denkt, ziet ge het Zuidelijke, donkere land. En hoe ‘Europeesch’ Barcelona is, een schaduw van die schaduw sloeg ook neêr op de moderne stad, die toch ‘Spaansch’ is gebleven, al zullen wij misschien later moeten bekennen, dat zij het o zoo weinig maar bleef...
* * *
In den avond is er misschien iets gloeienders op gevlamd in deze donkerte. Sla de zij-straat van de Rambla in, die genaamd is naar de graven van Asalto en die geleidt naar de plaats, genoemd naar den markies van Duero...Zoo aristocratische doopvaders begunstigden wel beiden zeer weinig voorname maar bizonder typische wijk. Het is waar, op hoek van Rambla en ‘Asalto’ - eenvoudigweg zoo geheeten met weglating van calle del conde...- rijst het paleis van het Credit Lyonnais, en in de straat zelve vertoonen zich nog enkele betere winkels en restaurants...Maar dan - wij zijn er des nachts, heel laat - gloeit het op, gloeit het op in de donkerte. Dan wordt de Asalto de straat der Barceloonsche nachtbrakerij, die geleidt naar de orgie van den ‘Duero’ (de markies n'y est pour rien, ben ik zeker van). De verdachte posada's, over wier balkons hangen de gefardeerde, van simili schitterende meiden, zoudt ge niet zoo dicht bij de Rambla vermoed hebben. Alle kleinere, groezelige bar's en café's zijn vól. Het is over eenen...Tal van griezelige cinema's lokken nog met hunne reclame-horreurs en hèlsen op van electriesch licht of dat geen geld kost in de stad van den Arbeid. De arbeid, waarna het feest gloeit, het goedkoope feest, want dit alles is het feest van den caballero in het pilo-pak. Het feest van den arbeider...Is hij niet moê van zijn werk? Ja, misschien; hij dommelt wel in, in deze cinema, in die tingel- | |
| |
tangel, in dat danshuis, maar tòch...hij gaat nog niet naar huis, waar zeker reeds moeder de vrouw in bed op hem wacht. Want, eindelijk, heeft hij zijn deel gekregen van het pleizier, van het genot, dat zoo lange eeuwen alleen voor den bourgeois was: hij geniet nu óok, hij pleiziert, en voor prijzen, die hij betalen kan. Dertig centimos voor de cine: vijftig voor
bal of ‘Apollo’, waar hij Japansche worstelaars ziet en Engelsche song-and-dance-girls beloert, dus ook leert van kosmopolitisme...In de electriesch op gelichte bar wordt hem zijn borrel gediend op een blaadje met een glas water er naast, precies als de bourgeois het krijgt in het rijke café op de Rambla. Om éen uur 's nachts laat de caballero in het pilo nog zijn schoenen poetsen door een jongentje van de limpiabotas, het schoenen-poets-salon daar ginds, zoodat hij, hoewel even dronken en moê, zonder modder bij moeder de vrouw terug komt. Hij eet sandwiches, zoete vladen, drinkt orgeaden en vreemde dranken en dat alles uit schitterende kraantjes, op gegoten kristal-achtig glas en hij steekt een anjelier in zijn knoopsgat. De barbier, daar ginds, knipt hem, barbiert hem heel goed, zelfs met smaak, voor twee stukjes kopergeld...Om éen uur, half twee 's nachts? Zeer zeker. Want niet altijd gaat hij zóo van de Asalto naar moeder-de-vrouw, dikwijls blijft hij nog wel een uurtje daar ginds in de posada, waar de simili-schitterende en gefardeerde hem over het balkon heeft toe gelachen, terwijl vlak beneden dat balkon de oude vodderaapster in den hoop vuilnis, zonder eenig respect voor ‘moderne’ hygiëne neêr gegooid bij het smalle trottoir, van hare gading graait en, soezelend bij het getjènk van ambulante muziekanten, een magere kat, in een donker poortje gehurkt, filozofeert over de dingen, in Barcelona, van vroeger en van thans... |
|