schijven zwierden uit, zwirrelden hun boog door de lucht, vielen hier en daar en verder neêr als groote munten op het ijl gestrooide, glinstere zand... Dan herhaalde zich met anderen diskos de zwaai; de houdingen van sierlijke kracht verrukten de toeschouwers, wier oogen dan volgden het wirrelen en zwirrelen der schijven, hun boog van gratie, die zich beschreef en telkens weêr beschreef tegen de lucht, tot de Hellanodike, de scheidsrechter, uitriep wie overwinnaar was en het meeste den versten uitzwaai gezwierd had:
- Xenofon van Korinthe!
Als een zee woelde de opgetogen menigte over de wallen, hoorde nauwelijks meer naar de volgorde, waarin de vier andere namen werden geroepen en Kallirhoë, mede gesleept door de golvende massa, de trappen af, de portieken door, stond, vóór zij zich het bewust was, op de Feestplaats. Het Offer op het Altaar van Zeus smookte met zware walmen omhoog. En in de pauze, na den diskoswedstrijd, om een pooze van rust den athleten te geven, verspreidde zich de drukke menigte... Dichters lazen hunne verzen voor, wijsgeeren ontwikkelden hunne stelsels, schilders hadden hunne werken ten toon gesteld op de trappen der tempels, tusschen de zuilen der hallen: godsdienst, lichaameeredienst, wijsheid, kunst, poëzie schenen allen op dezen dag, op deze plaats samen te stemmen tot ééne harmonie van schoonheid, tot eene hymne aan het loutere geluk te leven onder de gunst der goede goden.
Plotseling zag Kallirhoë den man met de begeerende oogen weêr achter zich. Ontsnappen kon zij hem niet door de dichte volte en daarom meende zij beter te doen het woord tot hem te richten:
- Wordt de springwedstrijd nu gestreden?
- Zoo dadelijk, mooie jongen, antwoordde de man.
Kallirhoë, trots hare ontstemdheid, dat de man niet af liet, lachte.
- Of ben je geen mooie jongen? vroeg hij.
- Waarom zoû ik niet? ontweek de hetaire uit Korinthe.