loover. Hij wrong de handen en ijlde verder. Toen kwam hij aan de plek, waar Psyche placht te rusten in het mos aan de beek, in de schaduw der heesters.
- Wie zegt mij, waar Psyche is? riep Eros uit in wanhoop en hij wierp zich in het mos en snikte.
- Eros! klonk een zwakke stem.
- Wie spreekt daar?
- Ik, een witte viool, die Psyche plukte... Hoor mij spoedig aan, want ik voel mij sterven en mijn elvestem klinkt al haast onhoorbaar aan je oor. Hoor mij aan... ik lig naast je, neem mij in je hand...
Eros nam de bloem.
- Psyche is door den Sater gelokt in het bosch. De bacchanten hebben haar meêgesleept. Dit was haar laatste woord: dat zij je onwaardig was, en ging, en om vergeving bad... Zij kon niet blijven, zeide zij; zij ging...! Eros, vergeef haar!
De bloem verschrompelde in zijn hand.
Eros stond op en wankelde: ook hij voelde zich sterven.
Hij ging treurig en langs zijn pad waren nu alle de bloemen verschrompeld. De beek was droog. De leeuwerik lag dood voor zijn voeten. De cupido's lagen dood in de verwelkte rozen.
Eros ging in den koepel en viel op het purperen bedde neêr.
Een enkele duif zieltoogde nog aan het marmeren bekken.
De snaren van de lier waren alle gebarsten...
Ook Eros voelde zijn leven vloeien uit zijn lichaam.
Hij hief òp zijn oogen, die braken, en zag om in den koepel: het kristal verweerde en spleet met lange scheuren.
- Heilige machten! bad hij. Vergeeft haar als ik haar vergeef en hebt haar lief tot het Einde, als ik haar liefheb voor eeuwig. Laat haar vinden wat zij zoekt, laat haar dwalen eens nemen een einde, laat haar zweven, als zij zweven moet, tot in de réinste sfeer... Deze sfeer was de aarde, het zoete Heden, het kleine rustpunt, waarop zij niet dwalen kon en dus voelde den dwaaldrang in zich... Heilige machten, laat haar vinden wat haar geluk is, éenmaal: