wiekjes opgetrokken. Vaal en grauw was de lucht.
Dien nacht sliep Psyche in Eros' armen, en de fluit lokte haar aan de kim...
Zij wond zich los en stond op...
Zij wilde hem kussen voor het laatst, maar dorst niet, om hem niet te wekken.
- Vaarwel! fluisterde ze heel zacht. Edele Eros, beminde gemaal, vaarwel! Ik ben je onwaardig. De zoen van den Sater brandt nog mij de lippen: mijn verhemelte is verhit van het druivensap. Vaarwel...! En als het zoo kan...: vergeef me!!
Zij ging...
De nacht was donderzwoel, de bloemen hingen uitgeput, de nachtegaal stiet een kreet, en zij dacht, dat het een uil was. Vleêrmuizen slapperden rond met flapperende vlerken.
Zij ging met zekeren tred. Zij volgde de beek, tot waar die vloeide in het dal. Ginds... dansten de bacchanten, de Sater in haar midden.
- Hoera, hoera! riepen zij ruw en heesch en zij smeten haar met een druiventros.
Zij aarzelde een oogenblik...
Zij sloeg de oogen op. Door den valen nacht schitterde éen star, als een koude, trotsche blik.
- Heilige star! sprak Psyche. Gij, die mij vroeger bewaakt hebt, en mij nu voor altijd verlaat... Zeg hem, dat ik onwaardig ben en hem smeek mij te vergeven!
De star verborg zich in den nacht.
- Kom! riepen de bacchanten.
Psyche deed een stap vooruit...
- Beek! riep zij nu. Kleine stroom van het land van het Heden, kabbelende klare rust, waarin ik nooit meer mij koelen zal... o zeg hem, dat ik onwaardig ben en hem smeek mij te vergeven!!
De beek pruttelde over de steenen en mompelde: neen, neen...
- Kom! Kom! riepen de bacchanten.
Nu plukte Psyche een enkele viool, wit als een meisjesgezichtje.
- Zachte viool! sprak ze. Nederige bloem, wees niet trotsch! Je