ge vrouw, van bazalt. Maar het lijf, dat hurkte neêr in het zand, was een leeuw en de voorpooten, uitgestrekt, staken als muren vooruit.
En zoo groot was de schaduw, zoo ontzaglijk het dier, dat zelfs de triomf van Emeralda klein werd.
- Sfinx! sprak Emeralda. Ik wil weten. Ik ben machtig, maar er is macht boven mij. Er zijn sferen boven de mijne, en er zijn goden boven mijn goddelijkheid. Er zijn wereldwetten, die mijn schepter niet wijzigen kan. Sfinx, zeg mij het raadsel. Onthul mij, waar schuilt het Juweel, dat de Almacht geeft over de wereld en God, opdat ik het vin de en de machtigste zij aller goden. Sfinx, antwoord mij, zeg ik u. Open uw steenen lippen en laat éenmaal weêrklinken uw stem, die de wereld van wonder zal sidderen doen. Eeuwen lang hebt ge gezwegen: Sfinx, spreek nu. Want als ge niet spreekt, Sfinx, en mij niet onthult waar schuilt het Juweel, dan zal ik u, zoo reusachtig groot en ontzaglijk, verzengen tot wat witte asch, en over u gaan in triomf. Sfinx, spreek!
De sfinx zweeg. De sfinx zag met oogen van steen in de zandhoos en aschregen uit. Haar bazalten lippen bleven gesloten.
- Sfinx, spreek!! dreigde Emeralda, opstralende van woede.
De sfinx zweeg en zag uit.
Emeralda strekte haar schepter uit en richtte haar vernietigende stralen.
De stralen braken op het bazalt met knetterende vonken uit een als brekende bliksemschichten.
Emeralda slaakte een kreet, rauw en verscheurend. Zij slingerde haar gebroken schepter weg. Maar zij twijfelde niet aan haar grootere macht, en zij dreigde ten laatste male:
- Verschrikkelijke Sfinx, beef! Ik ben verschrikkelijker dan gij!! Spreek, Sfinx!!!
De sfinx zweeg.
Toen rukte Emeralda aan de teugels.
De razende paarden steigerden, snuivende, schuimende, blazende, brieschende, trappelende, trekkende en reden tegen de sfinx op.