| |
| |
| |
Het eerste huwelijksgeluk
- Hier, zeide mij mijn jonge Japansche vriend, terwijl wij wandelden bij de bamboebosschen achter het kasteel van Odàwara en hij toonde mij een bevallig theehuis; hier heb ik mijn vrouw voor het eerst gezien.
Ik wist reeds, dat ik heel voorzichtig moest zijn met vragen, tegenover een Japanner. Hij geeft u wel gaarne antwoord en doet dit zelfs glimlachende maar er zijn toch vele dingen, die men in Japan niet vraagt. Ik vergenoegde mij dus niets te vragen, maar enkel te glimlachen - er wordt veel geglimlacht in Japan, bijna evenveel als er diep voor elkander gebogen wordt - en mijn glimlach ontmoette hoffelijk dien van mijn jongen Japanschen vriend.
Hij was nog de zoon van zijn vader; ik meen, dat hij nog jong was - de zoon van een rijken ‘curio’-koopman - maar hijzelve deed niet in antiquiteit en hing dus, finantieel gesproken, nog van zijn vader af. Hij heette Tojo-Ta-Rò, dat beteekent de Eerste Zoon Voorspoed of liever, letterlijk, Voorspoed de Eerste Zoon, in onderscheiding met zijn twee broeders Takè-Ji-Rò, of Tweede Zoon Bamboe, zoo ge niet prefereert: Bamboe, de Tweede Zoon en Matzu-Sabu-Rò, dat is - laat mij het maar aanstonds volgens de letter vertalen: Pijnboom, de Derde Zoon. Drie zonen in éene Japansche familie! Het is een zegen van Boeddha, zoo groot als zegen maar zijn kan: de twee dochters telden dan ook niet mede in het huis van mijn vriends vader; toch heetten zij met allerliefste namen, Umè, dat is Pruim en Tama, dat is Juweel maar van Pruim en Juweel zal hier geen kwestie zijn.
Er is hier alleen maar kwestie van Tojo-Ta-Rò, van mijn
| |
| |
vriend de Eerste Zoon, Voorspoed, die voor de eerste maal zijne vrouw had gezien bij het bevallige theehuis in het bamboe-bosch achter het kasteel van Odàwara.
- En hoe zijn jullie toen getrouwd? waagde ik het eindelijk te vragen, meer om iets te zeggen dan uit belang. Maar Tojo - ik noem hem nu maar eenvoudig Voorspoed of Tojo-San, zoo ge wilt: meneer Voorspoed - liet niet na mij uitvoerig te vertellen hoe hij getrouwd was, en hoewel zijn verhaal nauwlijks novelle werd maar meer een zede-schildering bleef, noteerde ik die arglistig en bracht haar in woord ten gerieve van lezers, die willen weten hoe een jongeman trouwt in Japan.
* * *
Het was dan gekomen, dat een vriend van papa, den antiquair, een idee had gekregen en wel het idee, dat Tojo toch op den leeftijd was gekomen om een huwelijk aan te gaan. De vriend was niet meer of minder dan graaf Ishimura, of Haku-Shaku Ishimura, om hem in het Japansch zijn titel te geven. Hoe die beiden bevriend waren, weet ik niet maar ik geloof, dat papa Atsumoto - zoo heette de antiquair - onzen Haku-Shaku wel eens geld had geleend; wel, papa Atsumoto was van nederige origine maar onze Haku-Shaku stamde minstens af van de Fujìwara's - de aloudste adel van Japan - en ging om, in Tokio, met alleen Kô-Shaku's, dat zijn prinsen en met Ko-Shaku's, dat zijn markiezen (als ge Kō zegt in plaats van Kô) en Haku-Shaku's, Shi-Shaku's en Dan-Shaku's, dat zijn graven, burggraven en baronnen. De vriendschap tusschen graaf Ishimura en Atsumoto, den ‘curio-dealer’, berustte alleen - ik durf er een eed op doen - op finantieele overweging van den verarmden graaf en ijdelheid van den rijke pipa van Tojo, ik meen van mijn vriend Voorspoed.
Wel, graaf Ishimura wist een allerliefst vrouwtje voor den jongen man; Tojo telde twintig jaren en het meiske in kwestie even zestien. Rijk was zij niet, maar dat behoefde ook niet, niet waar? Maar wat zij wèl was, dat was van ouden adel; zij was eigenlijk een nichtje van graaf Ishimura. Of de jongelui elkaâr niet eens
| |
| |
konden ontmoeten? vroeg de graaf aan zijn vriend, Tojo's pipa.
En graaf Ishimura trad dus op als...‘go-between’, dat is, hoewel het Engelsch klinkt, het bijna Japansche woord voor den ‘middelaar’, zonder wien geen huwelijk in Dai-Nippon wordt gesloten...
De ‘go-between’...hij arrangeert eigenlijk alles. Het gaat noóit zonder een ‘go-between’: dat zoû toch ook niet fatsoenlijk zijn. En de ‘go-between’ is soms een vriend maar ook soms een tante; dat hangt heelemaal af van de omstandigheden. In het geval, dat ons interesseert, was de ‘go-between’ een vriend en wel een graaf. Er was een langdurig gesprek tusschen den graaf en Tojo's vader met Tojo's moeder, met Oku-San Atsumoto, mevrouw Atsumoto, anders eenvoudig Riu genaamd, dat is Wilg. Maar Oku-San, dat beteekent wel ‘mevrouw’ maar symboliesch slechts; letterlijk beteekent Oku-San, het Eerwaardig Diepste (van het Huis), waarmeê natuurlijk bedoeld wordt, dat een Japansche huisvrouw verdiept in haar huis moet blijven zitten, zonder naar voren te treden. Het geen mevrouw Wilg ook wel nimmer deed voor de buitenwereld, zich echter in de binnenwereld van haar diepe huis schadeloos stellende want daar regeerde zij en zij alleen. Dat huis was zeer groot en voor de eene helft Europeesch gemeubileerd en voor de andere helft Japansch, met een ‘tokonoma’ of nis, waar iedere twee dagen eén enkel, steeds ander kunstvoorwerp werd te sier gesteld. Mevrouw Wilg troostte zich, als alle Japansche gehuwde vrouwen, op lateren leeftijd voor al de minderwaardigheid, die zij zich had moeten laten welgevallen toen zij een jonge maagd en daarna een jong vrouwtje geweest was. Sedert - gezegend zij Boeddha! - hare schoonmoeder dood was, die haar altijd gepest had, was mevrouw Wilg opgetreden. Zij was opgetreden tegen haar man, hare drie zonen - driewerf gezegend zij Boeddha! - hare twee dochters, hare bloedverwanten, hare bedienden. Mevrouw Wilg had het nu maar voor het zeggen. Klein, heel mollig, als zwart gelakt het, nog met ouderwetsche lussen gekapte, haar - hare dochtertjes mochten zich kappen zooals het in Parijs gedaan werd -, op hare kousvoetjes, gespleten bij den
| |
| |
grooten teen, en in hare donkere, stemmige kimono's, waarop een wapentje geborduurd op de mouwen - iedere Japanner heeft zijn wapen - dribbelde mevrouw Wilg door het groote, diepe huis en ging, als de zede het wilde, àchter haar man in het Japansche gedeelte, maar voòr hem als zij beiden naar hun Empire-ameubelement in het Europeesche kwartier gingen kijken, want zij wist hoe het behoorde, zoowel in Europa als in Japan.
* * *
De conversatie tusschen Tojo's ouders en graaf Ishimura liep zeer bevredigend af: mevrouw Wilg gaf zich gewonnen en dat beteekende eigenlijk alles. Dus Tojo zoû dan trouwen het lieve nichtje van den graaf. Zij heette Kinu-Kô, dat beteekent zoo veel als Freule Zijde of letterlijk: Zijde-Freule en dat is toch wel een lieve naam. Bloemenamen, die doen zoo geisha-achtig aan; boomenen vruchtennamen zijn al veel meer gedistingeerd, maar ‘Freule Zijde’ is wel een naam, en titel, die indruk maakt op zielen van burgerlijke afkomst. Freule Zijde...ge voelt in dien naam het glanzende, zachte, soupele, eenvoudig voorname; de zijde symbolizeert àlle goede hoedanigheden en waardeerbare deugden. De zijde is ook oer-afkomstig uit deftig China, de zijdeworm zelfs ook; geen burgerman zoû zijne dochter durven noemen met den naam: Zijde.
- Tojo, zeide mevrouw Wilg tot haar zoon; we hebben dan maar beslist, dat je moet trouwen met...freule Zijde.
En mevrouw Wilg liefkoosde met wulpsch tongetje den aristocratischen naam van Tojo's aanstaande bruid.
- Maar mag ik haar niet eens van te voren zien? had Tojo toen gevraagd.
- Natuurlijk, had graaf Ishimura ge-antwoord, die tegenwoordig was. De aanstaande echtgenooten mogen best elkaâr eens zien, voor dat àlles beslist is.
De ontmoeting, de eerste ontmoeting van Tojo en Freule Zijde werd dus bepaald maar die ontmoeting zoû zéer platoniesch blijven. Het ging alzoo in zijn werk: mevrouw Wilg en Tojo,
| |
| |
doende of er heelemaal niets aan de hand was, zouden thee gaan drinken in het theehuis, ge weet wel, dat elegante theehuis bij het bamboe-bosch, achter het kasteel van Odàwara. Het is een sierlijk pavillioen, met lage, tafelbreede bamboe-rustbanken er voor: het was het mooie zomerseizoen van de bloeiende wistaria's en de paars-blauwe takken bloemsems hingen als doorzichtig gordijn neêr van het bamboe traliewerk, dat de rustbanken overbreidde. Trossen bloesems, aan elkaâr geregen bloesemfranjes hangen dan van het traliewerk af en de stam van den boom is, in tegenstelling met die brooze prachten, heel forsch, heel zwaar, heel oud, en werkt zich drie-, viervoudig verkronkeld, naar boven om de takken te breiden links en rechts, over de horizontale bamboe-stijlen.
Mevrouw Wilg en Tojo, door een dienaar vergezeld, die een reusachtige papieren parasol droeg, toe, omdat de zon zacht was, waren dus naar het theehuis gegaan en bestelden er thee. Mevrouw Wilg had zich sierlijk gedost, in paars-mauve, stemmige kimono met zilverig doorschemerende groene en grijze obi. Voor deze gelegenheid had zij ook haar Japanschen gala-hoed opgezet, rond en hoog als een soort mand of korf, die overwelft het ingewikkelde kapsel van de Japansche matrone. Zulk een hoed is wel ouderwetsch, wordt weinig meer gedragen maar toch...voor eene gelegenheid als van daag...de Ontmoeting!...had mevrouw Wilg meenen goed te doen haar korfhoed niet thuis te laten. Tojo, in sierlijke kimono en overkimono, zijn haar Westersch geknipt en gepommadeerd, zat quasi nonchalant naast zijne moeder, die gehurkt op de lage bamboe-rustbank had plaats genomen. Een bevallig gelakt tafeltje op heel lage pootjes werd voor hen op de breede bank geplaatst. Twee allerliefste dienstmeisjes brachten de thee.
Waarlijk, zulke Japansche soubretjes zijn allerliefst. Zij zijn tot in het ranke nekje toe geblanket met zoo zacht roze en wit, dat hare gezichtjes aan appelbloesem doen denken. Zij zijn keurig gekapt en de lussen van haar kapsel zijn geurig van camelia-olie. Groote pinnen steken als pijlen, drie, vier, in het haar. Is kimono ook donkerkleurig, obi is bont veelvervig en vormt de vierkante,
| |
| |
groote zakstrik op den rug. Dit is ook uit kuischheid om te verhelen wat anders de strakke kimono te veel zoû doen uitkomen. Is het figuurtje dan ook een weinig vervormeloosd, het gezichtje er boven blijft als van een plaatje, als van een Japansche prent. En dan loopen deze meisjes altijd in ceremonie. Zij brengen met kleine pasjes nu de kopjes thee op minuscuul gelakt roode blaadjes en beuren het hoog voor zich in beide handjes. Zij brengen het plechtig en statig en de dunne wasem krinkelt als een blauw spiraaltje doorschijnend uit de kopjes op.
Zoo zetten, diep buigende en zorgende geen droppel te spillen, twee allerliefste dienstmeisjes voor mevrouw Wilg en haar zoon Tojo twee heel kleine kopjes thee op het laagpootige, verlakte tafeltje, bogen weêr en nog eens weêr en keerden plechtig en statig om, om terug te keeren, met, voór zich gebeurd, twee fijne porseleinen bordjes, waarop een rond, wit koekje lag, van doorsuikerd rijstemeel.
Toen bogen zij weêr en nog eens weêr en mevrouw Wilg en Tojo bogen terug en de dienstmeisjes, in ceremonie, verdwenen en mevrouw Wilg en Tojo staarden aandachtig eerst in hunne wasemende kopjes voor zij die ter lippen brachten om niet het air te hebben te versmachten van dorst en te toonen te kunnen wachten tot hunne thee bekoeld was.
Toen dronken zij de thee. Maar de witte koekjes vouwden zij keurig in twee witte, papieren servetjes en staken zich die in gordel en mouw, om meê te nemen naar huis.
Op dit oogenblik kwam langs het houten hek, over den weg langs het theehuis, een elegant gezelschap. Het was graaf Ishimura, die immers wel ‘go-between’ had willen zijn in de delicate kwestie, die zich ontspinnen ging. En het was eene voorname dame met naast zich een allerliefst meiske. En achter die beide dames ging een kamerjuffer en een dienaar met een reusachtige papieren parasol, maar toe, omdat zacht de zon scheen.
De voorname dame was niet minder dan mevrouw Dauwdrop, eene baronesse, de echtgenoote van een Dan-Shaku, dat is een Japansche baron. En ter zijde van mevrouw Dauwdrop liep
| |
| |
Freule Zijde, Kinu-Kô. Mevrouw Dauwdrop was eene nog jeugdige moeder en freule Zijde was een schatje. Zij waren allerliefst geblanket als Japansche vrouwen van allen stand gewoon zijn, dienstmeisjes en adellijke dames en hare kimono's en obi's waren harmonieus gekozen in kleur, zoodat moeder en dochter elkander geen schade van indruk zouden kunnen doen. Getemperde kleuren in grijs en roze en zilver voor het freuletje; iets van paars en even wat purper, met een draadje goud er tusschen door voor mama. De adellijke wapentjes gestikt op de mouwen. Maar wat mevrouw Wilg zéer aangenaam trof - en waar zij een beetje zenuwachtig over geweest was, was dit: Mevrouw Dauwdrop droeg haar korfhoed, haar ronde, zwart gelakte korfhoed! Even als zij, mevrouw Wilg, droeg! Hoe allerliefst van mevrouw Dauwdrop! Want had het niet ook kunnen zijn, dat mevrouw Dauwdrop, eene baronesse, thuis gezegd had, minachtend de familie haars aanstaanden schoonzoons: ‘ik zet nièt mijn korfhoed op!’ Maar zij had wèl den korfhoed opgezet, net als mevrouw Wilg, die maar de vrouw van een schatrijken antiquair was; zij eerde dus mevrouw Wilg, door dit gedaan te hebben, net als mevrouw Wilg mevrouw Dauwdrop ge-eerd had door haar korfhoed zich op te zetten.
O mevrouw Wilg was zoó gevleid, om mevrouw Dauwdrops korfhoed, dat zij wel had willen opstaan, toeschieten en diep buigen voor mevrouw Dauwdrop. Maar dat zoû, op dit oogenblik der voorbereide, plechtige Ontmoeting, heelemaal niet geweest zijn als het behoorde.
Mevrouw Wilg bleef dus zitten, haar kopje thee in de hand. Ook Tojo bleef zitten; geen van beiden verroerde zich. Dat was zoo als het behoorde. Nader kwam het voorname gezelschap en graaf Ishimura glimlachte wel en knipoogde zelfs even. Mevrouw Dauwdrop ook glimlachte in de richting van mevrouw Wilg en mevrouw Wilg, zeer gevleid, glimlachte terug. Het was een over en weêr weven van glimlachen.
Maar Tojo zag naar freule Zijde en vond haar heél lief. Heel klein, heel fijn, als een poppetje, als een duifje, in haar lichtgrijs,
| |
| |
met roze-en-zilveren obi, met haar appelbloesemgezichtje, waarin het neusje lang was alsof Outamaro het geteekend had en haar jonge-meisjeskapsel, eenvoudig rond om het ronde kopje. Freule Zijde liep met de oogjes, die als ledeloos waren, neêr geslagen maar toen zij het theehuis genaderd waren, sloeg freule Zijde ze op. Zij mocht, zij moest dit doen. Zij deed het ook precies zooals het behoorde. En zij zag even Tojo aan en Tojo zag haar in de oogjes. Toen sloeg freule Zijde de oogjes weêr neêr, het gezelschap liep voorbij, in laatste over en weêr geweven glimlachen, en...
De Eerste Ontmoeting was ten einde. De aanstaande bruid en bruidegom hadden elkander gezien en ontmoet. Verdere verwikkeling van het geval mocht volgen.
Tojo en mevrouw Wilg verlieten het theehuis, waar zij, naar Japansch gebruik, een rijkelijke fooi gaven aan de drie-, viermaal diep buigende dienstmeisjes - meer dan het kopje thee en het koekje kostten - en beiden waren zeér voldaan, Tojo meer nog dan mevrouw Wilg en mevrouw Wilg meer nog dan Tojo.
* * *
Ik stelde, na mijn jeugdigen vriends Tojo's verhaal, zeèr belang hoe het verder gegaan was en hij wilde mij wel inlichten. Ik hoorde dus, hoe graaf Ishimura bij den baron, al kende hij hem intiem, een ceremonieel bezoek had gebracht in optima forma. De beide heeren, buigende en buigende steeds, waren over elkaâr op de mat gaan zitten; zij droegen beiden de hakama, de samuraï-broek, die bijna is als een rok en het zijden gala-oppergewaad over hun kimono; dit staat met breede, vierkante schouders recht uit en vormt op den rug twee vierkante, stijve plakkaten, als vleugels maar wel te vierkant om vleugels te zijn; dan droegen zij, in dit kleine gala, eén zwaard, hoewel zij recht hadden er twee te dragen en dan waren zij gekapt, wel, met hun Westersche, moderne, kort geknipte haar hoewel eigenlijk bij deze, even ouderwetsche, galadracht, de geschoren bovenkruin behoort en het vlechtstaartje stijf naar achteren midden op het hoofd. Maar de graaf en de
| |
| |
baron waren toch twee moderne menschen al droegen zij ook, naar ouden trant, het ceremonieele gala-gewaad dezen dag. Dezen dag, dat graaf Ishimura als ‘go-between’ den papa van freule Zijde officieel de hand zijner dochter kwam vragen voor Tojo Atsumoto. Aan cadeau had de graaf gedacht: het waren twee kolossale karpers, die in twee tobben met opstaand handvat werden aangebracht en neêrgezet terwijl de beide heeren buigende en immer buigende op de mat waren gezeten. En mevrouw Dauwdrop met freule Zijde, van achter een schut - o, wat was het een mooi antiek schut: een vlucht neêrstrijkende wilde ganzen in een rietbegroeide plas, geschilderd op een achtergrond van dof goud! - nieuwsgierig toezagen hoe de beide heeren zaten en bogen en poogden op te vangen wat de graaf zeide en wat papa, de baron, antwoordde. Het kwam natuurlijk alles in orde maar na de karpers kwam...de notaris, en werd alles zeer nauwkeurig vastgesteld, ook wat het finantieele betrof, vooral wat het finantieele betrof. En na eenige dagen, dat de beide verloofden - dit waren zij nu - elkander heelemaal niet zagen hoewel, eerlijk gezegd, Tojo verlangde eens wat te praten met freule Zijde en freule Zijde met Tojo - ging er - dit was volgens contract - een plechtige optocht van het huis der Atsumoto's naar dat van de ouders van freule Zijde. Laat mij u dien optocht beschrijven. Voòr ging graaf Ishimura, onberispelijke ‘go-between’ en omdat het spoedig zoû schemeren, ging hij tusschen twee dienaren, die droegen groote, ronde, papieren lantarens. En achter onzen ‘go-between’ volgden twee maal vier krachtige, rijk gekleede koelies, met hun opzichter en de twee maal vier mannen, wier bloote kuiten spanden van inspanning en wier schouders bogen en wier armen zich spanden ook en wier monden vertrokken van grijns omdat het zoo zwaár was, droegen, zeulden, torsten vier groote, vierkante, verlakte kisten, rood en zwart en
groen en goud en die vol mooie kimono's waren, een rijk geschenk, dat de bruidegom zond naar zijn bruid. De menschen op straat keken er naar en de kinderen wezen er naar en joelden. Behalve de kimono's, waren het de rood- en goudgelakte series kleine en groote kommetjes
| |
| |
om uit te eten en ook prachtig toiletgerei van rood en goud lak, die iedere vermogende Japanner zijn bruid schenkt om, na het huwelijk, dat alles in de brandkast te plaatsen - want al dit rood- en goudlak is zeér kostbaar - om het nimmer te gebruiken, zoo ongeveer als onze ouders deden met het kristal en zilver, dat zij bij hun huwelijk kregen.
* * *
Ik hoorde bij deze gelegenheid iets van Tojo over het Japansche, vrouwelijke toilet. Bij voorbeeld, dat een Japansche vrouw des winters drie kimono's over elkander draagt en zoo, dat de verschillende zoomen zichtbaar zijn. Dat er mode is in de kleuren der kimono's en de grootte van de op de mouwen gestikte wapentjes. En dat een Japansche, die zich respecteert, een obi-ceintuur maar vier- of vijfmalen draagt en dat deze prachtige obi's, met de hand geweven, soms tweeduizend yen kosten. Maar dat zwaar geborduurde kimono's - hoewel voor de huwelijksplechtigheid zeker patroon van zwaar borduursel vereischt wordt - eigenlijk alleen voor export worden vervaardigd, voor de ‘foreign ladies’! Maar dat de Japansche vrouw sober is in haar smaak wat kimono's betreft, hoewel de obi schitterend mag zijn.
* * *
Hoe het wel verder nu ging? Wel, tusschen een stoet van verwanten, - en iedereen had zich gekleed in het gala der vroegere dagen, dat is toch eigenlijk het meest ceremonieele - vaders, broeders, ooms en neven met breedschouderige oppergewaden en de sabels in den gordel en moeders, zusters, tantes, nichten, rijk glanzig gekapt en de kimono's even rond sleepend om den voet - was de bruid, freule Zijde in dichten draagstoel gedragen naar het huis van de Atsumoto's. Daar op den drempel ontvingen twee eere-jonkvrouwen - vriendinnetjes - de bruid en graaf Ishimura, gezeten tusschen twee hooge, brandende kaarsen, in plechthouding met plechtgelaat, wachtte haar af...
Dien geheelen dag was in de groote keuken het een drukte
| |
| |
geweest van belang. Tal van meisjes en mannen, koks en dienaren waren bezig met het bruiloftsmaal geweest, en hadden niets met de vingers maar alles met staafjes aangeraakt. Karpers en kreeften waren bereid, groene sauzen waren gemengd, stapels rijst waren blank gekookt en de groote vuren onder de steenen ovens waren gevoed geworden, gevoèd geworden tot het wel scheen of brand niet kon nalaten uit te breken.
En de verwanten hadden veel gegeten en tusschen elkander besproken wat freule Zijde wel meêkreeg en wat Tojo-San wel inbracht.
* * *
Toen was het eigenlijke huwelijk gevierd. Het was stil, statig, symboliesch en zeer vreemd aan onze eigene Westersche zeden. In de groote zaal met verlakte paneelen, zat bij veler kaarsen vlam de ‘go-between’, graaf Ishimura en ook Tojo, de bruidegom, zat daar. En, binnen geleid, was freule Zijde met hare eeredames en geheel in blanke, stijve zijde omhuld, was zij bescheidenlijk neêr gaan hurken op de plaats haar aangewezen. Er werd niet gesproken, er was geen muziek, er was geen dans, er was niets dan stilte en zwijging. Op een verlakt tafeltje in de tokonoma zat de kwikstaart. De kwikstaart is in Japan de liefdevogel omdat het mannetje kwiek met het staartje is en het wijfje vele eitjes legt. Maar omdat een levende kwikstaart te bewegelijk is om een huwelijksplechtigheid mede te vieren, was deze symbolische kwikstaart opgezet. En dan was er het Feeën-eiland. Dat Feeën-eiland is om een pijnboompje heen in een meertje - maar dàt is van mica - en er zijn twee poppetjes in opgesteld: een oud mannetje en een oud vrouwtje, en dan is er nog een ooievaartje en een kleine schildpad. En weet nu wel, dat dit alles symboliesch is: dat pijnboom, oud mannetje, oud vrouwtje, ooievaartje en schildpad allen symbolen zijn van het Lange Leven en Voorspoed.
Daar zaten zij dus in de gelakte zaal, bruid, bruidegom, ‘go-between’, en eeredames. Ik geloof waarachtig niet, dat er eén papa, mama, tante, oom of neef verder bij was. De kaarsen - het
| |
| |
avondde reeds - gloorden met zachte glanzen in de verlakte paneelen en op de rijke brokaten der kimono's en over de sneeuwblanke, zware, witte zijde, waarin het bruidje gedoken zat, haar lieve gezichtje slechts schuwtjes even zichtbaar...En het wit omhulde haar omdat het in iedere tint van gehoorzaamheid-aan-haar-man geverfd kan worden!...
Maar nu heb ik nog niet gezegd, dat Tojo-San en Kinu-Kô waaiers hadden gewisseld want de waaier is, open geplooid, het symbool van steeds wijderen, verder stralenden voorspoed!
Op dit oogenblik echter waren zij waaierloos. Maar wel stond voor de lieve, neêrgehurkte bruid een laag, rood gelakt, vierkant tafeltje en drie goudgelakte kopjes, het eene gepast in het andere, stonden op het tafeltje.
En de eeredames schonken den ‘sakè’, den brandewijn, den hoogtijdsbrandewijn. Zij zullen dien schenken zonder éen fout, want anders, o ramp!, komt er ongeluk!!
De bruid drinkt, de bruidegom drinkt. Zij drinken in plechtigste ceremonie drie maal drie malen ‘sakè’ uit drie goud gelakte kopjes. Maar wees niet bang, dat zij zich dronken drinken. Lieve lezer, het is immers alles symbool! De bruid nipt aan haar ‘sakè’-kopje en bevochtigt nauwlijks de geschilderde lipjes. De bruidegom drinkt slechts éen teugje, telkens. Zij weten beiden hoeveel zij drinken moeten uit de goud gelakte kopjes, om te doen zoo als het behoort...
Maar waarom brandewijn?? vroeg ik Tojo, die mij dit alles vertelde.
Tojo bleef glimlachend mij het antwoord schuldig. Maar hij vertelde verder:
Toen de ceremonieele ‘sakè’ ceremonieel was gedronken, zette graaf Ishimura een lied in: een ode op het Feeën-eiland.
En bruid en bruidegom waren man en vrouw.
* * *
Het gaat eigenlijk nog al eenvoudig. Of lijkt dit maar? En is alles niet heél gecompliceerd, gecompliceerder dan het ons, Westerlingen, schijnt?
| |
| |
Het bruidje verandert dien dag drie malen van toilet: voòr de witte zijde en na de witte zijde is zij gedost in twee schitterende gewaden: Die zijn zéer geborduurd of beschilderd, flonkerend van kleur en die slepen wijd rond om haar heen, met de gewatteerde zoomen, in knisterende golven van weelde. En zij draagt die weelde een enkel uur: nooit draagt zij meer eene harer drie trouwjaponnen. En weet ge wat er meê wordt gedaan? Ge denkt, dat eenmaal bruids dochtertje mama's hoogtijds-kimono's dragen zal? Nooit! De rijke gewaden gaan naar...den ‘curio-dealer’, de antiquiteitenwinkel, waar de Amerikaansche dames de prachtstukken koopen voor een heeleboel geld.
Maar laat mij u nu verzekeren, dat zij ditmaal nièt terecht in den winkel van bruidegoms vader kwamen.
Er zijn dingen, die men doet en dingen, die men niet doet, bij een huwelijk. En papa Atsumoto verkocht nièt aan Amerikaansche dames de drie weelde-kimono's zijner adellijke schoondochter.
Door hare eerejonkvrouwen, dien avond, terwijl de gasten tot heel laat in de nacht bleven eten en drinken en fuiven, werd de bruid, liever jeugdige vrouw, ontdaan van haar witte gewaad, op nieuw gedost en gevoerd in het slaapsalet. Prachtige, antieke schermen met gouden fonds en die door oude meesters beschilderd! en dan het hoog gestapelde bed van zijden ‘futons’, weeke matrassen, met kleurige ooievaren doorweven. Boekjes werden wel eens het jeugdige echtpaar mede gegeven: lessen der liefde maar het is niet meer modern dat te doen: Tojo en Kinu kregen geèn liefdelesboekje. In het slaapsalet zaten zij neder, hurkende en...de eerejonkvrouwen schonken hun wederom ‘sakè’. En zij nipten en dronken weêr ‘sakè’ want zonder ‘sakè’ geen heil, geen huwlijksheil.
Lezer, gelijk de eerejonkvrouwen deden, trekken wij ons thans buigende terug, driewerf, vijfmaal buigende, uit het verhaal van mijn jongen vriend Tojo en het slaapsalet der jong-gehuwden.
* * *
| |
| |
O, de visite's, die volgende dagen, die de jeugdige Kinu Atsumoto moest afleggen en ontvangen! Het was heel druk: het waren oude tantes, oude nichten; het waren ook oude ooms en oude neven en het jonge vrouwtje zag bleek van de plichtplegingen na zoo vele emotie...
* * *
Zoo vertelde mij Tojo van zijn eerste huwelijksgeluk. Hij vertelde het zeer delicaat en deed geen enkele onbescheidene mededeeling. Hij zeide enkel, dat, toen de esch-boomen het volgende jaar begonnen te purperen, als koraal, koralen bladeren strooiende op de eerste herfstwaaiïng, zij beiden, Tojo en Kinu, hun baby - gelukkig een zoon! een Eerste Zoon, een Ta-Rò! - gebracht hadden naar den Shinto-tempel, opdat de priester hem de goedetoekomst zoû lezen en het jeugdige danseres-priesteresje, met sierlijk rhythmiesch beweeg, den goeden-toekomst-dans hem zoû dansen en dus àlles Voorspoed zoû zijn, Voorspoed om Voorspoeds Zoon.
|
|