Van en over alles en iedereen
(1990)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| |
Schimmen van VenetiëZonder de pretentie te hebben toovenaar te zijn, lust het mij heden, - op een geheimzinnigen, nevelachtigen dag, die, als de droom van een droom, mistebleek over lagune en spookblank Venetië zijn wazige doorschijningen henen sleept - ze voor u en mij op te roepen met mijn vluchtige woord: de éenige magie, die misschien een weinig de mijne is; voor u op te roepen de schimmen van wie in Venetië naam wonnen en faam. Het eerst zien wij verschijnen den reiziger, Marco Polo; uit de diepte der dertiende eeuw treedt hij te voorschijn en het schijnt ons belang wekkend, dat in dièn tijd een Venetiaan zóo verre reizen ondernam en de, in Europa geheel onbekende, landen van het Verre Oosten bezocht: Marco Polo, de Middeneeuwsche, avontuurlijke handelsreiziger, komt tot in Kublaï, aan het hof van den Groot-Khan der Mongolen, blijft zeventien jaren in dienst van dezen fabelachtigen potentaat, die hem zendingen van vertrouwen op draagt naar Tartarije, naar China - het sprookjesachtige ‘Cathay’ - naar Japan en onze Sunda-eilanden. Komt de reiziger eindelijk schatrijk in zijne vaderstad terug, dan rust hij een galei uit en neemt deel aan den oorlog tegen Genua. De Genueezen nemen Marco Polo gevangen, en in zijn kerker schrijft hij het wonderbaarlijke verslag zijner Reizen, zóo ongelooflijk zijn tijdgenooten toe schijnend, dat zij ze niet zonder twijfel aanvaardden, terwijl integendeel de latere geografen in Marco Polo's verhalen gewaardeerd hebben het trouwe relaas van een even koenen als eerlijken onderzoeker...Achter de kerk van S. Gian Chrisostomo zien wij nog Marco Po- | |
[pagina 388]
| |
lo's paleis, waar hij geboren werd, waar hij stierf, en de binnenplaats, waar het paleis zich verheft, werd genaamd Corte del Millione, omdat men meende, dat Marco geweldig opsneed, als hij van de fabelschatten des Grooten Mongools vertelde en beweerde, dat deze zijne introductie-brieven voor verre vorsten hem graveeren deed op tabletten van goud...
* * *
Uit de statige rij van Venetië's Dogen treedt spoedig daarna (1354) de tragische figuur van den ouden Marino Faliero...Hij is, na grooten roem in Venetië's dienst te hebben verwonnen, de hartstochtelijke minnaar zijner beeldschoone, jonge vrouw, deze grijsaard van meer dan zeventig jaar, wien de hermelijnen-en-gouden mantel omvalt, wien de hoornmuts omprangt de grauwe lokken. Een lid van den Raad van Veertig, Steno, vermoedelijk fier afgewezen door de jeugdige Dogaressa, wreekt zich door haar te bespotten als de immer maagdelijke vrouw van een jaloerschen, onmachtigen man; de Doge klaagt den beleediger aan en de Raad straft Steno met een lichte gevangenschap. Marino Faliero, hartstochtelijk, somber thans broedende over zijn haat, die deze lichte straf een tweede bespotting oordeelt, wordt bezield door een tragische wraakzucht tegen geheel de Regeering zijner stad, tegen den Raad van Veertig en den Raad van Tien, tegen àlle patriciërs; hij spant samen met tal van plebeïsche ondergeschikten; het plan wordt beraamd alle patriciërs uit te roeien in een vreeslijk bloedbad en Marino Faliero zal met de soevereine macht worden bekleed. De samenzwering ontdekt, worden de mindere samenzweerders door den beul onthoofd tusschen de twee zuilen der Piazzetta; de oude man echter, nadat hem hermelijn en insigniën zijn afgerukt, wordt gedwongen het hoofd te buigen over het blok, in den binnenhof van het Paleis, en het is een der Tienmannen, wiens zwaard hem af houwt dat grijze hoofd... Komt ge nu nog in de Sala del Maggior Consiglio en laat ge uw oog gaan langs de Doge-portretten aan den bovenfries, dan treft u een zwarten sluier, geschilderd ter plaatse, waar Marino Falie- | |
[pagina 389]
| |
ro's konterfeitsel eenmaal was afgebeeld en onder dien sluier het wreede woord:
Hic est locus Marini Falithri
decapitati pro criminibus...
Achter het zwarte floers verdwijnt de tragische, sombere kop van den grijsaard met het jeugdige hart, die de beleediging, zijne liefde aangedaan, èen oogenblik dieper en heviger voelde dan de hooge achting voor het vaderland, voor de vaderstad, voor Venetië...
* * *
Wij zullen onze schimmen varieeren...Wij zullen na een koenen handelsreiziger-en-explorateur, na een tragischen, ouden Doge de schim op roepen van een geleerde en bibliograaf, wiens kostelijke drukkunst een wereldberoemde faam verwon: Aldo Manucci is de schim, die thans duidelijker op schemert, die na zijne studie der klassieke letteren, in 1490, zijne drukkerij te Venetië sticht. Door Pico di Mirandola, den jeugdigen, geleerden vriend van den magnifiquen Lorenzo geholpen, geeft Aldo Manucci, de eerste drukken uit van Aristoteles en Plato, van Herodotos, Thukydides, Aeschulos, Sofokles, Theokritos: de thans onschatbare en bijna onvindbare editie's, gemerkt met den dolfijn en het anker. Aldo, door zijne zonen bij gestaan, was een man, die het drúk had, met zoo vele klassieke schrijvers voor het allereerst te leggen onder zijn fijne pers, zoo dat hij boven zijn huisdeur - hij woonde in het Campo di Sant' Agostino - een inscriptie had gegraveerd met de bede aan alle bezoekers, wat zij te vragen hadden in weinige woorden àf te doen en een bezig man aan den arbeid te laten: de Venetianen, klaarblijkelijk, waren destijds even woordenrijxe klappeien als zij tot heden nog immer gebleven zijn...
* * *
Waar blijven in onze schimmen-cinema nu toch de Venetiaansche vrouwen?? Wij hebben èven eene jeugdige Dogaressa voor ons | |
[pagina 390]
| |
zien wemelen, maar zij liet nauwlijks indruk na, het zachte, fiere kind met hare zware blonde vlechten, pareldoorweven, en het zware brokaten sleepkleed, de kindvrouw van den ouden, hartstochtelijken Doge...Waar blijven zij dan toch, de schoone Desdemona's, de rosblonde Venetiaanschen...? Het is een feit, dat wij niet vele historische vrouwegestalten zien dagen, zoo als wij er zouden dagen zien in Florence of Rome, maar tóch, hier verschijnt misschien de beroemdste; hier wandelt Catarina Cornaro het verleden uit; hier mengt zich tusschen onze schimmen eindelijk eene vrouw, een blonde patricische, een Dochter van San Marco, die gekroond werd tot Koningin van Cyprus...Kent ge de oude opera van Halévy: La Reine de Chypre...?? Ik hoorde haar in mijn eerste jeugd, als de Vlaamsche dichter ‘het lied, dat het hart ontroert’:
Die tijd is lang voorbij...
en eene opera doet zóo weinig historiesch aan, dat wij de Catherine, die forte-chanteuse is, maar liever zullen elimineeren...De historische Catarina Cornaro - haar portret door Titiaan in de Uffizi is een beetje stijf - heeft behalve dit schilderij tastbare souvenirs achter gelaten, verzameld in het Museo Correr alhier; het zijn de détails van Catarina's toilettafel, die waarlijk wel een weemoedig amuzante aandoening den bezichtiger geven: het geschulpte waschbekken van verguld, wat klein, maar groot genoeg om den parfum uit gindsche kristallen-en-gouden flacons over de blanke vingers er boven te gieten; de haarborstel van vermeil, de schildpadden kam; de mooie juweeldoozen van verguld en agaath; de poeierdoozen en vergulde vaasjes voor het rood en het zwart; de vaporizator, in den vorm van een gouden blaasbalgje; het couvert - mes, vork en lepel - van goud en agaath; de vergulde breinaalden en het naaigerei...Aandoenlijke, sierlijke kleinigheden, die voor ons op roepen de elegante vrouwelijkheid eener voomame Venetiaansche uit den eersten tijd der Renaissance...Catarina, voor het Hoogaltaar der Baziliek, aangenomen door de Republiek, als Dochter van San Marco, huwt - wij weten alleen door | |
[pagina 391]
| |
de opera, dat zij bovendien een onbekenden ridder beminde - Jacques de Lusignan, koning van Cyprus en Jeruzalem...Na vijf jaren is zij weduwe, maar regeert jaren lang als regentes voor haar zoon onder de moeilijkste omstandigheden, want Venetië, dat het koninkrijk der Dochter van San Marco begeert, poogt de ongelukkige moeder tot afstand te dwingen...Gedachtig aan haar kind, den erfgenaam van zijner vaderen troon, geeft zij eerst niet toe, houdt den diplomatieken strijd vol met hare hebzuchtige vaderstad, tot zij eindelijk, op aandringen van Giorgio Cornaro, haar oom, toe geeft, te zwak, te moê, te uitgeput verder voor haar jeugdigen zoon te strijden...De koningin van Cyprus en Jeruzalem doet afstand...Zij was negentien, toen zij weduwe werd; zij was vijf-en-twintig slechts toen zij afstand deed: zij leeft tot oudheid van dagen, tot haar zes-en-vijftigste jaar, haar weemoedig naleven van zelfverwijt voort in Venetië, in haar paleis aan het Gran-Canale, of in haar buitenverblijf te Asolo. Sterft zij, zoo wordt zij met groote eere begraven. De Patriarch, de Doge, de Signoria, begeleiden hare baar, toortsen ter hand, over de schipbrug, die geslagen is van haar paleis naar de kerk der Ss. Apostoli...Het is een stormige, wolkige nacht...Op de kist ligt de koningskroon van Cyprus, maar Catarina zelve, de koningin, had gewenscht begraven te worden in het ordegewaad der Franciscanen: ruwe, bruine pij met de kap en de geeselkoorde... Catarina Cornaro! Haar leven is geweest een korte schittering, een zware strijd en toen...een lang, lang leven van weemoed en betreurenis haar kind niet zijn erfdeel te hebben bewaard...en zij is de meest ontroerende en aandoende onder de rosblonde, blanke dochteren der lagune: zij is ook de duidelijkste, dit oogenblik, voor ons geweest...maar hare schim is al weder verzweefd...Ga naar voetnoot1
* * * | |
[pagina 392]
| |
Ik zoû u nu gaarne, o lezer, de liefdeschim willen op roepen van een blanke Dogaressa, die een bruinen gondelier bemint en hem in een maannacht van het balkon van het Paleis haar geparfumeerden zakdoek toe werpt, maar...die schim is werkelijk niet in de Historie te vinden en vooral zoû de afstand van balkon tot lagune te wijd zijn voor dat verliefde gebaar, zoo dat ik nu heusch tot de heeren terug moet keeren en weêr mannelijke geesten bezweren ga...En helaas, in stede van verliefde schimmen, zijn het de zeer tragische schimmen der Foscari, die daar voor ons doemen: de oude Doge en zijn ongelukkige zoon Jacopo, achtervolgd door den haat van Loredano, die den Doge verwijt den dood van vader en bloedverwanten en wraak wil nemen tot in het uiterste! Jacopo wordt beschuldigd geschenken te ontvangen van vreemde vorsten, wordt beschuldigd van hoogverraad, gemarteld op de folterplank, veroordeeld en zijn eigen vader gedwongen zijne verbanning uit te spreken. Te Treviso kwijnt de jonge man vijfjaren en wordt op nieuw beschuldigd een senator, Donato, te hebben vermoord. Op nieuw wordt hij gefolterd, veroordeeld; op nieuw wordt zijn vader gedwongen zijne thans levenslange verbanning uit te spreken, naar Candia. Thans bedrijft Jacopo zijn eenige, in die tijden zeer schuldige, misdaad: hij schrijft aan een vreemden vorst, Francesco Sforza, Hertog van Milaan, om bemiddeling. De brief onderschept, wordt de ongelukkige martelaar naar Venetië gevoerd, ten derden male gefolterd, veroordeeld...Hij poogt zich te verontschuldigen door te verklaren, dat hij àlles had gewaagd om nog eenmaal Venetië's lucht te ademen en zijne ouders, vrouw en kinderen weêr te zien...Helaas, zijn vader is gedwongen hem te veroordeelen tot levenslange gevangenschap; en de jonge man bezwijkt van smart in zijn cel...Dadelijk blijkt zijne onschuld; een edelman, Erizzo, op zijn sterfbed, verklaart de moordenaar te zijn van Donato... Maar steeds broedt Loredano zijn helsche haat...Thans klaagt hij den Doge, die had durven te snikken toen hij voor immer afscheid nam van zijn zoon, aan van onnoozelheid en ongeschiktheid tot regeeren. Hij zelve brengt het decreet den Doge, die | |
[pagina 393]
| |
gelaten antwoordt, dat hij zich voegt naar de wil van Venetië...De rampzalige grijsaard ontdoet zichzelven van zijn mantel en muts en keten en verlaat het Palazzo Ducale, waar hij vijf-endertig jaren heeft geregeerd, voor zijn eigen paleis aan het Kanaal. Den dag, dat de nieuwe Doge verkozen wordt, hoort de oude Foscari de klokken luiden, terwijl hij geknield ligt op zijn bidstoel, en sterft... De schimmen der Foscari, Byron riep ze reeds in zijne tragedie voor ons op, zoo als hij ook Marino Faliero deed...
* * *
De bloedige schim van Marcantonio Bragadin...Bloediger dan de schim van Banco rijst het vreeslijke spook daar voor ons... Het is voor Famagosta, hoofdstad van Cyprus, die de Turken belegeren; na maanden heldhaftige verdediging is de stad genoodzaakt zich over te geven; de Turksche Pascha, in de hoffelijkste termen, prijst den moed der bezetting en is genegen tot eervolle voorwaarden. Bragadin, gouverneur van Cyprus, zelve, zal de sleutels der stad den Pascha in zijn kamp komen overhandigen. Hij komt omringd van zijn staf, in den rooden mantel zijner waardigheid, het roode zonnescherm boven zijn hoofd opgestoken...De Pascha, eerst hoffelijk, dan kouder, springt plotseling op en verwijt Bragadin in hevige termen den dood veler Muzelmannen...De Venetiaansche officieren worden doorstoken; voor Bragadin zijn de verfijndste martelingen uit gedacht. Drie malen wordt hem de nek ontbloot op het blok; drie malen heft de beul zijn zwaard; drie malen blijft de veroordeelde gespaard...Zijne ooren worden af gesneden; durende tien dagen dwingen de beulen hem zware zakken met zand te zeulen naar de batterijen en telken keer den grond voor des Pascha's tent, die hij telkens voorbij gaat, te kussen...Hij hangt geheschen aan een mast van een der schepen, over geleverd aan den spot der matrozen...Dan nadert, langzaam het einde...Op het stadsplein wordt hij ontdaan van zijn kleederen, geketend aan een staak op het schavot en levend gevild, voor de oogen des Pascha's...Zijn huid dan, met stroo | |
[pagina 394]
| |
gepropt, wordt op een koe geheschen, en, het roode zonnescherm boven die verschrikkelijkheid op gestoken, dit vreeslijke overblijfsel rond geleid door de straten der stad; eindelijk, aan den boegspriet gehangen van de galei des Turkschen admiraals, wappert het zijn bloedige trofee, tot Constantinopel toe... De familie kocht later den huid terug en wat over was van Bragadin, werd in een urn besloten en bij gezet in Ss. Giovanni e Paolo...
* * *
Ik wil eindigen met een amuzante oproeping om u spoedig te doen vergeten, dat de menschen soms duivels waren...Ik wil voor u op roepen de schim van Pietro Aretino, wel geen Venetiaan geboren, maar toch meer Venetiaan dan ‘bewoner van Arezzo’...Aretino - zijn portret door Titiaan, in Pitti, zien wij nog voor ons: prachtig van fellen blik, geestig durvend charmeursgelaat, omplooid door het weelderige overkleed met de breede purperen zijden revers: een van Titiaans heerlijkste werken - Pietro Aretino, bastaardzoon van een edelman, is uit Arezzo verbannen om een brutaal sonnet op de geestelijkheid. Hij vestigt zich als boekbinder te Perugia, hij komt in Rome zelfs in dienst bij Leo x en Clemens vii, maar op nieuw wordt hij verbannen om zijn niet alleen obsceene, maar persoonlijke sonnetten...Hoe vindt hij een schuilplaats bij Giovanni delle Bande Nere, den dapperen veldheersoldaat onder de Medici? Vermoedelijk waardeerde de joviale Giovanni den guitigen, brutalen geest van Aretino, want zij worden groote vrienden en aan Giovanni's sterfbedde - hij sterft na een operatie op een been - is Aretino, ontroerd, aanwezig...Thans vestigt de rakkert zich in Venetië. Hij leeft er van zijn pen; hij leeft er vooral van de geestige en brutale satire zijner pen en zijn satire wordt bijna chantage. Zijn bijnaam is: de geesel der prinsen. Alle grooten der aarde vreezen hem. Velen geven hem kostbare geschenken om hem te vriend te houden. Hij prijst wie het meest betaalt. Steekt hij eerst zijn trompet om Frans i te looven, hij verandert dadelijk van muziek, als Karel v hem méer | |
[pagina 395]
| |
betaalt. Zijn arendsoogen doorpriemen de zielen, zijn brutaal mooie mond spot met allen en alles. Tevens bekoort zijn geest en leest men met ondeugend genot zijn zeer gewaagde verhalen, zijne sonnetten, die belachelijk maken en wie niet betaalt, kunnen bezoedelen tot in het innigste leven...Zijn roep en roem, zijn faam en naam maken hem zoo ijdel, dat hij zichzelven noemt: il divino...Komt hem dit te pas, dan doet hij vroom en schrijft, na zijne schuine komedie's en schalke dialogen, over De Zeven Boetepsalmen! Paus Julius iii loopt er bijna in en wil hem een kardinaalshoed geven!! Zoo ver komt het toch niet. Maar is hij de geesel der prinsen, hij is de lieveling der kunstenaars. Zij zijn allen gek op hem, op zijn onuitbluschbare vroolijkheid, op zijn dolle grappen, op zijn dwazen of fijnen geest, op zijn brillante conversatie, op zijn vermakelijken omgang. Michelangelo had reeds met hem op, maar Titiaan, Veronese en Sansovino waren dol op hun Aretino. De grijze, baardige Titiaan, ongenaakbaar trotsch, hij, de schilder-psycholoog van keizers en koningen, van Karel v en Filips ii; de bevallige, zwierige, flonkerige Veronese; de geniale bouwmeester van Venetië, Sansovino, een tikje decadent reeds in zijn sculptuur, zij schateren met hun drieën om de onvermoeide grappen en ondeugendheden van Aretino, en zij luisteren verkneuterd toe als hij een dubbelzinnig sonnet voorleest, dat de een of ander met doorzichtige toespeling fijntjes weet te bekladden. We zièn ze met elkaâr zitten, in het ruime, prachtige atelier van den schatrijken, bijna negentigjarigen ‘prins der schilders’!! Aretino, hij is gestorven aan een fou-rire! En toen hij, toch een beetje bang, voor wat hier-namaals zoû komen, nog smeekte om het Heilige Oliesel, wist hij, half gestikt, zijn laatste grap uit te brengen en hokte: - Nu dat ik gezalfd ben, zullen de ratten geen vat op me hebben...!! Ten minste...dat wordt zoo verteld! |
|