Voorspel
Als Amida, de Zalige en de Ontfermende, die niet wenschte in opperste gelukzaligheid Nirwâna binnen te drijven, over de meren van glans, waar de duizende zonnende lotosbloemen hoog op stengelen ontluiken, als Amida verschijnt in het Oosten, aan de kimmen der zeeën of tusschen de kartellijnen der wijde bergen, die weg golven van hooglanden naar laaglanden toe, stralen zijne oogen, straalt zijn boezem en stralen zijne vingertippen.
En met deze beurt hij, rondom zijn hals, het Snoer der Ontferming aan allen wie hem naderen in het leven na den dood, hoe klein en nietig ook waren wie hem nu aanzien in zijner oogen glorie. Hij beurt het Snoer, dat hangt driedubbel hem rondom den hals, opdat allen, die stierven na dit nietig kleine maar smartvolle leven, het zullen grijpen en uitrusten aan zijn hart.
Want hij is het, Amida Boeddha, die, voór elke sterveling gelukzalig zoû zijn, niet wenschte, in opperste gelukzaligheid, over de meren van glans, waar ontluiken, stengel-hoog, de duizende zonnende lotosbloemen, zelve te drijven Nirwâna binnen.
Gezegend zijt gij, Boeddha Amida! Namu Amida Butsu!