Inleiding
Louis Couperus werd ons ontrukt weinige dagen nadat hij de laatste drukproeven van dit werk had gecorrigeerd; het Voorwoord dat hij naar ik weet van plan was te schrijven, vloeide nooit uit zijn pen. En aangezien een korte inleiding gebruikelijk is, en hier om bepaalde redenen gewenscht, heb ik op mij genomen dit boek met een enkel woord bij den lezer te introduceeren.
Couperus ondernam, vergezeld van zijn echtgenoote, in het najaar van 1921 een reis naar Nederlandsch Indië, China en Japan, als Speciaal Correspondent der ‘Haagsche Post’. In een-en-zeventig brieven, die verschenen in de nummers van 17 December 1921 tot en met 5 Mei 1923, gaf hij de ontvangen indrukken weder. Het plan voor een tocht door China moest worden opgegeven omdat daar onlusten waren uitgebroken; en hij ging na een zeer kort oponthoud in Hongkong door naar Japan, waar hij ernstig ziek werd. Het teekende zijn merkwaardig plichtsbesef en zijn wonderlijke wilskracht dat hij, nauwelijks weder aan de betere hand, opnieuw aan den arbeid toog om de opdracht die hij had aanvaard te vervullen; en ik heb mij vaak afgevraagd of dit doorzetten, tegen den raad zijner zorgzame levensgezellin in, zijn normaal weêrstandsvermogen niet dermate verminderde, dat een infectie die anders misschien geen beteekenis zoude hebben gehad het allertreurigste gevolg na zich sleepte.
In de volgende bladzijden vindt men, met weglatingen en toevoegingen en met - doorgaans kleine - wijzigingen in den tekst, de brieven uit Nederlandsch Indië, waaraan zijn toegevoegd het laatste portret van den schrijver en een aantal reproducties en