Schat van onze Nationaliteit. Misschien heeft Uwe Majesteit dit niet zoo kunnen bevroeden, door de groote zorgen, die Haar niet gespaard zijn gebleven. Maar ik zoû Uwe Majesteit eens de Warande willen toonen...
- Welke Warande? vroeg de vorst en stond ontevreden op en legde de drie boekdeelen met een harden tik op de tafel.
- De Taalwarande, zei Zijne Excellentie, kalm en wijs.
Op dit oogenblik kwam de kroonprins binnen en liep, vrij etiquette-loos, op den koning toe, die hem omarmde.
- Mijn prins, zeide de koning; Zijne Excellentie verlangt mij de Taalwarande te toonen. Ga je meê, jongen?
- Gaarne, grootvader, zeide het prinsje; ik hoorde nog nòoit van de Taalwarande, hoewel ik toch wel de manoeuvres van het Leger heb gezien en de Vlootrevue vooral zoo mooi vond...
- Excellentie, zeide Zijne Majesteit; geleid ons naar de Taalwarande.
De kanselier ging voor. Het paleis had een hoogen toren, van waar men verschillende dingen zag: het Leger gekampeerd, de Vloot in de havens...Toen koning, prins en kanselier waren opgeklommen, wees de kanselier een wonderschoonen tuin met tal van pavillioenen en galerijen, waarin rijen van boekenkasten vol boeken. Het scheen daar, trots der seizoenen wisseling, eeuwig lente, zomer of rijpe herfst te zijn, maar nauwlijks winter te worden. En tal van mannen en vrouwen liepen daar, zaten daar te peinzen, te droomen, te schrijven; er was een jonge man, die murmelde voor zich uit...
- Dat is de Taalwarande, wees de kanselier. Die jonge man, die daar loopt, dicht zijn verzen...Die andere, die daar zit, onder dien rijk bloeienden perelaar, is de schrijver van den roman, dien ik Uwe Majesteit bood...En allen te zamen, in deze Taalwarande, kweeken den kostbaren Schat onzer Nationaliteit, zonder welken schat onze Nationaliteit er geene zijn zoû...Zoo ik het eerbiedig zeggen mag, kwam het mij wel eens voor, dat Uwe Majesteit deze schatbewaarders - zèlfs in deze dagen, vooral in deze dagen - wel eens beschouwde...mag ik het zeggen...?