| |
Elfde tooneel
Menaechmus de geroofde, Vrouw, Schuier
gewichtig
Hoe dwaas zijn wij, voorname
Lieden, ons zóo veel zorg te scheppen: wie
't Voornaamste is, schept zich wel den grootsten zorg en
Omringt zich met cliënten zonder tal.
Wij vragen niet of ze eerlijk of oneerlijk
Zijn, maar wèl wat ze waard zijn. Zijn zij arm
En braaf, dan moeten wij van die cliënten,
Niets hebben; zijn ze rijk en dieven, dan
Azen we op hen. Wie 'n schurk is en een schelm,
Die heeft de aanzienlijkste patroon! Maar wat we ook
Ze geven, zij looch'nen 't ontvangen t' hebben,
Zijn twistziek, hebbedingig en bedriegers,
Zij hebben geld gemaakt door woeker of
Door meineed, en krakeel is 't element,
Waar zij in groeien. Worden zij gedagvaard,
Dan wordt ook hun patroon gedagvaard en
Die mòet wel voor hen spreken, trots al 't kwaad,
Dat zij bedreven, òf in volksvergaadring
Óf voor de rechtbank, òf voor de scheidsrechters.
Daar heb je mij! Mij heeft zoo een beroerde
Cliënt van daag het leven zuur gemaakt
En 't was mij niet gegeven te doen wat ik
Mij voorgenomen had! Hij had mij hièr bij
De kladden, hij had dààr mij bij de kladden!
Voor de aedilen moest ik wel op duizend
| |
| |
Manieren 't zaakje wringe' en wende' en pleiten
Voor 'n slechte zaak. Ik zeide dit en dat;
'k Heb veel gezegd, dat tegenstrijdig was,
En dacht wel, dat de zaak zoû eindigen in
Borgstelling. En wat doet hij nu, de uil:
Hij loopt er in en stelt waarachtig cautie.
Nooit zag 'k 'n kerel, zoo overtuigd, dat
Hij ong'lijk had en drie getuigen, drie!
Getuigden, dat hij strafb're dingen had
Gedaan. Mogen de goden hem verderven,
Die zoo mijn dag me heelmaal heeft bedorven,
Mogen ze er mij nog bij vervloeken, die
Zoo dom van daag was 't forum rond te kijken!
Ja, heel den dag bedorven! Ik had juist
Bevolen 'n heerlijk gastmaal aan te richten,
Mijn meisje wacht mij, dat staat vast: ik ben,
Zoodra 'k er kans toe zag, uit 't forum er
Van door gegaan; woedend zal 't lieve kind zijn!
Maar zeker zal de palla, die 'k van daag
Mijn vrouw ontstal en die 'k Erotium gaf,
Dat ik 't niet trof zoo 'n slechten man te trouwen.
Kom, 'k ga maar binnen; 't zal er toch wel leuk zijn.
treedt te voorschijn
Blijf hier: zoo leuk zal 't niet zijn, hoor, bij Castor!
Wat jij me ontstaalt, dat geef jij mij met woeker
| |
| |
Wat dacht jij wel? Zoo still'tjes
Je öngerechtigheden te bedrijven?
Wat is er toch, lief vrouwtje, äan de hand?
Kom, doe zoo lief niet tegen mij.
nadert Schuier
Dan liever, dat ik tegen hèm zoo lief doe?
boos
Hoû j' handen thuis.
tot vrouw
Hoû voet bij stuk, ga door.
tot vrouw
Waarom ben jij zoo boos op mij?
Hij weet het bliksems goed
Maar veinst het niet, de schelm, te weten!
| |
| |
Nou, toch zoo'n beetje, hè? Die palla doet
Je trillen op je voeten, vriend! Ga jij
Maar weer eens fuiven zonder mij
tot vrouw
Geen foefjes!
Bij Herk'les, me nìet stil. Hij wenkt me, dat
Ik niets meer zeggen zal.
Ik wenk hem heusch niet; 'k knipoog heelemaal niet!
Bij Castor, ik, beklagenswaardige!!
Waarom ben jij beklagenswaardig? Leg
Dat hij alles ontkennen zal.
Bij Jupiter en al de goden, vrouw!
- Is dat voldoende: Jupiter en al de
Goden? - dat ik niet heb gewenkt of heb
Ja, dàt gelooft ze wel; nu verder...!
| |
| |
Nou, naar den Frygiër, denk ik,
Haal daar de palla eerst terug!
'k Zeg niets meer, als hij zijn memorie
Heeft een bediende iets gedaan?
Een van de slaven, of van de slavinnen?
Je ïets geantwoord? Zèg 't: ze zullen er
Jawel, praatjes in de lucht!
Je ziet er altoos nog zoo boos uit, toe!
Dat vind 'k nìets prettig!
Zeg, ben jij boos op iemand van
Praatjes, praatjes, praatjes
Op met die praatjes in de lucht!
| |
| |
Zeg, vrouwtje, zeg toch wat er is?
Hij doet de lieve: o wat is die lekker!
Leuter niet: praat ik tegen jou?
nadert vrouw
Goed zoo! Goed zoo!! Ga jij wéêr zonder
Mij schransen? Kom dan maar met 'n rozenkrans op
Je dronken kop voor de deur mij uitlachen!
Bij Pollux, 'k hèb nog niet gemiddagmaald:
Ik was van daag geen oogenblik nog thuis.
Nooit zag ik een brutaler kerel! Heb ik
Je een oogenblik geleden voor dit huis
Dan niet gezien met 'n blòemkrans op je kop?
En heb je niet beweerd, dat ik niet snik was?
En heb je niet geloochend me te kennen?
En niet gezegd een vreemdeling te zijn??
Maar sedert ik je heb verlaten, ben ik
| |
| |
O, ik doorgrond je! Jij hadt
Zeker niet kunnen denken, dat ik mij
Zoû wreken door je vrouw alles te zeggen!
Vrouw, wat is er toch? Wat heeft hij
Je toch verteld? Waarom zwijg je? Zeg mij
Als of jij dat niet wist!
Mijn palla is me uit huis ontstolen.
Je palla, ach, ontstolen?!
Bij Pollux, 'k zoû 't niet vragen, als ik 't wist!
O schelm! Schavuit! Hoe veinst hij! Maar je kan niet
Ontkennen: zij weet álles, want, bij Herk'les,
Ik heb haar alles uitgelegd.
Omdat je zonder schaamte bent, omdat je
Niet uit jezelven wilt bekennen, hoor dan
En luister goed, waarom ik boos ben en
Wat hij mij heeft verteld: mijn palla is
| |
| |
Zie toch hoe de schurk probeert er
Zich uit te draaien?! Ja, die palla is
Háar en niet joù ontstolen, want als die
Aan joù ontstolen was, was die nu wel
tot Schuier
'k Heb niets met jou te maken!
tot vrouw
Maar wat je zegt, vrouw!!
Bij Pollux, dat weet hij wel, die hem weg nam!
Bij Pollux, wat 'n gemeene daad is dat!
En wíe is die Menaechmus?
| |
| |
Dat zeg ik! Aan je meid, Erotium, gaf je 'm.
Ja, jij, jij, jij, jij gaf hem!
Wil jij, dat 'k 'n óehoe hier breng, om jou in je oor
Te jouwen: jij, jij, jij, jij,! want wij zijn
'k Zweer bij Jupiter en alle
Goden, - is dat voldoende: Jupiter
En alle goden, vrouw? - dat 'k niets gegeven
En
wij
zweren, dat wij waarheid spreken.
'k Heb niets gegeven, 'k heb alleen geleend.
Bij Castor, 'k leen ook je chlamys niet of pallium
Aan wie voor bij gaat; vrouwekleêren leent
Een vrouw en mannekleêren 'n man uit: breng je
Geraden, want jij komt het huis niet binnen
Ten zij jij dadelijk mijn palla brengt!
Ik kom mijn huis niet binnen...?
| |
| |
Als jou thuis wat is ontstolen,
Betaal 'k je met gelijke munt.
af
Dat zal dan nooit gebeuren want er is
Bij mij, thuis, niets te stelen: dat de goden
Zoo man als vrouw verderven; ik loop naar
Het forum, want 'k begrijp, er is in dìt huis
Mijn vrouw denkt, dat zij mij
Een kwaad ding doet, door mij de deur te sluiten
Als of ik niet een prettiger verblijfplaats
Bezat. Als ik jou niet beval, heb dàn maar
Geduld! 'k Beval wel aan Erotium,
Die mij niet buiten sluiten zal, maar eerder
Zich met mij op zal sluiten. Nu, ik ga;
'k Zal vragen mij die palla weêr terug
Te geven en haar zal 'k een mooi're geven!
Heu! Is daar niet de deurwachter! Hei, open
De deur! Vraag aan Erotium buiten te
|
|