Een lent van vaerzen(1884)–Louis Couperus– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] II. En voor Jezus' outer Nijgt de nonne neêr. Heure lippen lisplen, Purperloos en flets, Bij 't nauw-hoorbaar wisplen Woorden des gebeds: ‘Uwe liefde louter' Mijne ziele, o, Heer!’ Als een zilveren lelie straalt De maan, door geen wolkjen gedoofd, En heur klare schijnsel daalt Op het diep-gebogen hoofd. [pagina 33] [p. 33] Zachtekens, zachtkens slingeren Hare slanke vingeren Heuren rozenkrans, En elke paerel fonkelt, Wen 't bidsnoer krinkelend kronkelt, Met een matten glans. Terwijl in des outers schaûw, Gelig-bleek en flauw, 't Kaarsken schijnt, En walmt... en kwijnt... Vorige Volgende