Een lent van vaerzen(1884)–Louis Couperus– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] III. Of 't u nog heugt? Of, liefste, 't u nog heugt, hoe we eenmaal droomden In 't volzoet avonduur, in 's vensters bank? Gij waart mij als een blanke duif zoo blank, In 't licht, dat stralend u van hoog omstroomde. O, weelde, die bezwijmlend me doorstroomde! Ge speeldet met een kamperfoelierank, Die 't raam omgeurde, en neurdet zoet gezangk... Of, liefste, 't u nog heugt, hoe wij toen droomden? Ik zweeg, ik zweeg, o, hadde ik toen gesproken, 't Geluk waar', bloesem op ons pad, ontloken: Nu ligt de knop ontblaêrd, de steel gebroken! Wat mij de tonge toen in kluistren toomde! Gij bloosdet reeds, en ik, helaas, ik schroomde... O, liefste, of 't u nog heugt, hoe we eenmaal droomden! Vorige Volgende