cinth en ik wees je den weg en sedert laat ik niet af je lief te hebben, nu niet en nooit niet, maar je kommert je er niet om, neen, bij Zeus!
Ik weet wel, lief meisje, waarom je me vlucht! Het is omdat één zware wenkbrauw zich strekt over heel mijn voorhoofd, van het eene oor naar het andere, een enkele, lange wenkbrauw; omdat ik maar één oog heb en een breede neus neêr buigt over mijn lip. Maar zoo als ik ben, weid ik wel duizend schapen en ik melk ze en ik drink hare melk zoo blank als niemand ze drinkt. Kaas heb ik zoowel in den zomer, als in den herfst en zelfs in het hartje des winters: mijn rekken staan altijd vol kazen. En ik speel op de fluit als geen enkele Cykloop het hier kan en dikwijls bezing ik je schoonheid, o mijn lief, zoet appeltje, te gelijker tijd met mijn liefde voor je, tot heel laat toe in de nacht. En elf jonge damhertjes heb ik voor je gefokt, die zijn alle elf met maantjes geteekend en dan nog vier kleine beertjes. Kom bij me en dan krijg je ze allen...?
Laat toch de blauwgroene zee golven over de stranden zoo als zij wil: bij mij, in mijn spelonk, zal lieflijker zijn de nacht. Om mijn grot staan de lauwerieren en wiegelen de cypressen en er klimt donker veil langs en een wingerd met zoete trossen; er ontwelt ook frisch water, dat smaakt zoo heerlijk lekker en de boomenweelderige Etna voedt de bron met zijn blanke sneeuw. Wie zoû de zilte zee en hare golven verkiezen boven dat alles?
En als je wellicht meent, dat ik te ruig en te harig ben, ik heb toch hout van eiken en vuur, dat niet dooft onder de asch? Jij mag mij branden mijn hart en mijn eenig oog, dat is mij dierbaarder dan wat ter wereld! Wee mij, dat mijne moeder mij niet baarde met kieuwen! Ai, waarom kan ik niet omneêr naar je duiken, zoenen je handjes als ik je mondje niet mag en je witte narcissen brengen of broze papavers met purperen klappertjes, maar de eersten bloeien in zomer, de anderen in later seizoen en ter zelfder tijd kan ik je ze niet brengen!
Ja, zeker, meisje, ik wil leeren zwemmen en kunnen zal ik het als een vreemdeling zijn schip hier meert; dan zal ik duiken kunnen en weten wat bekoring er is in den afgrond der zee te wonen.