Aan Willem Mengelberg
Aan Willem Mengelberg dank ik sublime oogenblikken van inwijding in een tooverrijk. Dat tooverrijk is de Muziek, waarvan ik zoo weinig weet en waarvoor ik zoo heel veel voel. Maar ik geloof, dat wie gegeven is de gave van innig te voelen, niet van noode heeft veel te weten. Met wat er naïefs in mij overbleef kan ik luisteren als Mengelberg zijn instrument, het Orchest, bespeelt. Zijne beheersching van dat Instrument schijnt mij toe van een geniale oppermacht.
Mengelberg heeft mij onvergetelijke oogenblikken gegeven. Na een Zaterdag-avond-concert genoot ik dikwijls een stillen Zondag-morgen na, zoo vroom, dat zelfs de vroomste mensch mij niet kan berispen, dat ik nooit naar de kerk ga.
Mengelberg gaf mij, in Holland, een grooten troost voor andere schoonheden, die ik hier mis en ik betuig hem ontroerd mijn dank.
Den Haag, Sept. 1919